Artikel 10:13

Onder delegatie wordt verstaan: het overdragen door een bestuursorgaan van zijn bevoegdheid tot het nemen van besluiten aan een ander die deze onder eigen verantwoordelijkheid uitoefent.

 

Dit artikel is met ingang van 1 januari 1998 ingevoerd bij wet van 20 juni 1996 Stb. 333 (wetsvoorstel 23 700)

[bron: PG Awb III, p. 456-457]

VO = VvW

Tekst RvS = VvW

Advies RvS

2.12.2. Aangezien «delegatie» de overdracht van een bevoegdheid inhoudt adviseert de Baad in artikel 1A.1.2.1 het woord «delegatieverlening» te vermijden en te volstaan met het omschrijven van het begrip «delegatie». Aldus wordt de woordkeus overigens in overeenstemming gebracht met die welke het college in onderdeel 2.2 van dit advies heeft aanbevolen voor artikel 1A.1.1.1. In de artikelen 1A.1.2.2 en 1A.1.2.3 waren dan «wordt niet verleend» respectievelijk «wordt slechts verleend» te vervangen door «geschiedt niet» respectievelijk «geschiedt slechts»; in artikel 1A.1.2.5 tweede lid kan «delegatie» in de plaats treden voor «delegatieverlening».
2.12.3. Artikel 1A.1.2.1 rekent het feit dat het bestuursorgaan waaraan is gedelegeerd de overgedragen bevoegdheid onder eigen verantwoordelijkheid uitoefent tot de elementen van het begrip delegatie. Bij de Raad is de vraag gerezen of die uitoefening onder eigen verantwoordelijkheid niet veeleer een rechtsgevolg van de delegatie dan een bestanddeel ervan vormt. In het stelsel van afdeling 1.3.2 met zijn in artikel 1A.1.2.2 neergelegde verbod van delegatie aan ondergeschikten dringt die vraag niet. Indien in andere wetten in afwijking van de Awb zou worden gekozen voor het regelen van delegatie aan ondergeschikten – waarbij zo meent de Raad de overgang van verantwoordelijkheid kwestieus is – zou het van praktisch belang zijn dat daarmee slechts van artikel 1A.1.2.2 wordt afgeweken en niet afdeling 1.3.2 buiten toepassing moet blijven.

Nader rapport

2.12.2. Het voorstel van de Raad is gevolgd.
2.12.3. Het kenmerkende verschil tussen delegatie en mandaat is dat een bestuursorgaan na delegatie niet meer de verantwoordelijkheid draagt voor de uitoefening van de bevoegdheid, terwijl die verantwoordelijk­heid na mandaat blijft bestaan. De eigen verantwoordelijkheid van degene aan wie is gedelegeerd is daarmee niet alleen een rechtsgevolg van delegatie, maar ook een bestanddeel: treedt dit gevolg niet op, dan kan niet van delegatie worden gesproken. Indien dan ook een bijzondere wet in afwijking van artikel 1A.1.2.2 «delegatie» aan ondergeschikten mogelijk zou maken, komt de afdeling niet voor directe toepassing in aanmerking. Men vergelijke in dit verband artikel 1A.1.2.4, dat niet met de genoemde constructie te verenigen valt. Een en ander zou slechts anders zijn, indien het de bedoeling van de wetgever zou zijn dat de ondergeschikte juist wel een eigen verantwoordelijkheid zou krijgen, en in zoverre dus zijn ondergeschiktheid zou verliezen.

VvW = Eindtekst  [1A.1.2.1]

Memorie van toelichting

Artikelen 1A.1.2.1 en 1A.1.2.2 Naast hetgeen hierboven is opgemerkt over delegatie aan ondergeschik­ten, wordt hier volstaan met het volgende. Naar aanleiding van het advies van de SER over het voorontwerp wordt hier nog opgemerkt, dat van onderge­schiktheid bij commissies in het algemeen geen sprake zal zijn. Delegatie aan een commissie is in de regel dus niet in strijd met artikel 1A.1.2.2. Delegatie van een orgaan aan zijn secretaris kan wèl in strijd komen met dit artikel, indien de secretaris in een hiërarchi­sche relatie tot het orgaan staat.

Voorlopig verslag II

Artikelen 1A.1.2.1 en 1A.1.2.2
7.22 De leden van de PvdA-fractie vragen de regering hoe het verbod tot delegatie aan ondergeschikten in dit wetsvoorstel zich verhoudt tot het in het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het basisonderwijs en het voortge­zet speciaal onderwijs, de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs en de Wet me­dezeggenschap onderwijs 1992 in verband met de invoering van de wettelijke verplich­ting tot het vaststellen van een directiestatuut omtrent de uitoefening van taken en bevoegd­heden door de schoolleiding (verplichting vaststellen directiestatuut (TK 1994­-­1995, 23 947), ingenomen standpunt dat delegatie aan schoolleiding mogelijk blijft (artikel 111, onderdeel D).
7.23 De slotwoorden «die deze onder eigen verantwoordelijkheid uitoefent» van de defini­tie van delegatie zijn onduidelijk, vinden de leden van de fracties van PvdA en VVD. Niet duidelijk is wat verantwoordelijk­heid hier precies betekent. Tevens behoren deze slotwoorden niet in de definitie te worden opgenomen, omdat ze niet slaan op de aard van het verschijnsel delegatie (overdracht), maar op een beoogd rechtsgevolg. Bovendien mogen wettelijke definities géén normatieve elementen bevatten. Zou het niet beter zijn deze laatste passage van de definitie te schra­ppen?
7.24 Delegatie wordt niet verleend aan on­dergeschikten, zo stellen de leden van de fracties van PvdA, VVD en SGP verder vast. De regering meent in de memorie van toe­lichting dat de aanpassingsoperatie bij man­daat en delegatie beperkt zal zijn. In de praktijk is het echter zo dat gedeconcentreer­de organen nu over talloze gedelegeerde bevoegdheden beschikken. Ontstaat nu niet een vreemde situatie dat gedeconcentreerde organen wél over door de formele wetgever geattribueerde bevoegdheden beschikken, maar dat aan diezelfde organen géén be­voegdheden gedelegeerd mogen worden?

Nota naar aanleiding van het verslag II

Artikelen 1A.1.2.1 en 1A.1.2.2
7.22 In de nota naar aanleiding van het ver­slag bij het wetsvoorstel dat strekt tot invoe­ring van de verplichting tot vaststelling van een directiesta­tuut (Kamerstukken II 1994/95, 23 947, nr. 5, p. 6) was opgemerkt dat vooralsnog de desbetreffende bepalingen – in het bijzonder uit de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op het cursorisch be­roepsonderwijs – konden blijven gehand­haafd, en dat in het kader van de aanpas­singswetgeving aan de Awb, zou worden bezien in hoeverre en op welke wijze de onderwijswetgeving dient te worden aange­past.
De directie van een school bestaat uit meer­dere personen en de genoemde wetten bevat­ten thans reeds rechtstreeks tot de direc­tie gerichte bepalingen. De directie van een school is in het openbaar onderwijs te be­schouwen als een bestuursorgaan in de zin van de Awb en niet als een ondergeschikte waar het delegatieverbod van artikel 1A.1­.2.2 op van toepassing is. Delegatie aan de directie van een school kan in dit opzicht vergeleken worden met delegatie aan een vaste commissie van een gemeente, als be­doeld in Hoofdstuk V van de Gemeente­wet. Voor de vaste gemeentecommissie geldt dat delegatie mogelijk blijft onder de werking van de Awb. Hetzelfde geldt voor delegatie aan de directie van een school.
De onderwijswetgeving behoeft derhal­ve voor de delegatie aan de directie van een school niet te worden aangepast bij de aan­passingswetgeving aan de Awb.
7.23 Het wezenskenmerk van delegatie is dat de delegans de verantwoordelijkheid voor de gedelegeerde bevoegdheid verliest: de delega­taris oefent de gedelegeerde bevoegdheid onder eigen verantwoordelijk­heid uit. Dit wezenskenmerk behoort uitdrukkelijk in de wet te zijn opgenomen. Het wetstechnische bezwaar van deze leden dat dit wezensken­merk in de definitie van delegatie is opgeno­men zien wij niet. Definitiebepalingen behoren doorgaans de wezenskenmerken van de te definiëren term te bevatten, ongeacht of deze wezenskenmerken als normatieve elementen kunnen worden aangeduid. Er is niet altijd onderscheid te maken tussen wezenskenmerken en normatieve elementen.
7.24 Aan gedeconcentreerde organen kunnen wel bevoegdheden worden gemandateerd, omdat er een ondergeschiktheidsverhouding bestaat. Het is op zich zelf niet vreemd dat de wetgever bevoegdheden heeft geattribu­eerd aan gedeconcentreerde diensten: attribu­tie heeft immers niet de strekking de politie­ke verantwoordelijkheid te doorbreken.

 

 

 

Share This