Artikel 1:9

Deze titel is van overeenkomstige toepassing op voorstellen van wet.

 

Dit artikel is met ingang van 1 januari 1994 ingevoegd bij wet van 15 december 1993 Stb. 671 (wetsvoorstel 22 690)

[bron: PG Awb II, p. 329]

VvW = Eindtekst [artikel 1.2.3]

Memorie van toelichting

Uitdrukkelijke wettelijke verplichtingen tot het vragen van advies of voeren van overleg over dan wel kennisgeving of mededeling doen van concept wetsvoorstellen komen niet veelvuldig voor. Een voorbeeld wordt aangetroffen in artikel 74, tweede lid, van de Woningwet (Stb. 1991, 439). Dergelijke verplichtingen zijn soms echter impliciet geregeld, bijvoorbeeld indien is voorgeschreven dat een adviesorgaan wordt gehoord over alle belangrijke aangelegenheden aangaande een bepaald onderwerp. Zie voor dit laatste onder andere artikel 41, tweede lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie (Stb. 1950, K22). Het conci­piëren van een wetsvoorstel kan zo’n aangelegenheid zijn. In deze gevallen gelden dezelfde argumenten voor het buiten toepassing laten van advies-, overleg- en kennisgevingsverplichtingen. Het is daarom dat de artikelen 1.2.1 en 1.2.2 van overeenkomstige toepassing zijn verklaard op voorstellen van wet.

Handelingen II

De heer Eisma (D66, p. 343): Het van overeen­komstige toepassing verklaren van de artikelen 1.2 1 en 1.2.2 op voorstellen van wet is in zoverre onjuist, dat artikel 1.2.2, tweede lid, nooit op wetsvoorstellen slaat. Daar gaat het immers uitsluitend om algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Met andere woorden: artikel 1.2.2 tweede lid, kan niet van overeenkom­stige toepassing op voorstellen van wet worden verklaard. De redactie van artikel 1.2.3 zou dus, strikt genomen, moeten worden gepreci­seerd. Ziet de minister geen aanleiding om daartoe een nota van wijziging voor te bereiden?
De heer Scheltema (p. 349): De heer Eisma heeft ook een vraag van echt technische aard gesteld die betrekking had op artikel 1.2.3. Daarin worden voor wetten in formele zin de bepalingen van de voorgaande artikelen van overeen­komstige toepassing verklaard. Hij heeft een heel goede analyse gegeven van hetgeen er van overeenkomstige toepassing kan worden verklaard. Het is juist, dat bij formele wetten de situatie waarin het tweede lid van artikel 2 op toeziet, zich niet kan voordoen. Voor formele wetten kan er geen sprake van een voorhangbepaling. Formele wetten worden hier gewoon in het parlement behandeld. Dit betekent dat het derde artikel, waarin die van overeenkomstige toepassingverklaring geregeld is, geen conse­quenties kan hebben voor het tweede lid van artikel 1.2.2. Maar juist omdat die analyse zo goed en overduidelijk is, is het niet nodig om in het derde artikel uitdrukkelijk weer het tweede lid van artikel 1.2.2 te gaan uitzonderen. Dat zou iets ingewikkelder worden als constructie in artikel 1.2.3, terwijl er geen enkel misverstand kan zijn over de precieze betekenis. Daarom lijkt het niet nodig om dat te wijzigen.
De heer Eisma (D66, p. 350): Ik dank de regeringscommissaris ervoor dat hij onze analyse met betrekking tot de redactie van artikel 1.2.3 een scherpe vond. Zijn reactie heeft ons overtuigd en wij laten het hierbij.
Naar aanleiding van de reactie van de minister op het amendement op stuk nr. 10, geef ik als voorlopig oordeel dat wij ertoe neigen, gehoord het antwoord van de minister, het amendement van de heren Van der Vaart en Koetje te blijven steunen. Voor de krachtsver­houdingen in de Kamer maakt dat overigens weinig uit.

 

Share This