Artikel 10:7

De mandaatgever blijft bevoegd de gemandateerde bevoegdheid uit te oefenen.

 

Dit artikel is met ingang van 1 januari 1998 ingevoerd bij wet van 20 juni 1996 Stb. 333 (wetsvoorstel 23 700)

[bron: PG Awb III, p. 449-450]

VO = VvW

Tekst RvS = VvW

Advies RvS

2.10. Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting besteden in ruime mate aandacht aan de verlening van het mandaat, en de positie van de gemandateerde in die fase. De bepalingen welke met betrekking tot de situatie na de vestiging zijn opgenomen, raken vooral de positie van de mandaatgever. Tot die bepalingen behoort artikel 1A.1.1.7. Krachtens dat artikel blijft de mandaatgever bevoegd de gemandateerde bevoegdheid uit te oefenen. Een sluitende regeling eist naar het oordeel van de Raad, dat tegenover deze bevoegdheid van de mandaatgever de verplichting van de gemandateerde wordt gesteld om de gemandateerde bevoegdheid uit te oefenen. Het bestaan van deze verplichting spreekt niet vanzelf. De mandaatgever bezit de gemandateerde bevoegdheid krachtens toedeling door de wet. Daarmee is zijn verplichting om haar uit te oefenen gegeven. De gemandateerde beschikt slechts over de bevoegdheid om de gemandateerde bevoegdheid uit te oefenen, en deze is hem niet door de wet toegedeeld. Voor opneming van een wettelijke verplichting tot die uitoefening is derhalve plaats. Die opneming is bovendien wenselijk omdat zij buiten twijfel stelt dat mandaatverle­ning niet alleen een machtiging maar ook een opdracht inhoudt. De Raad adviseert artikel 1A.1.1.7 in deze zin aan te vullen. Bij opneming van zulk een verplichting springt overigens te meer in het oog dat uitoefening van de bevoegdheid door de mandaatge­ver in beginsel niet behoort te geschieden zonder dat de gemandateerde daarvan in kennis is gesteld, en dat deze, indien voorafgaande kennisgeving niet mogelijk was, in elk geval achteraf wordt ingelicht. Ook dat ware in het artikel vast te leggen.

Nader rapport

2.10. Het essentiële kenmerk van mandaat is dat de mandaatgever verant­woordelijk blijft voor de uitoefening van de bevoegdheid. Hij heeft daartoe de nodige bevoegdheden, en kan dan ook steeds op zijn verant­woordelijkheid worden aangesproken. Een verwijzing naar het mandaat of naar de gemandateerde kan hem daarvan niet ontheffen.
Een en ander brengt met zich mee dat de mandaatgever steeds zal moeten zorgen voor een goede uitoefening van de bevoegdheid. Het komt de duidelijkheid niet ten goede daarnaast nog een zelfstandige ver­plichting op de gemandateerde te leggen: het is immers de mandaatgever die verantwoordelijk blijft en aangesproken moet worden. In het normale geval, waarin de gemandateerde een ondergeschikte is van de mandaatge­ver, volgt uit de reeds bestaande verhouding dat de gemandateerde tegenover de mandaatgever verplicht is het mandaat uit te oefenen. Het zou echter in bijvoorbeeld de verhouding van minister tot departements­ambtenaar verwarrend zijn vast te leggen de ambtenaar verplicht is de bevoegdheid uit te oefenen. Extern behoort immers slechts de minister te worden aangespro­ken. Evenmin ligt het voor de hand in de wet een regel op te nemen die de minister ten opzichte van zijn ambtenaar zou verplichten bepaalde mededelingen te doen, zoals de Raad aan het slot van dit punt aanbeveelt. De minister behoort voor een goede gang van zaken op zijn departement te zorgen; uit die plicht zal voortvloeien dat de minister voldoende met zijn ambtenaren communiceert. Deze algemene verplichting behoeft in geval van mandaat geen specifieke uitwerking.
Het voorgaande betekent ook dat mandaat evenmin als volmacht een opdracht inhoudt. Wel is de gemandateerde vaak verplicht de bevoegdheid uit te oefenen, maar die verplichting vloeit meestal voort uit de ambtelijke verhoudingen, of anders uit daarover gemaakte afspraken.

VvW = Eindtekst [1A.1.1.7]

Memorie van toelichting

Na hetgeen in het algemeen deel is gezegd behoeft dit artikel geen nadere toelichting. Het betreft hier een wezenskenmerk van mandaat.

 

 

 

Share This