1. De mandaatgever kan de gemandateerde per geval of in het algemeen instructies geven ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid.
2. De gemandateerde verschaft de mandaatgever op diens verzoek inlichtingen over de uitoefening van de bevoegdheid.
Dit artikel is met ingang van 1 januari 1998 ingevoerd bij wet van 20 juni 1996 Stb. 333 (wetsvoorstel 23 700)
[bron: PG Awb III, p. 448-449]
VO = VvW, behoudens lid 1 dat in het VO luidde: De mandaatgever kan ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid zowel algemene als bijzondere aanwijzingen geven.
Tekst RvS = VvW, behoudens lid 1 dat in de Tekst RvS luidde: De mandaatgever kan ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid zowel algemene als bijzondere aanwijzingen geven.
Advies RvS
2.9. Volgens artikel 1A.1.1.6, eerste lid, zal de mandaatgever ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid zowel algemene als bijzondere aanwijzingen kunnen geven. De toelichting op de bepaling definieert het begrip bijzondere aanwijzingen. De Raad adviseert in het wetsvoorstel een omschrijving van de begrippen algemene aanwijzing en bijzondere aanwijzing, beide in de zin van titel 1.3, op te nemen. Algemene en bijzondere aanwijzingen spelen immers ook elders in het bestuursrecht een rol. Instructies, richtlijnen en sturingsmogelijkheden die in het kader van preventief toezicht op bestuursorganen, dan wel van medebewind gevorderd door concreet werkende besluiten worden gegeven, worden bijvoorbeeld als aanwijzingen aangeduid. Nu de ministers een algemene regeling over aanwijzingen en richtlijnen, geldend voor alle bestuursorganen, op dit moment niet opportuun achten – het college verwijst naar het algemene gedeelte van de toelichting op titel 1.4 – is de duidelijkheid gediend met scherpe begrenzing van het begrip aanwijzing zoals dat, toegespitst op de situaties van mandaat en delegatie, gehanteerd wordt.
Nader rapport
2.9. De Raad adviseert tot een grotere duidelijkheid met betrekking tot de bevoegdheid die de mandaatgever ten opzichte van de gemandateerde heeft. Wij hebben hieraan voldaan door in het eerste lid van artikel 1A.1.1.6 de bevoegheid van de mandaatgever te omschrijven als de bevoegdheid «per geval of in het algemeen instructies te geven». Hiermee is, zoals de Raad voorstelde, in het voetspoor van de toelichting duidelijker aangegeven dat de mandaatgever de gemandateerde zowel voor een concreet geval als in algemene zin kan instrueren.
Aan deze oplossing geven wij de voorkeur boven het specifiek voor deze titel opnemen van een definitie van het begrip aanwijzing. Het nadeel daarvan is dat dit begrip dan voor de regeling van het mandaat en de delegatie een specifieke betekenis zou bezitten, terwijl niet zeker zou zijn dat het elders steeds dezelfde betekenis zou hebben. Nu het goed mogelijk is de gewenste duidelijkheid te verschaffen zonder de begrippen «algemene aanwijzingen» en «bijzondere aanwijzingen» te omschrijven, is het niet nodig voor die oplossing te kiezen.
VvW = Eindtekst [1A.1.1.6]
Memorie van toelichting
Om de verantwoordelijkheid die de mandaatgever heeft voor het in mandaat genomen besluit te kunnen waarmaken, dient hij steeds instructies te kunnen geven over de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid. Dit kenmerk van mandaat is in het eerste lid opgenomen.
De bevoegdheid instructies te geven kan, zoals ook in de tekst van de bepaling tot uitdrukking is gebracht, bij wijze van algemene instructie geschieden of door middel van een instructie die voor een bepaald, concreet geval wordt gegeven. Anders dan bij delegatie zijn bij mandaat aanwijzingen denkbaar die een volledig intern karakter hebben. Deze gelden niet als een besluit, en behoeven dan ook niet gepubliceerd te worden. Indien de aanwijzingen een vaste gedragslijn bevatten en zij ook overigens aan de criteria van artikel 1:3, vierde lid, voldoen, dienen zij te worden beschouwd als beleidsregels, en worden daaraan de rechtsgevolgen van titel 4.4 verbonden. Verwezen wordt naar de toelichting op titel 4.4.
Het tweede lid bepaalt, dat de gemandateerde de mandaatgever op diens verzoek inlichtingen verschaft over de uitoefening van de bevoegdheid. Ook dit is een noodzakelijke voorwaarde voor het kunnen waarmaken van de verantwoordelijkheid. In het licht van de inlichtingenplicht krijgt ook het instemmingsvereiste van artikel 1A.1.1.4 bij mandaat aan niet-ondergeschikten extra betekenis. Ondergeschikten zijn immers reeds uit hoofde van hun ondergeschiktheid verplicht tot het verschaffen van de inlichtingen. Met de instemming neemt de niet-ondergeschikte gemandateerde eveneens de inlichtingenplicht op zich.