Artikel 10:35

Vernietiging kan alleen geschieden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

 

Dit artikel is met ingang van 1 januari 1998 ingevoerd bij wet van 20 juni 1996 Stb. 333 (wetsvoorstel 23 700)

[bron: PG Awb III, p. 486-487]

Voorontwerp

Vernietiging kan geschieden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Tekst RvS

Vernietiging kan geschieden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Advies RvS

3.6. Uit de toelichting op artikel 1A.2.2.3 leidt de Raad af, dat de ministers beogen met de in het artikel vermelde gronden alle geoorloofde redenen voor vernietiging te dekken. Het artikel zelf zegt niet met zo veel woorden dat vernietiging alleen wegens strijd met het recht of het algemeen belang kan geschieden. Daarmee wijkt het af van de redactie die de grondwetgever heeft gebruikt in de artikelen 132, vierde lid, 133, derde lid, en 134, derde lid. De Raad beveelt aan de grondwettekst te volgen.

Nader rapport

3.6. Het advies van de Raad is gevolgd.

VvW = Eindtekst [1A.2.2.3]

Memorie van toelichting

De toetsingsgronden «strijd met het recht of het algemeen belang» komen overeen met de toetsingsgronden welke in de Grondwet (arti­kelen 132-134) worden genoemd met betrekking tot de vernietiging van besluiten van bestu­ren van gemeenten, provincies, waterschappen, openbare lichamen voor beroep en bedrijf en andere openbare lichamen.
De Raad voor het binnenlands bestuur meent dat deze toetsingsgronden vaag zijn en weinig rechtszekerheid bieden voor het lagere bestuursorgaan en beveelt aan een poging te doen de vernietigingsgronden nader te om­schrij­ven. Wij menen dat een dergelijke poging tot mislukken gedoemd zou zijn. Het vernietigingsrecht is ultimum remedium. Het biedt een mogelijkheid om juist in onvoorziene gevallen in te grijpen. Iedere nadere omschrijving zou er toe kunnen leiden, dat hantering van het middel niet toelaatbaar blijkt te zijn in een situatie waar toepassing ervan overigens juist volstrekt gerechtvaar­digd zou zijn.
Aan een extra motiveringsplicht in geval van vernietiging, die de Raad voor het binnenlands bestuur subsidiair voorstelt hebben wij geen behoefte. De in afdeling 3.7 vervatte motiverings­eis in combinatie met het uitzonder­lijke karakter van vernietigingsbesluiten staat er onzes inziens borg voor dat deze besluiten royaal zullen worden gemotiveerd.

Voorlopig verslag II

8.8 Grond voor vernietiging is strijd met het recht of het algemeen belang. Dit criteri­um is zo ruim geformuleerd dat het nauwe­lijks beperkend kan werken, vinden de leden van de fracties van PvdA, VVD en GPV. (Wat onder algemeen belang moet worden verstaan is afhankelijk van nogal subjectieve inzichten die niet aan rechterlijke controle zijn onder­worpen.) Opnemen van een bepa­ling waarbij aan de bijzondere wet­gever wordt opgedra­gen dat in de wet de criteria voor vernieti­ging worden opgeno­men, zal in specifieke situaties goed mogelijk zijn. De Algemene wet bestuursrecht zou daartoe juist moeten aansporen.
De argumentatie in de memorie van toelich­ting van dit wetsvoorstel dat iedere nadere omschrijving ertoe zou kunnen leiden dat hantering van het middel niet toelaatbaar is in een situatie waar toepassing ervan juist vol­strekt gerechtvaardigd zou zijn, overtuigt niet.
De regering stelt in de memorie van toelich­ting dat er geen behoefte bestaat aan een extra motiverings­plicht in geval van vernieti­ging. Wat is erop tegen dat het hoge­re be­stuursorgaan in de motivering de speci­fieke aan de toezichtstaak te ontlenen gron­den voor vernietiging moet noemen?
In de memorie van toelichting stelt de rege­ring dat nadere omschrijving van de in on­derhavig artikel genoemde toetsingsgron­den voor vernietiging, «strijd met het recht of het algemeen belang» tot mislukken gedoemd is. De leden van de D66-fractie zijn eveneens van mening dat deze toetsingsgronden in de Awb niet verder kunnen worden geëxplici­teerd. Verder geeft de regering te kennen geen behoefte te hebben aan een extra moti­veringsplicht voor het hogere bestuursorgaan in geval van vernietiging. Hierin volgen deze leden de regering niet. Zij zijn van mening dat een extra motivering, waarin een hoger bestuursorgaan de specifieke aan de toezicht­staak te ontlenen gronden voor vernietiging noemt, meer rechtszekerheid aan een lager bestuursorgaan biedt. Het verdient aanbeve­ling deze extra motiverings­plicht toch in de regeling op te nemen.

Nota naar aanleiding van het verslag II

8.8 De gronden «strijd met het recht of het alge­meen belang» zijn in de praktijk tot nu toe niet te ruim gebleken voor een terughou­den­de toepassing. Het vernietigingsrecht is ultimum remedium. Dit betekent dat er zwaarwegende argumenten moeten zijn om dit instrument toe te passen. Dit vergt een be­hoorlijke afweging. De uitkomst van deze afweging behoeft niet te zijn dat indien aan de voorwaarden is voldaan ook tot vernieti­ging moet worden overgegaan. Vernietiging is een bevoegdheid, geen plicht.
Met de leden van de fractie van D66 zijn wij van mening dat deze toetsingsgronden niet nader in de Awb kunnen worden geëxplici­teerd. Immers van geval tot geval moet worden beoordeeld welke criteria het beste passen in de betreffende toezichtsrelatie. Daarnaast biedt het voorstel de procedu­rele waarborg dat het vernietigingsrecht slechts bij wet in formele zin kan worden toegekend.
Gelet op de reeds in de Awb voorziene motiveringsplicht – die in dit wetsvoorstel wordt verplaatst naar afdeling 3.7 – zien wij geen aanleiding voor een extra motiveringsplicht. Het gebruik van het vernietigingsrecht is uiterste middel en legt om die reden reeds een zware motiveringsplicht op. Een deugde­lijke motivering, als voorgeschreven in arti­kel 3.6.1, houdt in dat er altijd een op het con­crete geval toegespitste motivering moet zijn. Het toezichthou­dende bestuursorgaan zal dan ook bij een besluit tot vernietiging moe­ten aangeven op welke, al dan niet specifiek aan de toezichtstaak te ontlenen, overwegin­gen en gronden dat besluit berust. Indien aan het besluit overleg is voorafgegaan ligt het in de rede in de toelichting op het besluit mel­ding te maken van het overleg en van de daarin naar voren gebrachte zienswijze van het bestuursorgaan dat het te vernietigen besluit heeft genomen. Een en ander zal dan ook onderdeel uitmaken van de motivering. Een afzonderlijke verplichting tot openbaar­making van het overleg lijkt ons derhalve overbodig.

 

Share This