1. Een bestuursorgaan kan bepalen dat door hem genomen besluiten namens hem kunnen worden ondertekend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich hiertegen verzet.
2. In dat geval moet uit het besluit blijken, dat het door het bestuursorgaan zelf is genomen.
Dit artikel is met ingang van 1 januari 1998 ingevoerd bij wet van 20 juni 1996 Stb. 333 (wetsvoorstel 23 700)
[bron: PG Awb III, p. 451-452]
VO = VvW, behoudens lid 1 dat in het VO luidde: Door een bestuursorgaan genomen besluiten kunnen namens dat orgaan worden ondertekend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich hiertegen verzet.
Tekst RvS = VvW
Advies RvS
2.11. Artikel 1A.1.1.11 regelt de ondertekening van besluiten namens het bestuursorgaan. Terecht zeggen de ministers dat hier geen mandaat in de zin van artikel 1A.1.1.1 aan de orde is. Anderzijds maken de bewindslieden in de toelichting aannemelijk dat de door de praktijk geijkte figuur van het handtekenings-«mandaat» een plaats in afdeling 1.3.1 toekomt. Uit een oogpunt van wetgevingssystematiek verdient het evenwel aanbeveling, te laten uitkomen dat niet van mandaat in de zin van de voor deze afdeling gekozen definitie van dat begrip aan de orde is. Het komt de Raad voor dat het een met het ander te verenigen is door in artikel 1A.1.1.12 te bepalen dat afdeling 1.3.1 van overeenkomstige toepassing is indien een bestuursorgaan aan een ander, werkzaam onder zijn verantwoordelijkheid, machtiging verleent om besluiten te ondertekenen. De Raad adviseert dat artikel in die zin aan te vullen. Artikel 1A.1.1.11 kan dan vervallen, met dien verstande dat de inhoud van de tweede zinsnede van het eerste lid in artikel 1A.1.1.12 tot uitdrukking zou moeten worden gebracht. Het tweede lid van artikel 1A.1.1.11 kan, zo meent de Raad, zonder vervanging vervallen. Verwarring met mandaat is immers uitgesloten doordat krachtens artikel 1A.1.1.10 uit een besluit steeds blijkt of het al dan niet krachtens mandaat is genomen. De Raad beveelt overigens aan, in de toelichting nog eens duidelijk naast elkaar te zetten de wijze waarop het bestaan van mandaat in de zin van de definitie in het besluit tot uitdrukking komt en de wijze waarop uit een besluit blijkt van handtekenings-«mandaat».
Nader rapport
2.11. Inderdaad heeft het uit een oogpunt van wetgevingssystematiek een zeker voordeel de figuur van het ondertekenings«mandaat» te regelen met behulp van de constructie van van overeenkomstige toepassing verklaring van de bepalingen over mandaat. Aan die constructie kleven echter ook bezwaren. Zij schept immers minder duidelijkheid over de vraag welke regels nu precies voor deze figuur gelden. In feite lenen de meeste artikelen van afdeling 10.2.1 zich immers niet of nauwelijks voor overeenkomstige toepassing op het ondertekenings«mandaat», terwijl het tweede en wellicht het derde lid van artikel 1A.1.1.2 weer uitgezonderd zouden moeten worden. Wij geven daarom de voorkeur aan een beknopte, maar wel duidelijker regeling van deze figuur, en nemen daarbij het systematische bezwaar voor lief.
Daarbij verdient overigens wel aantekening dat het in de wetgeving niet ongebruikelijk is in een afdeling over een bepaalde rechtsfiguur aan het slot bepalingen op te nemen over verwante figuren, die geen afzonderlijke afdeling verdienen. In wezen geschiedt dit ook indien de afdeling op dergelijke figuren van overeenkomstige toepassing wordt verklaard, zoals de Raad voor het ondertekenings«mandaat» voorstelt. Die formulering heeft dan nog wel het voordeel dat zij met zoveel woorden tot uitdrukking brengt dat de bepaling niet over een echte mandaatsfiguur handelt, maar in feite kan de door ons voorgestelde tekst van artikel 1A.1.1.11 daarover toch ook geen misverstand wekken.
VvW = Eindtekst [1A.1.1.11]
Memorie van toelichting
Traditioneel wordt onderscheid gemaakt tussen afdoenings- en ondertekeningsmandaat. In het licht van de definitie van artikel 1A.1.1.1 is het niet juist bij ondertekening namens een bestuursorgaan van «mandaat» te spreken, omdat het hier niet gaat om het nemen van besluiten. De bevoegdheid tot ondertekening hangt echter zo nauw met mandaat samen (getuige de veel gebruikte term ondertekenings«mandaat»), dat regeling daarvan in afdeling 10.1.1 voor de hand ligt.
Als algemeen uitgangspunt behoort te gelden dat degene die een besluit neemt het besluit ook ondertekent; afdoening en ondertekening dienen hand in hand te gaan. Desalniettemin kan het onder omstandigheden gewenst zijn dat de ondertekening door een ander geschiedt dan door degene die het besluit genomen heeft. Zo kan een minister, die een beslissing heeft genomen, in het buitenland zijn op het moment waarop het besluit in de vereiste schriftelijke vorm is opgemaakt. Hiertegen behoeft uit juridisch oogpunt geen bezwaar te bestaan. De beslissing die de rechtshandeling constitueert wordt door het bevoegde bestuursorgaan zelf genomen. De omstandigheid dat van die rechtshandeling wordt kennisgegeven door een schriftelijk stuk, ondertekend namens dat bestuursorgaan, laat die beslissing onverlet.
In het onderhavige artikel wordt dan ook vastgelegd dat ondertekenings«mandaat» in beginsel mogelijk is; dit is echter anders indien een wettelijk voorschrift of de aard van de bevoegdheid zich ertegen verzet. Overigens zal dit laatste minder snel het geval zijn dan bij afdoeningsmandaat; een duidelijk voorbeeld, waarbij de aard van de bevoegdheid in de weg staat aan ondertekenings«mandaat», is de ondertekening van koninklijke besluiten. De artikelen 75 en 105 van de Gemeentewet, waarin is bepaald dat stukken die van de raad of het college van burgemeester en wethouders uitgaan, door de burgemeester en de secretaris worden ondertekend, vormen een voorbeeld van een geval waarin een wettelijk voorschrift in de weg staat aan ondertekeningsmandaat. In die ondertekening door deze bij de vergadering aanwezige functionarissen is een waarborg gelegen dat de besluiten de resultaten van de vergadering juist weergeven. Indien echter afdoeningsmandaat is verleend, behoeven deze bepalingen niet in de weg te staan aan ondertekening door de gemandateerde (KB 25-8-1988, nr. 50, Gem.st. 6867, blz. 487).
Naar buiten dient kenbaar te worden gemaakt, dat het besluit door het bevoegde bestuursorgaan zelf is genomen, zodat geen verwarring met mandaat mogelijk is. Aldus bepaalt het tweede lid. Onvoldoende duidelijk is daarom «De minister van …, voor deze…», al zal ook de bureaucratisch juiste ondertekening «Overeenkomstig de door de minister geparafeerde minute» niet voor iedereen verhelderend zijn. Beter zou zijn: «Overeenkomstig het door de minister genomen besluit».