Artikel 3:23

1. Het coördinerend bestuursorgaan bevordert een doelmatige en samenhangende besluitvorming, waarbij de bestuursorganen bij de beoordeling van de aanvragen in ieder geval rekening houden met de onderlinge samenhang daartussen en tevens letten op de samenhang tussen de te nemen besluiten.

2. De andere betrokken bestuursorganen verlenen de medewerking die voor het welslagen van een doelmatige en samenhangende besluitvorming nodig is.

Dit artikel is met ingang van 1 juli 2008 ingevoegd bij wet van 29 mei 2008 Stb. 200 (wetsvoorstel 30 980).
Voorontwerp

[Artikel 3.5.3.3]
1. Het coördinerend bestuursorgaan bevordert een zodanige doelmatige en samenhangende besluitvorming dat in ieder geval:
a. bij de beoordeling van aanvragen door de onderscheidene bestuursorganen die bevoegd zijn daarop te beslissen, rekening wordt gehouden met de onderlinge samenhang tussen de betrokken aanvragen;
b. door die bestuursorganen tevens gelet wordt op de samenhang tussen de besluiten die op de aanvragen worden genomen.
2. De andere betrokken bestuursorganen verlenen de medewerking die voor het welslagen van een doelmatige en samenhangende besluitvorming nodig is.

VvW = Eindtekst

Memorie van toelichting

[30 980, p. 24-25]

Artikel 3:23 (Coördinatie en medewerking)
Met het «bevorderen van een doelmatige en samenhangende besluitvorming » is een open formulering beoogd, die ruim moet worden uitgelegd. In de eerste plaats moet hieronder worden verstaan het zo effectief en efficiënt mogelijk organiseren van alle in deze paragraaf vervatte procedurestappen, gerekend vanaf de fase van voorbereiding van de besluiten tot en met de fase van de rechtsbescherming. Van het coördinerend bestuursorgaan wordt een actieve opstelling verwacht om de besluitvorming, inclusief eventuele bezwaar- en beroepsprocedures, zowel voor de belanghebbende burgers als voor de medebetrokken bestuursorganen zo snel en soepel mogelijk te laten verlopen.
De wettelijke bepalingen in paragraaf 3.5.3 bevatten de nodige voorzieningen die het coördinerend bestuursorgaan in staat stellen deze taak te effectueren. Zo is er in artikel 3:24 in voorzien dat de aanvragen voor de benodigde besluiten bij het coördinerend bestuursorgaan binnenkomen en is aan het coördinerend bestuursorgaan de bevoegdheid toegedeeld om bij het ontbreken van aanvragen de coördinatieprocedure geheel of gedeeltelijk buiten toepassing te laten. Op grond van artikel 3:26 is voorts gewaarborgd dat stukken ter inzage worden gelegd bij het coördinerend bestuursorgaan, dat het coördinerend bestuursorgaan wettelijk verplichte mededelingen, toezendingen e.d. verricht van ontwerpbesluiten en definitieve besluiten en van de kennisgevingen daarvan in dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen. Ook is er daar in voorzien dat zienswijzen kunnen worden geadresseerd aan het coördinerend bestuursorgaan. Verder rust op het coördinerend bestuursorgaan de inspanningsverplichting om, als mondelinge zienswijzen worden ingebracht (als regel door middel van een hoorzitting), deze hoorzitting te organiseren en ervoor te zorgen dat aldaar alle ontwerpbesluiten die gelijktijdig voorwerp van inspraak zijn, tezamen en tegelijkertijd op de hoorzitting aan de orde komen. Verder is in de artikelen 3:27 en 3:28 bij het coördinerend bestuursorgaan de bevoegdheid neergelegd om de door de betrokken bestuursorganen genomen besluiten en beslissingen op bezwaar of administratief beroep gelijktijdig bekend te maken. Vastgesteld kan dan ook worden dat het coördinerend bestuursorgaan een regiefunctie is toebedeeld in het «procesmanagement » van de besluitvorming.
In de tweede plaats biedt het eerste lid een expliciet handvat om, uiteraard binnen de grenzen van de toepasselijke wetgeving, te voorzien in een meer inhoudelijke samenhang tussen de te nemen besluiten. De in de onderdelen a en b opgenomen formulering is nagenoeg identiek aan artikel 14.3, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Zoals is uiteengezet in het algemeen deel van deze memorie, behelst de in paragraaf 3.5.3 neergelegde coördinatieregeling een lichte vorm van coördinatie, hetgeen betekent dat het coördinerend bestuursorgaan niet de beschikking heeft over zware coördinatie-instrumenten, zoals «overrulebevoegdheden» en aanwijzingsbevoegdheden. Op dit punt is de voorgestelde regeling goed vergelijkbaar met de coördinatieregeling in hoofdstuk 14 van de Wet milieubeheer. Dit laat uiteraard onverlet dat het coördinerend bestuursorgaan zich bij zijn activiteiten die primair zijn gericht op een goede beheersing van de procedure, actief kan opstellen met het oog op het belang van een inhoudelijk samenhangende besluitvorming. Dat door afzonderlijke bestuursorganen inhoudelijk niet volledig consistente besluiten worden geproduceerd is, hoe onwenselijk op zichzelf ook, voor burgers wellicht nog enigszins te begrijpen. Als zij zich via één loket tot het bestuursorgaan wenden, zal van dat begrip geen sprake meer zijn. Het is dus van groot belang dat het coördinerend bestuursorgaan ook het inhoudelijke aspect van de coördinatie de nodige aandacht geeft.
Voor het coördinerend bestuursorgaan ligt hier derhalve ook een taak om te voorkomen dat gelijktijdig af te geven vergunningen onderling tegenstrijdige voorschriften of beperkingen bevatten. De bemoeienis kan echter niet zo ver gaan dat het afgeven van een vergunning kan worden tegengehouden om redenen die het wettelijk kader van de betrokken vergunning te buiten gaan. Voor een dergelijke ingreep dient door de bijzondere wetgever een specifieke wettelijke grondslag te worden gecreëerd. In dit verband verwijzen wij naar hetgeen in paragraaf 4 van het algemeen deel van deze memorie is gezegd.
Artikel 3:23 heeft tevens als oogmerk dat zoveel mogelijk de besluitvorming aangaande besluiten op aanvraag én ambtshalve te nemen besluiten wordt gecoördineerd. Praktisch gezien komt dit erop neer dat het coördinerend bestuursorgaan de nodige stappen neemt om te bewerkstelligen dat na de indiening van de aanvragen voor besluiten die op aanvraag moeten worden genomen (vgl. artikel 3:24) ook de voorbereiding van ambtshalve te nemen besluiten ter hand wordt genomen. Ook hiervoor geldt dat van het coördinerend bestuursorgaan mag worden verwacht dat binnen de grenzen van de wettelijke kaders zo veel mogelijk inhoudelijke afstemming wordt aangebracht.
De medewerkingsplicht van het tweede lid heeft het karakter van een inspanningsverplichting. Bijzondere sancties op het niet verlenen van medewerking ontbreken. In dit opzicht is er geen verschil tussen de regels ingeval van gecoördineerde besluitvorming en de regels die normaliter gelden. Zo blijft gelden dat bij het niet tijdig nemen van besluiten bezwaar en beroep openstaat overeenkomstig artikel 6:2 sub b Awb. Omdat bijzondere sancties ontbreken, wordt, anders dan bijvoorbeeld in artikel 7d, derde lid, van de Wet op de waterkering, artikel 6, tweede lid, van de Wet procedures vijfde baan Schiphol en artikel 14.4 van de Wet milieubeheer, niet gesproken over het «vorderen van medewerking».

Verslag

[30 980, p. 9]

De leden van de VVD-fractie merken op, dat in het voorgestelde artikel 3:23, dat gaat over coördinatie en medewerking, in lid 1 het woord «bevorderen » wordt gebruikt. Waarom is er voor het woord «bevorderen» gekozen? Er is hier toch geen sprake van een inspanningsverplichting? Als er voor is gekozen om de coördinatieregeling toe te passen, ligt een dwingender woordgebruik dan niet voor de hand? Het woord «bevorderen» wordt ook in artikel 3:20 gebruikt, dat daarentegen wel het karakter van een inspanningsverplichting heeft. De leden van de VVD-fractie constateren voorts, dat lid 2 van het voorgestelde artikel 3:23 de medewerking van andere betrokken bestuursorganen regelt. Deze bepaling heeft, ingevolge de uitleg in de memorie van toelichting, het karakter van een inspanningsverplichting. Waarom is daarvoor gekozen? Waarom is er niet gekozen voor een verplichting, zo vragen deze leden. Als in dit lid is gekozen voor een inspanningsverplichting, waarom is er dan voor gekozen om de bepaling stellend te formuleren, terwijl elders in dergelijke situaties is gekozen voor het woord «bevorderen», zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Nota naar aanleiding van het verslag II

[30 980, p. 10]

De leden van de VVD-fractie stellen enkele vragen over de formulering van de beide leden van artikel 3:23. In het eerste lid is voor het woord «bevorderen» gekozen omdat het gaat om een verplichting die naar haar aard een inspanningsverplichting is. Zoals eerder in deze nota uiteengezet, beschikt het coördinerend bestuursorgaan niet over de bevoegdheid om de andere betrokken bestuursorganen te «overrulen» en kan het samenhang en doelmatige besluitvorming dus niet afdwingen. De betrokken bestuursorganen zullen ieder hun steentje moeten bijdragen. Ook in het tweede lid gaat het om een inspanningsverplichting. Elk van de betrokken bestuursorganen moet zoveel mogelijk helpen te bereiken dat een doelmatige en samenhangende besluitvorming tot stand komt, maar geen van de afzonderlijke bestuursorganen kan daar – uit de aard der zaak – voor instaan, omdat altijd ook de medewerking van anderen nodig is. Dat hier niet het woord «bevorderen» is gebruikt, heeft louter een taalkundige achtergrond; het karakter van de verplichting is ook zonder dat woord voldoende duidelijk.

Share This