Artikel 10:9

1. De mandaatgever kan toestaan dat ondermandaat wordt verleend.
2. Op ondermandaat zijn de overige artikelen van deze afdeling van overeenkomstige toepassing.

 

Dit artikel is met ingang van 1 januari 1998 ingevoerd bij wet van 20 juni 1996 Stb. 333 (wetsvoorstel 23 700)

[bron: PG Awb III, p. 451]

VO = VvW, behoudens lid 2 dat in het VO luidde: Op ondermandaat zijn de overige bepalingen van deze afde­ling van overeenkomstige toepassing.

Tekst RvS = VvW

VvW = Eindtekst [1A.1.1.9]

Memorie van toelichting

Gelet op de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan voor de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid ligt het in de rede dat niet de gemanda­teerde maar het bestuursorgaan zelf bepaalt of en zo ja in hoeverre het de gemandateerde vrijstaat om anderen te belasten met de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheden.
Uit de formulering van het eerste lid kan worden afgeleid dat de mogelijkheid van onderman­daat niet behoeft te zijn gecreëerd bij de mandaatverlening, maar dat de mandaatgever ook op een later tijdstip kan bepalen dat ondermandaat mogelijk zal zijn. Dit sluit aan bij het rapport ABAR (5e druk, Alphen a/d Rijn 1984, blz. 49), en de daar genoemde uit­spraak CRvB 16-7-1966, RSV 1966, 122.
Het tweede lid verklaart de bepalingen over mandaat van overeenkom­stige toepassing op ondermandaat. Ook daarvoor geldt dus bij voorbeeld dat het, indien het een algemeen ondermandaat betreft, schrifte­lijk moet worden verleend (artikel 1A.1.1.5) en dat het steeds kan worden beëindigd (artikel 1A.1.1.9).
Ingevolge de definitie van artikel 1A.1.1.1 moet de mandaatgever een bestuurs­orgaan zijn. De parallellie met ondermandaat gaat in zoverre niet op, dat artikel 1A.1.1.9 ook van toepassing is indien de gemandateerde zelf geen bestuursorgaan is. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak wezen hier terecht op. Om die reden worden de overige bepalingen van afdeling 10.1.1 ook van over­eenkomstige toepassing verklaard.
Naar aanleiding van opmerkingen van het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de Nederlandse Vereniging voor Recht­spraak, is in het eerste lid de bevoegdheid tot onder «mandaat»verlening in vergelijking met het voorontwerp duidelijker tot uitdrukking gebracht.

 

 

 

Share This