V. Taak rechter bij handhaving wet

[bron: PG Awb I, p. 83-84]

Memorie van toelichting

De codificatie van eisen inzake de voorbereiding van beschikkingen en andere bestuurshandelingen in de voorgestelde wet geeft aanleiding tot de vraag, hoe de taak van de rechter inzake de handhaving van deze wet zal zijn geregeld. Vooropgesteld moet worden dat met de wet op dit punt geen verandering van de huidige situatie wordt beoogd. Dat neemt echter niet weg dat de rechter soms geneigd zal zijn andere consequenties te verbinden aan in de wet neergelegde regels dan aan de in de jurisprudentie ontwikkelde en veelal wat vagere normen van het ongeschreven recht.
Zo kan men zich afvragen of schending van in de wet vastgelegde voorschriften over de procedure van voorbereiding en totstandkoming van besluiten niet eerder tot vernietiging van een besluit zal leiden dan schending van formele beginselen van behoorlijk bestuur, die in de vorm van ongeschreven recht dezelfde normen tot uitdrukking brengen. Ook zou men kunnen veronderstellen dat het in de wet opnemen van procedurele voorschriften die bestuursorganen nopen tot beslissingen over verschillende punten (bij voorbeeld of er belanghebbenden moeten worden gehoord), leiden tot besluiten (beschikkingen) die op zichzelf weer vatbaar zijn voor beroep.
Een en ander zou tot gevolg kunnen hebben dat procedurele kwesties tot een zelfstandige bron van bezwaar en beroep zouden worden, ook indien door schending van procedurele voorschriften op zichzelf (nog) geen belang is geschaad. Om dit te voorkomen, zijn in het ontwerp enige voorzieningen getroffen; verwezen zij naar de artikelen 6.1.4 en 6.2.14 met de daarbij behorende toelichting.

Voorlopig verslag II

Het was de leden van de C.D.A. fractie opgevallen dat er in de memorie van toelichting weinig aandacht wordt besteed aan het zo belangrijke vraagstuk van de handhaving. Juist nu er een buitengewoon groot aantal bestuursrechtelijke leerstukken in een kaderwet zijn opgenomen is het van doorslaggevend belang of al deze regels ook daadwerkelijk handhaafbaar zijn. De tot de C.D.A. fractie behorende leden zouden dan ook prijs stellen op een nadere toelichting op de taak van de rechter mede gezien in het licht van werkdruk en jurisprudentie met betrekking tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Hoe denkt men bijvoorbeeld de vereniging voor rechtspraak over de taak van de rechter na aanname van deze wet?

Memorie van antwoord II

De C.D.A. fractie vraagt terecht aandacht voor het belang van handhaving van de wet. In aansluiting op hetgeen vermeld is in de memorie van toelichting (hoofdstukken V en X) wijzen wij erop dat bij de onderhavige wet de vraag naar de handhaafbaarheid zich in de eerste plaats richt op het gedrag van het bestuur zelf. Van bestuursorganen valt uiteraard te verwachten dat zij loyaal en nauwgezet de regels in acht zullen nemen. De rechter heeft daarbij een corrigerende taak, maar kan deze in beginsel slechts vervullen indien de zaak aan hem voorgelegd wordt. Dat betekent dat naast het bestuur juist ook de burger een zeer belangrijke functie heeft bij de handhaving van de wet. De belanghebbende burger is immers degene die de nadelen ondervindt van eventueel bestuurlijk handelen in strijd met de wet. Anderzijds zijn er ook eisen gesteld aan het optreden van de burger. In het verkeer met bestuursorganen mag ook van zijn kant immers de nodige zorgvuldigheid worden verlangd. Ook bij de handhaving daarvan is sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid tussen burger, bestuur en rechter. Tenslotte moet gewezen worden op de belangrijke rol die de Nationale ombudsman ten aanzien van de Awb kan vervullen.
De leden van de C.D.A. fractie vroegen in het bijzonder naar de gevolgen voor de werklast van de rechter. In de memorie van toelichting (hoofdstuk X) is de gemotiveerde verwachting uitgesproken dat, zeker op termijn, van een verlichting sprake zal zijn. Op termijn, omdat uiteraard elke codificatie in het begin vragen van uitleg oproept die in de jurisprudentie dienen te worden beantwoord. De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak heeft op 7 september 1987 geadviseerd over het voorontwerp van de eerste tranche. Haar oordeel was in overwegende mate positief. In de beschouwingen over de taak van de rechter bij de handhaving kon zij zich vinden.
Een belangrijke kwestie in dezen is het vraagstuk van de eenvormige uitleg van de Awb, een vraag die nog pregnanter wordt nu de Awb ook een nieuw, uniform bestuursprocesrecht zal bevatten. De leden van de C.D.A. fracties (in hoofdstuk I) en van de P.v.d.A. fractie (in hoofdstuk III en bij artikel 3.2.1) stelden deze vraag aan de orde.
De regering acht het ongewenst, als niet op het moment van inwerkingtreding van (de eerste en de tweede tranche van) de Awb zou worden voorzien in een   in afwachting van de derde fase van de herziening van de rechterlijke organisatie tijdelijke institutionele voorziening ter verzekering van de rechtseenheid in het bestuursrecht en het bestuursprocesrecht. Over de precieze vormgeving daarvan vindt momenteel overleg plaats met de Hoge Raad, de procureur generaal bij de Hoge Raad en de Raad van State. Het is de bedoeling dat deze voorziening wordt opgenomen in het wetsvoorstel dat de voltooiing van de eerste fase van de herziening van de rechterlijke organisatie regelt.

Eindverslag

De CDA leden vroegen de regering concreter in te gaan op het voornemen te komen tot een tijdelijke institutionele voorziening ter verzekering van de rechtseenheid in het bestuurs(proces)recht. Aan welke opties wordt gedacht en hoe ver is men met de besluitvorming. Deze leden constateerden overigens dat het eventueel opnemen van deze voorziening kennelijk in het tweede deel van de eerste fase van de Herziening van de rechterlijke organisatie wordt betrokken. In het eerste deel hadden zij dit niet aangetroffen.

Nota naar aanleiding van het eindverslag

De leden van de CDA fractie vroegen naar de tijdelijke institutionele voorziening ter verzekering van de rechtseenheid in het bestuurs(proces)recht. Een (voorlopige) rechtseenheidsvoorziening zal worden opgenomen in het in hoofdstuk III aan de orde gestelde wetsvoorstel voltooiing eerste fase herziening rechterlijke organisatie, dat thans bij de Raad van State aanhangig is. In de memorie van toelichting bij dat wetsvoorstel zal ten gronde op rechtseenheidsvoorziening worden ingegaan. Voorgesteld zal worden te komen tot een rechtseenheidsvoorziening in de vorm van een prejudicieel stelsel. Dit houdt in dat een in laatste instantie oordelende administratieve rechter die stuit op een rechtsvraag die van belang is voor de rechtseenheid of voor de rechtsontwikkeling in het algemeen, deze vraag in beginsel ter beantwoording aan de Hoge Raad voorlegt. De procedure wordt dan tijdelijk onderbroken en de Hoge Raad buigt zich over de voorgelegde rechtsvraag. Als de Hoge Raad de rechtsvraag heeft beantwoord, wordt de procedure voortgezet. De administratieve rechter die de vraag had voorgelegd, neemt bij zijn uitspraak de beslissing van de Hoge Raad in acht.

Share This