Het bestuursorgaan gebruikt de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.
Dit artikel is met ingang van 1 januari 1994 ingevoerd bij wet van 4 juni 1992 Stb. 315 (wetsvoorstel 21 221)
[bron: PG Awb I, p. 207-208]
Voorontwerp
De bevoegdheid tot het nemen van een besluit wordt niet voor een ander doel gebruikt dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.
Tekst RvS
De bevoegdheid tot het nemen van een besluit wordt niet voor een ander doel gebruikt dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.
Advies RvS
De zinsnede «dan waarvoor die bevoegdheid is verleend» in artikel 3.2.2 wijkt, zonder toelichting, af van de overeenkomstige redactie van artikel 8, eerste lid, onder b, van de Wet Arob, artikel 58 eerste lid, van de Ambtenarenwet én artikel 5 van de Wet administratieve rechtspraak bedrijfsorganisatie. Overigens vraagt de Raad zich bij deze bepaling af of hier, anders dan in het voorafgaande artikel 3.2.1, met opzet de lijdende vorm in plaats van de bedrijvende wordt gebezigd.
Nader rapport
In de toelichting op artikel 3.2.2 is vermeld dat met de verkorte redactie geen inhoudelijke wijziging is beoogd. Het verdient voorts bij nader inzien de voorkeur, de bedrijvende in plaats van de lijdende vorm te gebruiken.
VvW = Eindtekst [3.2.2]
Memorie van toelichting
Artikel 3.2.2 vormt de neerslag van een oude, reeds thans algemeen geldende regel van bestuursrecht, welke deels ongeschreven is, deels ook in de vorm van een beroeps- of toetsingsgrond in regelingen van administratief procesrecht is gepositiveerd. Deze rechtsregel, die in de negentiende eeuw in de jurisprudentie van de Franse Conseil d'Etat en in de franstalige literatuur tot ontwikkeling is gebracht, wordt ook bij ons in de literatuur vrijwel steeds aangeduid als het verbod van 'détournement de pouvoir'.
In de verschillende procesregelingen heeft het verbod van détournement de pouvoir een plaats gekregen. Zo bepaalt artikel 8, eerste lid, van de Wet Arob onder meer dat beroep kan worden ingesteld ter zake dat het administratieve orgaan bij het geven van de beschikking van zijn bevoegdheid kennelijk tot een ander doel gebruik heeft gemaakt dan tot de doeleinden waartoe die bevoegdheid gegeven is. Andere regelingen van administratieve rechtspraak waarin deze beroepsgrond is opgenomen, zijn de Ambtenarenwet 1929 (artikel 58, eerste lid), de Wet administratieve rechtspraak bedrijfsorganisatie (artikel 5), de AWR (artikel 27), de Algemene wet inzake de douane en de accijnzen (artikel 144) en de Tijdelijk wet Kroongeschillen (artikel 2, eerste lid). Voor het oude administratief beroep op de Kroon kan onder andere worden gewezen op artikel 18 van de Keurenwet en artikel 8 van de Rivierenwet. Ook indien een wet het verbod van détournement de pouvoir niet bevat, werd door de Kroon aan deze klassieke regel nog wel eens getoetst. Als bij voorbeeld kan worden genoemd: KB 17 maart 1980, AB 1980, 364, m.n.
Voorbeeld uit de jurisprudentie waarin getoetst werd aan het verbod van détournement de pouvoir is: CRvB 28 oktober 1982, AB 1983, 92 (een wegens herindeling gegeven ontslag van een ambtenaar bleek in feite een ongeschiktheidsontslag; het bevoegd gezag had van de in de herindelingsontslagbepaling verleende bevoegdheid een ander gebruik gemaakt dan waarvoor die bevoegdheid was gegeven).
Ook de burgerlijke rechter toetst de uitoefening van een beschikkingsbevoegdheid op détournement de pouvoir. Klassiek op dit punt is het arrest betreffende de Zandvoortse woonruimtevordering (HR 14 januari 1949, NJ 1949, 557). Een voorbeeld geeft ook HR 9 april 1976, NJ 1976, 394 m.n., AB 1976, 162 m.n. In dit laatste geval was een dansvergunning, die vereist was krachtens artikel 22 van de Drank- en horecawet, geweigerd, omdat dansen op zondag niet goed zou passen in de structuur van de desbetreffende gemeente, bij welke stellingname met name de godsdienstige opvattingen van een groot deel van de bevolking een rol speelden. De weigering van de dansvergunning diende daarmee een ander doel dan waarvoor het in de Drank- en horecawet genoemde verbod om zonder toestemming van de burgemeester in onder die wet vallende inrichtingen gelegenheid tot dansen te bieden, was gegeven. De wetgever had het vereiste van toestemming namelijk opgenomen met het oog op de gevaren die zouden kunnen voortvloeien uit de combinatie van dansen en alcoholgebruik. Door toestemming te weigeren op andere gronden dan die welke verband houden met beduchtheid voor de risico's die de combinatie dansen en alcoholgebruik met zich kunnen brengen, gebruikte de burgemeester zijn bevoegdheid voor een ander doel dan waarvoor deze hem was verleend. Zie ook de uitspraak van de Afdeling rechtspraak van 10 januari 1985, AB 1985, 501, waar de vernietiging van de weigering op grond van overlast voor de omwonenden, stoelde op strijd met de wet.
Dat het verbod van détournement de pouvoir een algemener geldingsbereik heeft, blijkt uit het feit dat het ook voor algemeen verbindende voorschriften geldt. Dit kan worden afgeleid uit de toetsing van gedelegeerde wetgeving. Een voorbeeld in dit kader biedt de jurisprudentie van de Hoge Raad inzake de prijzenbeschikkingen (HR 1 juni 1983, NJ 1984, 360). Een ander voorbeeld van toetsing van een besluit van algemene strekking aan dit beginsel biedt het vonnis in kort geding van de rechtbank Den Haag (30 augustus 1983, RvdW/KG 281). De president oordeelde dat de Minister van Verkeer en Waterstaat bij het geven van een instructie de grenzen van zijn bevoegdheid had overschreden. Dit vonnis werd door het gerechtshof bekrachtigd (gerechtshof Den Haag 28 juni 1984, RvdW/KG 133).
Nu het verbod van détournement de pouvoir in de wetgeving reeds op een aantal plaatsen gepositiveerd is, verdient het aanbeveling deze regel in zijn algemeenheid in de Awb op te nemen. Daarvoor pleit in de eerste plaats, dat in de Awb de regel rechtstreeks als een norm voor bestuursorganen kan worden geformuleerd en niet slechts als beroepsgrond of een vernietigingsgrond. Daarnaast zal door opneming van het voorschrift in de Awb worden bereikt, dat de regel voor alle besluiten in de wet zal zijn verankerd, ook voor besluiten waartegen thans geen beroep op de Afdeling rechtspraak, het College van Beroep voor het Bedrijfsleven of de ambtenarenrechter openstaat.
De redactie van de bepaling is, anders dan in het voorontwerp, in de bedrijvende vorm geplaatst, hetgeen beter aansluit bij de redactie van de beide andere artikelen van deze afdeling. De zinsnede aan het slot «dan waarvoor die bevoegdheid is verleend» is een redactionele verkorting van het slot van de hiervoor genoemde bepaling uit de Wet Arob, die geen inhoudelijke wijziging beoogt.