Artikel 10:12

Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing indien een bestuursorgaan aan een ander, werkzaam onder zijn verant­woor­delijkheid, volmacht verleent tot het verrichten van pri­vaat­rechtelijke rechtshande­lingen, of machtiging verleent tot het verrichten van handelingen die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.

 

Dit artikel is met ingang van 1 januari 1998 ingevoerd bij wet van 20 juni 1996 Stb. 333 (wetsvoorstel 23 700)

[bron: PG Awb III, p. 452-453]

VO = VvW

Tekst RvS = VvW [1A.1.1.12]

VvW = Eindtekst

Memorie van toelichting

Ingevolge dit artikel zijn de bepalingen in deze afdeling van overeenkomstige toepassing indien het bestuursorgaan binnen zijn eigen organisatie volmacht verleent om een privaatrech­telijke rechtshandeling te verrichten. Het zou ongewenst zijn indien de regeling van mandaat en volmacht binnen een bestuursorgaan verschillend zou zijn. Men zal zich zelfs niet altijd bewust zijn of men nu krachtens mandaat dan wel krachtens volmacht handelt. De op de ministeries geldende regels inzake de uitoefe­ning van tekenbevoegdheid onderscheiden ook niet wat betreft de uitoefening van publiekrechtelijke en privaatrechtelijke bevoegdheden. Daarbij dient te worden bedacht dat het van min of meer toevallige omstandigheden kan afhangen of de publiekrechtelijke dan wel de privaatrechtelijke weg wordt gekozen. Wordt bij de regeling van het mandaat derhalve aangesloten bij de volmacht, anderzijds gelden de bepalingen inzake mandaat voor de volmachtverlening door bestuursorganen, in hun kwaliteit van vertegenwoor­diger van de achterliggende rechtspersoon. De bevoegdheidstoedeling in het bestuurs­recht met de bijzondere aandacht voor verantwoordelijkheid en controle, heeft immers niet alleen betrekking op de uitoefening van publiekrechtelij­ke bevoegdheden maar ook op die van privaatrechtelijke aard.
Het artikel brengt mee dat de onderhavige afdeling ook van toepassing is voor wat betreft de volmacht tot het verrichten van een privaatrechte­lijke rechtshande­ling die door een bestuursorgaan aan een ondergeschikte is gegeven. De bepalingen van deze afdeling derogeren derhalve ook voor dat geval aan titel 3.3 BW. Dat neemt niet weg dat die titel, voor zover niet met deze bepalingen in strijd, toepassing kan vinden. Als de bepalingen van deze afdeling niet zouden derogeren aan titel 3.3 BW, zou dit in een aantal situaties tot ongewenste uitkomsten leiden. Een goed voor­beeld is artikel 3:74 BW dat de figuur van de onherroepelijke volmacht in het leven roept. Een onherroepelijke volmacht zou strijdig zijn met het uitgangs­punt dat het bestuursorgaan steeds de verantwoorde­lijkheid draagt voor de wijze waarop een bevoegdheid door een ondergeschik­te uitgeoefend wordt. Bij een derge­lijke verantwoorde­lijkheid hoort ook nadrukkelijk de mogelijkheid om een verleende volmacht te kunnen beëindi­gen. Daarom is het noodzakelijk dat op dit punt de regeling van mandaat aan het BW derogeert.
Een ander voorbeeld is artikel 3:61 BW. Dit artikel bepaalt dat een volmacht ook stilzwijgend, bijvoorbeeld door aanstelling in een bepaalde functie, verleend kan worden. Ook bij de overheid komt het voor, dat aan een functie bepaalde volmachten zijn verbonden. Terwille van de rechtsze­kerheid dienen deze volmachten dan echter wel schriftelijk te zijn vastge­legd. Dit wordt bewerkstelligd, doordat via de onderhavige bepaling ook artikel 1A.1.1.5, dat bepaalt dat een algemeen mandaat schriftelijk wordt verleend, van overeenkom­sti­ge toepassing is op de bestuurlijke volmacht.
Voor het overige zijn de bepalingen van het BW van toepassing, zij het dat een aantal daarvan praktische betekenis mist, zoals de bepalingen over dood en ondercuratelestelling van de volmachtgever. Op volmacht aan niet-on­dergeschikten is het BW onverkort van toepassing.
Voor de gevolgen van het niet in acht nemen van de bepalingen van afdeling 10.1.1 voor de volmacht is met name het vertrouwensbeginsel van belang. Wij verwijzen naar de toelichting bij artikel 1A.1.1.1a.
Het artikel ziet zowel op het verlenen van volmacht tot het verrich­ten van privaatrechtelijke rechtshande­lingen, als op het verlenen van machtiging tot het verrichten van handelingen die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn. Bij dit laatste geval gaat het dan om niet-schriftelijke beslissingen en andere handelingen niet zijnde privaatrechtelijke rechtshandelingen; bij wijze van voorbeeld van laatstbe­doelde handelingen zij genoemd het in ontvangst nemen van verklaringen als bedoeld in artikel 3:60, tweede lid, BW.

 

 

 

Share This