Artikel 10:17

Het bestuursorgaan kan de gedelegeerde bevoegdheid niet meer zelf uitoefe­nen.

 

Dit artikel is met ingang van 1 januari 1998 ingevoerd bij wet van 20 juni 1996 Stb. 333 (wetsvoorstel 23 700)

[bron: PG Awb III, p. 462-463]

Voorontwerp

1. Het bestuursorgaan kan de gedele­geerde be­voegdheid niet meer zelf uitoefe­nen.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op delegatieverlening van de bevoegdheid algemeen verbindende voorschriften vast te stellen.

Tekst RvS

1. Het bestuursorgaan kan de gedelegeerde bevoegdheid niet meer zelf uitoefe­nen.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op delegatieverlening van de bevoegdheid algemeen verbindende voorschriften vast te stellen.

Advies RvS

2.12.1. Kern van de definitie van delegatie in artikel 1A.1.2.1 is het woord «overdragen». Aan overdracht van een bevoegdheid is eigen dat men haar verliest. In dat licht is, zo merkt de Raad allereerst op, artikel 1A.1.2.5, eerste lid, bepalend dat het bestuursor­gaan de gedelegeerde bevoegdheid niet meer zelf kan uitoefenen, overbodig. Ter wille van de duidelijkheid zou de bepaling evenwel, ten overvloede, kunnen worden opgenomen. In de toelichting ware aan deze stand van zaken uitdrukking te geven. Naar het de Raad voorkomt dient het voorschrift overigens vooral als inleiding op het tweede lid. Dit lid bepaalt dat het bestuursorgaan dat de bevoegdheid om algemeen verbindende voorschriften vast te stellen heeft gedelegeerd die bevoegdheid ook zelf kan uitoefenen. Ook hier moet evenwel worden opgemerkt dat met de aan delegatie eigen overdracht van een bevoegdheid het verlies van de mogelijkheid van uitoefening ervan gepaard gaat. Het tweede lid van artikel 1A.1.2.5 is dan ook niet bestaanbaar naast de definitie van delegatie vervat in artikel 1A.1.2.1. Bij die stand van zaken moet de gevolgtrekking luiden dat de delegatie van het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften niet in afdeling 1.3.2 past. De Raad adviseert daarom het onderwerp met zo veel woorden buiten de omschrijving in artikel 1A.1.2.1 te brengen. Dat en in hoeverre overdracht door bestuursorganen van bevoegdheid tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften geoorloofd is en aan wie die overdracht mag geschieden is voldoende duidelijk uit de Grondwet en de overige formele wetgeving.

Nader rapport

2.12.1. De opmerking van de Raad dat in de toelichting bij artikel 1A.1.2.5, eerste lid, tot uitdrukking gebracht zou moeten worden dat de bepaling overbodig is, en slechts ter wille van de duidelijkheid is opgenomen, heeft tot een aanpassing van de memorie van toelichting geleid.
Vervolgens meent de Raad dat het tweede lid van artikel 1A.1.2.5 niet bestaanbaar is naast de definitie van delegatie. Op grond daarvan concludeert hij dat delegatie van het vaststellen van algemeen verbin­dende voorschriften niet in afdeling 10.1.2 past.
Nadere overweging van dit punt heeft tot de conclusie geleid dat de bepaling van artikel 1A.1.2.5, tweede lid, beter kan worden geschrapt. Ook bij delegatie van een aan een bestuursorgaan toekomende bevoegdheid tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften behoort het overdragende bestuursorgaan de bevoegdheid niet meer zelf te kunnen uitoefenen. Voor een veel voorkomend geval van delegatie van regelgevende bevoegdheid, namelijk zoals die geregeld is in de Gemeentewet en de Provinciewet, was reeds in de memorie van toelichting uiteengezet dat de gemeenteraad en provinciale staten na de delegatie de regelge­vende bevoegdheid niet meer zelf kunnen uitoefenen. Dit behoort ook in andere gevallen het uitgangspunt te zijn.
Door het schrappen van het tweede lid vervalt het bezwaar van de Raad. In de memorie van toelichting is het hier aangegeven standpunt nader uiteen gezet.

VvW = Eindtekst  [1A.1.2.5]

Memorie van toelichting

De zelfstandigheid van degene aan wie de bevoegdheid is gedelegeerd zou evenzeer illusoir worden gemaakt, indien de delegans in voorkomende gevallen de bevoegdheidsuitoefe­ning aan zich zou kunnen trekken. Artikel 1A.1.2.5 sluit dat uit. Men zie bij voorbeeld Ambtenarengerecht 's-Graven­ha­ge 14-8-1987, TAR 1988, 61 en Vz. Afd. rechtspraak 23-8-1990, Gst. 6916, 8. Hoewel men al uit artikel 1A.1.2.1 zou kunnen afleiden dat de delegatie, die immers als overdracht is omschreven, tot het hier geregelde gevolg leidt, is het gewenst dit uitdrukkelijk in de wet vast te leggen; daardoor ontstaat ook een tegenhanger van artikel 1A.1.1.7 over mandaat.
Dit artikel laat uiteraard onverlet, dat de delegans zich bij de delegatie de uitoefening van een bepaald gedeelte van de bevoegdheid kan voorbehou­den.
Anders dan in het voorontwerp was voorgesteld wordt op de in het artikel geformuleerde regel geen uitzondering gemaakt voor het geval het gaat om delegatie van een regelgevende bevoegdheid. Ook dan behoort het bestuursor­gaan, dat over een dergelijke bevoegdheid beschikte, maar die aan een ander heeft gedelegeerd, niet meer zelf tot uitoefening van die bevoegdheid over te gaan. Het is ongewenst dat twee bestuursorganen tegelijkertijd bevoegd zijn over dezelfde materie besluiten te nemen; dit geldt voor besluiten tot regelgeving evenzeer als voor andere besluiten.
Dit is ook het uitgangspunt geweest bij de regeling van de delegatie in de nieuwe Gemeente­wet en de Provinciewet. Indien de gemeenteraad een aan hem toegekende bevoegdheid tot regelgeving delegeert aan het college van burgemeester en wethouders, is het ongewenst dat de raad de betrokken bevoegdheid zelf nog kan uitoefenen. Ditzelfde geldt bij andere gevallen van delegatie van regelgevende bevoegdheid door een bestuursorgaan. Indien bijvoorbeeld bij algemene maatregel van bestuur een specifieke regelgevende bevoegdheid wordt gedelegeerd aan een minister of aan de gemeenteraden – men denke aan de bevoegdheid termijnen of procedureregels voor het indienen van aanvragen vast te stellen of de hoogte van bepaalde subsidies aan de prijsontwikkeling aan te passen – dan behoort de vaststelling van die termijnen of de aanpassing aan de prijsontwikkeling door het aangewezen orgaan te geschieden, en niet bij algemene maatregel van bestuur. Wordt dat laatste toch gewenst, dan behoort de delegatie te worden ingetrokken. Deze regeling verdient de voorkeur boven een dubbele bevoegdheid tot het stellen van regels. Voor het geval van delegatie door een algemene maatregel van bestuur aan een ministeriële regeling is de kwestie overigens van weinig praktisch belang. Het stellen van regels bij algemene maatregel van bestuur geschiedt dan immers onder verantwoordelijkheid van de minister aan wie de bevoegdheid was gedelegeerd. Daaruit zal veelal moeten worden afgeleid dat beoogd is de delegatie in te trekken, al verdient het uiteraard ook in dit geval de voorkeur zulks expliciet te doen.
Uiteraard handelt de bepaling niet over delegatie door de wetgever in formele zin: het vaststellen van wetten wordt niet beheerst door de bepalingen in de Awb over besluiten, maar door de Grondwet.

 

 

 

 

Share This