[Artikel 2:9]

Vervallen per 1 januari 2014.

 

*****************************************************************

Historie

Wettekst tot 1 januari 2014:

1. In de provincie Fryslân gevestigde bestuursorganen die niet tot de centrale overheid behoren, kunnen regels stellen over het gebruik van de Friese taal in schriftelijke stukken.
2. Onze Minister wie het aangaat kan voor onderdelen van de centrale overheid waarvan het werkterrein zich uitstrekt tot de provincie Fryslân of een deel daarvan, regels stellen over het gebruik van de Friese taal in schriftelijke stukken.

 

Dit artikel is met ingang van 1 juli 1995 ingevoegd bij wet van 4 mei 1995 Stb. 302 (wetsvoorstel 23 543)

[bron: PG Awb III, p. 94-98]

[Eindtekst] Artikel 2:9 [2:10]
1. In de provincie Friesland gevestigde bestuursorganen die niet tot de centrale overheid behoren, kunnen regels stellen over het gebruik van de Friese taal in schriftelijke stukken.
2. Onze Minister wie het aangaat kan voor onderdelen van de centrale overheid waarvan het werkterrein zich uitstrekt tot de provincie Friesland of een deel daarvan, regels stellen over het gebruik van de Friese taal in schriftelijke stukken.

Tekst RvS = VvW

Voorstel van wet

1. Bij verordening kunnen voor in de provincie Friesland gevestigde bestuursorganen die niet tot de centrale overheid behoren, regels worden gesteld over het gebruik van de Friese taal in schriftelijke stukken.
2. Onze Minister wie het aangaat kan voor onderdelen van de centrale overheid waarvan het werkterrein zich uitstrekt tot de provincie Friesland of een deel daarvan, regels stellen over het gebruik van de Friese taal in schriftelijke stukken.
3. De verordening, dan wel de regeling, wordt ter kennis gebracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken.

Memorie van toelichting

De belangrijkste norm uit dit wetsvoorstel is die van de vrije taalkeuze bij het schriftelijk verkeer voor in Friesland gevestigde bestuursorganen. Hierbij is in de eerste plaats gedacht aan de provincie Friesland, de in Friesland gelegen gemeenten, waterschappen en bij gemeenschappelijke regeling ingestelde openbare lichamen en gemeenschappelijke organen. Deze bestuursorganen krijgen op grond van deze wet het recht om hun documenten in het Fries op te stellen. De mogelijkheid om voor het Nederlands te kiezen is niet expliciet opgenomen, omdat het gebruik van de Nederlandse taal in overheidsdocumenten het uitgangspunt is. In het voorliggende wetsvoorstel worden de uitzonderingen op de hoofdregel geregeld.
In het licht van het voorgaande kunnen uit artikel 2:10, eerste lid, twee mogelijkheden met betrekking tot taalkeuze worden afgeleid:
1. Het document wordt in het Nederlands of het Fries opgesteld (tweetaligheid).
2. Het document wordt in het Nederlands en het Fries opgesteld (dubbeltaligheid).
De bestuursafspraak voorzag niet in de mogelijkheid van dubbeltaligheid. Daarin werd om taalpolitieke redenen expliciet een voorkeur voor tweetaligheid uitgesproken.[1] Anders dan de bestuursafspraak heeft dit wetsvoorstel echter niet alleen betrekking op het door de provincie Friesland gevoerde taalbeleid, maar ook op dat van andere in Friesland gevestigde decentrale bestuursorganen. Een uitbreiding van de keuzevrijheid voor decentrale overheden door ook in de mogelijkheid van dubbeltaligheid te voorzien, achten wij in dat licht gewenst. De formulering van artikel 2:10, eerste lid, is dusdanig dat beide varianten, dubbel- en tweetaligheid, mogelijk zijn. Hierdoor is aan de betrokken decentrale overheden maximale keuzevrijheid verschaft.
In artikel 2:10, eerste lid, worden de overheden die een taalkeuze maken, verplicht hieromtrent een verordening vast te stellen. De eigen verantwoordelijkheid voor het formuleren van een expliciet en samenhangend taalbeleid wordt hierin tot uitdrukking gebracht. Tevens geeft deze bepaling aan dat de wet slechts globale regels geeft die door de decentrale regelgever nader moeten worden ingevuld. Deze heeft daarbij, zoals in de vorige alinea al is gesteld, een grote mate van beleidsvrijheid. Over de praktische kant van de zaak merken wij nog op dat bij de provincie Friesland het toe te juichen voornemen bestaat een modelverordening inzake de taalkeuze op te stellen. De drempel voor gemeenten voor het voeren van een actief taalbeleid wordt hierdoor aanmerkelijk lager.
Met betrekking tot het toezicht op deze verordenende bevoegdheid van de in Friesland gevestigde decentrale bestuursorganen is gekozen voor de meest lichte vorm van toezicht: de informatieplicht (artikel 2:10, derde lid). Op basis hiervan kan zo nodig in het kader van het reguliere repressieve toezicht tot schorsing of vernietiging worden overgegaan.
Op grond van artikel 2:10, tweede lid, kan een minister besluiten een regeling inzake de taalkeuze voor overheidsdocumen­ten vast te stellen voor een onder zijn verantwoordelijkheid ressorterende gedeconcen­treerde rijksdienst waarvan het werkterrein zich uitstrekt tot de provincie Friesland of een deel daarvan. Een dergelijke regeling is analoog aan die voor decentrale overheden (artt. 2:11-2:13).
De informatieplicht van artikel 2:10, derde lid, geldt ook voor ministers die onder hen ressorterende gedeconcentreer­de rijksdiensten onder het bereik van de wet willen brengen. Het is namelijk gewenst dat het coördinerende departement inzake de Friese taal en cultuur feitelijk op de hoogte is van alle relevante regelingen.
[…]
De vraag aan de hand van welke criteria in concrete gevallen de taalkeuze dient te worden bepaald, wordt in dit wetsvoorstel slechts in globale zin beantwoord. Het is aan de betrokken decentrale overheden en gedeconcentreerde rijksdiensten om door middel van de verplichte verordening c.q. regeling inzake taalkeuze voor overheidsdocumenten, hiertoe meer specifieke normen te formuleren.
De in artikel 2:11 neergelegde normen zijn in algemene bewoordingen gesteld en bestrijken daarmee de gehele bandbreedte van overwegingen bij taalkeuze. Het gaat daarom om niet geheel gelijksoortige en in concrete gevallen mogelijk aan elkaar tegengestelde overwegingen. De afweging van deze normen is een aangelegenheid die nadrukkelijk binnen de beleidsvrijheid van de betrokken mede-overheden valt en dus in de eerder genoemde verordening nader moet worden geregeld.
Op één punt bevat het wetsvoorstel hier wel een gedetailleerde norm, en wel in artikel 2:12, eerste lid, sub a. Deze bepaling is opgenomen om te garanderen dat de voor niet-Friese overheden bestemde overheids­documenten in de Nederlandse taal zijn gesteld. Deze garantie geldt in beginsel ook [voor] in het Fries gestelde overheidsdocumenten die mede bestemd zijn voor niet-Friese overheden. Het is hierbij niet de bedoeling dat alle pro-forma-afschriften ten behoeve van hogere en andere overheden direct in Nederlandse vertaling aan deze overheden dienen te worden verzonden.
Slechts wanneer de genoemde niet-Friese overheden reëel betrokken zijn bij de desbetreffende overheidsdocumenten, is dubbeltaligheid verplicht.
Wordt ten aanzien van de taalkeuze voor overheidsdocu­menten in het algemeen, zowel tweetaligheid als dubbeltaligheid mogelijk gemaakt, voor overheidsdocumen­ten die één of meer algemeen verbindende voorschriften of beleidsregels bevatten, geldt een stringenter regime. Omdat algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels voor een ieder kenbaar moeten zijn, achten wij het niet juist dat deze alleen in de Friese taal worden vastgesteld. Dat betekent dat dergelijke overheids­documenten of alleen in het Nederlands zijn gesteld of in beide talen.
De bestuursafspraak vermeldt twee uitzonderingen op deze regel:
1. Algemeen verbindende voorschriften inzake de Friese taal en cultuur.
2. Voorschriften met interne werking.
De ratio van de eerstgenoemde uitzondering is dat het hier om voorschriften gaat waarvan mag worden aangenomen dat deze in zeer overwegende mate het Friestalige deel van de bevolking betreffen, zoals de provinciale verordening op de Friese spelling. De gebezigde formulering is echter zo ruim dat regelingen die ook Nederlandstaligen raken, er evenzeer onder kunnen vallen. Een voorbeeld hiervan zou een subsidieverordening voor Friestalige cultuuruitingen kunnen zijn. Voor dergelijke regelingen is het gewenst dat zij ook in de Nederlandse taal worden vastgesteld. Het zal duidelijk zijn dat het een moeizame zaak is de categorie regelingen waarop de in de bestuursafspraak opgenomen uitzondering doelt, nauwkeurig te omschrijven. Dit gegeven in combinatie met de wetenschap dat het hier om een zeer gering aantal regelingen gaat, heeft ons tot het besluit gebracht deze uitzondering niet in het wetsvoorstel op te nemen.
De tweede uitzondering betreft voorschriften met betrekking tot hetinterne functioneren van de provinciale dienst. Wij achten het echter niet nodig deze categorie expliciet uit te sluiten. Interne voorschriften kunnen namelijk niet als algemeen verbindende voorschriften worden beschouwd en vallen daarom per definitie niet onder de werking van artikel 2:12, eerste lid, sub b.
[…]
In dit artikel komt het tot op zekere hoogte facultatieve karakter van de voorgestelde regeling tot uiting. Artikel 2:10, eerste lid, verschaft decentrale overheden in de provincie Friesland de bevoegdheid bij verordening de Friese taal een ruimere plaats in het hen regarderende schriftelijke bestuurlijke verkeer te geven. De wet geeft daarbij zekere inhoudelijke grenzen aan. De vrije beleidsruimte die decentrale overheden op grond van het eerste lid krijgen, dient binnen deze grenzen te worden ingevuld.
Het tweede lid is analoog aan het eerste lid. Het geeft ministers de bevoegdheid om met betrekking tot onder hen ressorterende onderdelen van (gedeconcentreerde) rijksdiensten een regeling inzake de taalkeuze op te stellen.
Een dergelijke regeling strekt ertoe om de Friese taal een ruimere plaats te geven in het van genoemde rijksdiensten uitgaande schriftelijke bestuurlijke verkeer.

Verslag II

De leden van de CDA-, PvdA- en SGP-fractie merkten op, dat onduidelijk is wie de betreffende verordening dient op te stellen. Zij gaven in overweging ter verduidelijking toe te voegen, dat dit «door in de provincie Friesland gevestigde vertegenwoordigende organen» dient te geschieden.
De leden van de CDA-fractie vroegen wat de ratio is van de informatieplicht aan de minister van Binnenlandse Zaken. Waarom kan niet volstaan worden met c.q. geregeld worden, dat bedoelde verordeningen en regelingen aan het College van Gedeputeerde Staten worden gezonden, zodat in de provincie zelf een punt is waar alle informatie op dit onderdeel voorhanden is, waarvan de coördinerend minister desgewenst gebruik kan maken? Het decentrale karakter van het wetsvoorstel zou er bovendien door versterkt kunnen worden.
De leden van de SGP-fractie vroegen of de verordeningen en regels als bedoeld in artikel 2:10 ook zonder deze specifieke wettelijke basis mogelijk zijn.
Deze leden vroegen verder of in de toelichting in paragraaf 10 terecht wordt gesproken van de «verplichte» verordening.
Deze leden vroegen of de in het derde lid geregelde verplichting, een verordening of regeling ter kennis te brengen van de minister van Binnenlandse Zaken, recht doet aan het streven ook informatieverplichtingen zo veel mogelijk te beperken. Weegt het belang van deze verplichting wel voldoende zwaar?
De leden van de GPV-fractie vroegen welke taalrechten voor Friese gemeenten zoals West- en Oost-Stellingwerf, waar de Friese taal niet of nauwelijks wordt gesproken, zullen gelden ten aanzien van bij voorbeeld het mondeling en schriftelijk bestuurlijk verkeer tussen provincies en deze gemeenten. Ook vroegen zij, al dan niet in verband met het onderhavige artikel, of een milieu-effectrapportage, waarvoor het Nederlands thans als regel wordt gesteld, in de toekomst ook in het Fries kan worden gepubliceerd.

Nota naar aanleiding van het verslag II

De leden van de SGP-fractie vroegen of de in dit artikel bedoelde verordeningen en regels ook zonder deze specifieke wettelijke basis mogelijk zijn.
Deze leden vroegen verder of in de memorie van toelichting terecht wordt gesproken van de «verplichte» verordening.
Zonder formeel-wettelijke grondslag zijn verordeningen en regelingen die aan het Fries een zekere status in het bestuurlijke verkeer toekennen, niet mogelijk. De Afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft namelijk meermalen overwogen dat het Nederlands geacht wordt de bestuurs- en rechtstaal van Nederland te zijn en dat uitzonderingen op die ongeschreven hoofdregel op een formele wet gebaseerd dienen te zijn. Voor een verdere beschouwing over dit onderwerp verwijzen wij naar hoofdstuk III, paragraaf 2 van deze nota.
Er is in die zin sprake van een verplichte verordening, dat zonder deze verordening inzake de taalkeuze een Friese lagere overheid in het van haar uitgaande schriftelijke verkeer niet de Friese taal mag gebruiken. Friese lagere overheden zijn echter niet verplicht een beleid inzakehet gebruik van de Friese taal in het bestuurlijk verkeer te voeren.
Naar de mening van de fracties van CDA, PvdA en SGP was het onduidelijk wie de in deze bepaling genoemde verordening moet opstellen. De leden van deze fracties gaven in overweging ter verduide­lijking toe te voegen, dat dit «door in de provincie Friesland gevestigde vertegenwoordigende organen» dient te geschieden.
De mening van de aan het woord zijnde leden dat onduidelijk is wie de in artikel 2:10, eerste lid, genoemde verordening mag opstellen, delen wij niet. Het spreekt onzes inziens voor zich dat hier het regelgevende orgaan op het bestuurlijke niveau van het desbetreffende bestuursorgaan bedoeld is. Lagere overheden zijn niet bevoegd om de werking van hun regelingen tot buiten de eigen kring te laten uitstrekken. Wij kunnen ons evenwel voorstellen dat de gebezigde formulering een andere uitleg strikt genomen niet uitsluit. De redactie van deze bepaling is daarom bij nota van wijziging aangepast, waarbij het voorstel van de leden van de fracties van CDA, PvdA en SGP overigens niet volledig is gevolgd.
De leden van de CDA-fractie vroegen naar de ratio van de informatie­plicht aan de Minister van Binnenlandse Zaken. Deze leden bepleitten een meer decentrale regeling, namelijk een informatieplicht aan het college van gedeputeerde staten van Friesland. De leden van de SGP-fractie vroegen zich af of deze informatieplicht wel past binnen het streven dergelijke verplichtingen zo veel mogelijk te beperken.
In de memorie van toelichting hebben wij gesteld dat de ratio van deze informatieplicht is gelegen in de wenselijkheid dat het coördinerende departement inzake de Friese taal en cultuur op de hoogte is van de taalkeuzeverordeningen van Friese lagere overheden. Bij nader inzien zijn wij echter tot de conclusie gekomen dat dit doel ook kan worden bereikt zonder een formele informatieplicht. Bij nota van wijziging is artikel 2:10, derde lid, derhalve geschrapt.
De leden van de GPV-fractie vroegen welke taalrechten voor niet-Friestalige gemeenten in Friesland zullen gelden ten aanzien van hun bestuurlijke verkeer met de provincie Friesland en Friestalige gemeenten.
Voorts vroegen deze leden of een milieu-effectrapportage op grond van artikel 2:10 ook in het Fries kan worden gepubliceerd.
Ten aanzien van het mondelinge bestuurlijk verkeer met Friestalige bestuursorganen kunnen niet-Friestalige gemeenten in Friesland, indien het gebruik van de Friese taal zou leiden tot een onbevredigend verloop van de communicatie, op grond van artikel 2:8, tweede lid, verzoeken laatstgenoemde bestuursorganen over te schakelen op het Nederlands. Ten aanzien van het schriftelijke verkeer kunnen niet-Friestalige gemeenten in Friesland rechten ontlenen aan artikel 2:13 en in zekere zin ook aan artikel 2:12. Betreft het in het Fries gestelde algemeen verbin­dende voorschriften, beleidsregels of stukken ter directe voorbereiding daarvan, dan wel de notulen van een vergadering van een vertegenwoor­digend orgaan, dan is er altijd een Nederlandstalige versie, zonder vertaalkosten, beschikbaar. Voor overige overheidsdocumenten geldt dat vertaling gratis moet geschieden indien de niet-Friestalige gemeente belanghebbend is.
Een milieu-effectrapportage kan op grond van artikel 2:10 in het Fries worden gepubliceerd. Indien deze rapportage ook bestemd blijkt te zijn voor buiten de provincie Friesland gevestigde bestuursorganen, dient hij echter tevens in het Nederlands te zijn opgesteld (artikel 2:12, eerste lid, onder a).

Nota van wijziging

Artikel 2:10 wordt als volgt gewijzigd:
Het eerste lid komt te luiden:
1. In de provincie Friesland gevestigde bestuursorganen die niet tot de centrale overheid behoren, kunnen regels stellen over het gebruik van de Friese taal in schriftelijke stukken.
Het derde lid vervalt.

Toelichting NvW
Zie Toelichting Nota van wijziging en Nota naar aanleiding van het verslag II bij artikel 2:6.

Voorlopig verslag I

De leden van de CDA-fractie wilden over het bepaalde in artikel 2:9, eerste lid het volgende opmerken. Hier wordt een regelgevende bevoegdheid gegeven aan andere organen dan de centrale wetgever. Aangezien het hier de regeling van een grondrecht betreft, had het voor de hand gelegen de regeling uitputtend door de formele wetgever te doen vaststellen.
Deze leden sloten niet uit dat andere streektalen dan het Fries in de toekomst op een vergelijkbare regeling zouden aandringen. Zij wezen in dit verband op het Europees Handvest inzake regionale talen en talen van minderheden. Juist dit Handvest heeft in de Duitse Bondsdag tot de conclusie geleid dat het Nederduits onder de regeling van het Handvest valt. Welnu, onder het Nederduits vallen ook de streektalen in het noordoosten van ons land.

Memorie van antwoord I

De opmerking van de leden van de fractie van het CDA dat de precieze regeling van het gebruik van de Friese taal in schriftelijke stukken, uitgaande van in Friesland gevestigde bestuursorganen, uitputtend in de formele wet zou moeten plaatsvinden, onderschrijven wij niet. Artikel 2:9, eerste lid, biedt deze bestuursorganen de mogelijkheid naar eigen inzicht regels te stellen omtrent het gebruik van de Friese taal in schriftelijke stukken. Deze regels mogen echter niet in strijd zijn met de expliciete en reeds tamelijk gedetailleerde voorschriften van de artikelen 2:10 en 2:11 van dit wetsvoorstel. Ten aanzien van de concrete invulling van deze regelgevende bevoegdheid is dus geen sprake van een blanco delegatie aan mede-overheden. Ook ten aanzien van de huidige, in de Grondwet opgenomen grondrechten is het overigens niet zo dat de nadere regel­geving ten aanzien van deze grondrechten in alle gevallen per definitie uitsluitend bij formele wet zou moeten plaatsvinden. Afhankelijk van de gehanteerde delegatieterminologie kan een dergelijke uitwerking krachtens formele wet ook door middel van lagere regelgeving vorm krijgen.
De leden van de fractie van het CDA merkten verder op dat in de toekomst andere regionale talen dan het Fries zouden kunnen aandringen op een vergelijkbare regeling. Deze leden wezen in dat verband op het Europees Handvest voor streektalen of talen van minderheden en op het feit dat de Duitse Bondsdag onlangs heeft geoordeeld dat het Nederduits onder dit Handvest moet vallen. Wij menen dat onder de huidige omstandigheden naast het Nederlands alleen het Fries in aanmerking komt voor enige officiële status, zoals die in dit wetsvoorstel wordt uitgewerkt voor het bestuurlijk verkeer. Hieruit volgt dat het genoemde Europees Handvest alleen op de positie van het Fries van toepassing zal worden verklaard. Het voorgaande wil niet zeggen dat het categorisch is uitgesloten dat andere streektalen ooit eenzelfde erkenning als het Fries kunnen verkrijgen. Voor deze erkenning is echter wel nodig dat deze streektalen ten aanzien van hun maatschappelij­ke erkenning en aspiraties hetzelfde niveau als het Fries bereiken. Daarvan is vooralsnog geen sprake.

Handelingen I

De heer Postma (CDA, p. 1161): Met betrekking tot de regeling in het wetsvoorstel heb ik bezwaar tegen een bepaling. Het betreft het openen van de mogelijkheid voor provinciale staten om een verordening vast te stellen. Ik denk dat het ongewenst is dat de regeling van taalzaken aan gemeenteraden of provinciale organen wordt overgelaten. Die staan dicht bij de burgers en taalzaken zijn altijd zeer emotioneel. Daarom verdient het aanbeveling, deze zaken te regelen op nationaal niveau, en wel uitputtend en limitatief door de nationale wetgever. Dit gebeurt ook in België.
Staatssecretaris Kohnstamm (p. 1163): Ik kan mij heel goed vinden in de analyse van de heer Postma. Ik heb alleen een probleem met zijn redenering over de bepaling in artikel 2:9, aan de hand waarvan de provincie Friesland een verordeningsbevoegdheid krijgt voor de verdere regeling van een en ander. Het bezwaar van de heer Postma tegen die bepaling is vooral gelegen in het feit dat het ten behoeve van de taal relevant is om de verordenende, regelgevende bevoegdheid niet te dicht bij de betrokken burgers te leggen. Ik zie daar ook wel reden in, maar ik zou dat anders verwoorden: de betrok­kenheid van burgers, bedrijfsleven en onderwijsgevenden in een bepaalde regio is natuurlijk van groot belang voor de levensvatbaarheid van een streektaal. Dat er overigens ook voor de nationale overheid in dit opzicht een taak is weggelegd, heb ik zoëven reeds aangegeven. Maar de mate waarin dat tot leven komt en het effectief gebruikt wordt, eventueel in een nadere regeling, moet juist worden overgelaten aan de overheid die het dichtst bij de desbetreffende taal en cultuur functioneert. Dat spreekt voor mij eigenlijk enigszins vanzelf.
Natuurlijk moeten er wel randvoorwaarden gesteld worden. Die zijn in het bijzonder verwoord in 2:10, 2:11 en 2:12. Mij dunkt dat, binnen de randvoorwaarden die door de nationale wetgever gesteld zijn, de verordenende bevoegdheid terecht bij het provinciaal bestuur van Friesland gelegd is.
De heer Postma (CDA, p. 1164-1165): Ik blijf met de staatssecretaris van mening verschillen over artikel 2:9, over de wenselijkheid om aan lagere publiekrechtelijke lichamen de bevoegdheid te verlenen, zij het binnen centrale randvoorwaarden, om regelingen te mogen maken met betrekking tot het taalgebruik. Maar als je dat doet, worden de emoties van betrokkenen te zeer geladen. Dat zien wij nu weer, waar het gaat om de bevoegdheid van het provinciaal bestuur van Friesland om te bepalen wat de officiële naam van de provincie Friesland is. Wij zagen het vroeger bij de bevoegdheid van de gemeentebesturen om al of niet Friestalige plaatsnaamborden te plaatsen. Mijn standpunt is dat deze zaken zo emotioneel liggen – ­ongewenst emotioneel zelfs – dat je dit op het nationale niveau moet regelen, natuurlijk na raadpleging van alle betrokkenen. Wij hebben een vergelijkbaar voorbeeld gehad. Dat was de onderwijsregelgeving. Wij hebben die altijd op centraal niveau gehouden. Wij hebben die afgenomen van de gemeentebestu­ren, juist omdat op gemeentelijk niveau de emoties altijd zo hoog oplaaiden. Het lijkt misschien innerlijk tegenstrijdig. De redenering van de staatssecretaris is: ze zijn er zo bij betrokken en opdat ze erbij betrokken moeten zijn, moet je het daar regelen. Mijn standpunt is juist tegenovergesteld: juist omdat ze er misschien te veel bij betrokken zijn moet je het op nationaal niveau houden.

Dit artikel is met ingang van 1 januari 2005 gewijzigd bij wet van 9 september 2004 Stb. 493 (wetsvoorstel 29 008) (alleen eindtekst)

[Eindtekst] In de artikelen 2:7 tot en met 2:10 en 2:12 wordt de benaming «Friesland» telkens vervangen door: Fryslân.

 

Dit artikel is met ingang van 1 januari 2014 vervallen bij wet van 2 oktober 2013, Stb. 2013, 382 (Wet gebruik Friese taal; kamerstukken 33 335)

[Eindtekst] Artikelen 2:7 tot en met 2:12 vervallen.

Voorstel van wet

Memorie van toelichting

4. Fries in het bestuurlijk verkeer

In 1995 is de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gewijzigd9. De regering achtte het uiteindelijk toch wenselijk wetgeving tot stand te brengen om de positie van de Friese taal als tweede bestuurstaal in de provincie Fryslân wettelijk te verankeren. Het verlangen vanuit Fryslân om de Friese taal een plaats te geven in het bestuurlijk verkeer speelt al vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw. Naar aanleiding van een advies van de Commissie-Kingma Boltjes nam het toenmalige kabinet in 1953 weliswaar een inhoudelijk standpunt in over de plaats van het Fries zowel in het bestuurlijk verkeer als in het rechtsverkeer10, zo werd het gebruik van het Fries in het mondelinge verkeer tussen burger en overheid over en weer in beginsel toegestaan maar een wettelijke regeling voor het Fries in het bestuurlijk verkeer werd destijds niet nodig geacht.

Nederland voldoet met de bepalingen in de Awb in formele zin aan de verdragsverplichtingen betreffende de regels die in de internationale verdragen gesteld zijn voor het Fries in het bestuurlijk verkeer, maar die regels gaan niet uit van het principe van gelijke rechten van de beide talen in Fryslân. Bijgevolg heeft het Fries nog steeds een bescheiden positie in het bestuurlijk verkeer in de provincie Fryslân. De Awb bevat namelijk verschillende uitzonderingsbepalingen waardoor het recht van een burger die zich van het Fries wil bedienen vrij eenvoudig kan worden aangetast of beperkt. Daarom worden in het voorliggend wetsvoorstel verschillende bepalingen afkomstig uit de Awb aangescherpt om aldus een betere waarborg te kunnen bieden voor de gelijke positie van het Fries ten opzichte van het Nederlands in de provincie Fryslân.

Artikel 3

Artikel 2:7 van de Awb bepaalt dat een ieder de Friese taal kan gebruiken in het verkeer met bestuursorganen voor zover deze in de provincie Fryslân zijn gevestigd. Wel kunnen bestuursorganen verzoeken de Nederlandse taal te gebruiken op de grond dat het gebruik van de Friese taal tot een onevenredige belasting van het bestuurlijk verkeer leidt. Deze bepaling is in dit wetsvoorstel overgenomen.

Artikel 4

Het is van grote betekenis dat bestuursorganen in de provincie Fryslân zich kunnen bedienen van zowel het Nederlands als het Fries. Daarbij past ook dat de wet moet borgen dat het bestuursorgaan zich in het mondeling verkeer van de Nederlandse taal bedient, als het gebruik van de Friese taal tot een onbevredigend verloop van het verkeer tussen burgers en het bestuursorgaan zou leiden. In de praktijk levert dat voor zover bekend geen problemen op. Met deze bepaling is overigens niet beoogd te regelen dat een enkele burger die het Fries niet machtig is kan afdwingen dat een openbare bijeenkomst, zoals een hoorzitting, geheel in het Nederlands geschiedt. De betreffende burger dient in die gevallen wel in de gelegenheid te worden gesteld de bijeenkomst te volgen (bv. door een samenvatting in het Nederlands) en zelf in het Nederlands te worden benaderd, maar voor het overige kan wel Fries worden gebezigd.

Artikel 5

Op grond van artikel 2:9, eerste lid, van de Awb kunnen in Fryslân gevestigde bestuursorganen, die niet tot de centrale overheid behoren, regels stellen over het gebruik van de Friese taal in schriftelijke stukken. Het voorstel is om deze bestuursorganen wettelijk voor te schrijven dat zij regels opstellen inzake het gebruik van de Friese taal zowel in schriftelijke stukken als in het mondeling verkeer. De regels bevatten in ieder geval bepalingen aangaande het versterken van de positie van de Friese taal binnen het werkgebied van het betreffende bestuursorgaan. Ook stellen zij aanvullend een beleidsplan over het gebruik van de Friese taal. Dit sluit aan bij de praktijk. In de praktijk hebben vrijwel alle gemeenten in de provincie Fryslân reeds een taalverordening en/of beleidsplan Fries opgesteld. Ook de Provincie Fryslân en het Wetterskip Fryslân beschikken over taalverordeningen en beleidsplannen Fries. Het vaststellen van een taalverordening en beleidsplan Fries biedt belangrijke voordelen, zo is de afgelopen jaren gebleken. Daarmee beschikken Friese gemeenten en andere in Fryslân gevestigde bestuursorganen die niet tot de centrale overheid behoren over instrumenten om nader uitwerking te geven aan het gebruik van de Friese taal in het bestuurlijk verkeer. Het belang daarvan is in de eerste plaats dat deze instrumenten de burger meer duidelijkheid bieden op welke wijze de lokale overheid invulling geeft aan het beleid inzake het Fries in het bestuurlijk verkeer. Verder biedt een beleidsplan Fries elke gemeente of andere decentrale overheid de mogelijkheid om maatwerk te leveren; in een taalbeleidsplan is ruimte voor meer praktische zaken die aandacht verdienen.

Een uitzondering wordt gemaakt voor een aantal gemeenten in de provincie Fryslân, waar de Friese taal niet de dagelijkse omgangstaal is van de bevolking. Het betreft de gemeenten Ameland, Schiermonnikoog, Terschelling, Vlieland en Weststellingwerf. Dit wetsvoorstel beoogt niet de ruimte te beperken voor gemeenten om in voorkomende gevallen in een beleidsplan of verordening bepalingen op te nemen inzake het gebruik van een andere taal, zoals het Bildts of Stellingwerfs.

Artikel 6

Het eerste lid van het voorgestelde artikel komt grotendeels overeen met het huidige artikel 2:9, tweede lid, van de Awb, dat regelt dat de desbetreffende minister regels kan stellen over het gebruik van de Friese taal door gedeconcentreerde rijksdiensten waarvan het werkterrein zich uitstrekt tot (een deel van) de provincie Fryslân. De mogelijkheid om regels te stellen over het gebruik van de Friese taal is daarbij uitgebreid tot het mondelinge verkeer, net als in artikel 5.

Daarnaast is de mogelijkheid opgenomen voor een onderdeel van de centrale overheid om een beleidsplan op te stellen inzake het gebruik van de Friese taal (voorgestelde tweede lid). Daarin kan de uitvoering van de regels bedoeld in het eerste lid worden uitgewerkt. Overigens zijn in de huidige praktijk door ministers nog geen regels als bedoeld in artikel 2:9, tweede lid, Awb gesteld over het gebruik van de Friese taal. De voorgestelde bepaling dient als stimulans om in overleg met het nieuwe Orgaan voor de Friese taal te komen tot dergelijke regels en beleidsplannen.

Artikel 7

Het voorgestelde artikel 7 bevat slechts één wijziging ten opzichte van het huidige artikel 2:10 Awb. Het betreft de verplichting om schriftelijke stukken in de Friese taal die zijn opgesteld ter directe voorbereiding van algemeen verbindende voorschriften (avv’s) of beleidsregels ook in het Nederlands op te stellen. Deze verplichting wordt in het voorgestelde artikel geschrapt en dat geldt dan ook voor de – in beginsel – verplichte bekendmaking, mededeling of terinzagelegging in de Nederlandse taal van een dergelijk stuk (zie het tweede lid). In de praktijk worden de stukken die ter directe voorbereiding van avv’s en beleidsregels worden opgesteld veelal in het Fries opgesteld en blijkt er geen behoefte aan een vertaling in het Nederlands. De stukken dienen vaak slechts voor intern gebruik en het standaard vertalen van de stukken is dan ook onnodig.

Artikelen 8 en 9

De voorgestelde artikelen 8 en 9 komen overeen met de huidige artikelen 2:11 respectievelijk 2:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarmee is geen wijziging ten opzichte van de huidige situatie beoogd.

 

Nota van Wijziging (nr. 5)

B

Na artikel 31 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 31a

De artikelen 2:7 tot en met 2:12 van de Algemene wet bestuursrecht vervallen.

Toelichting

Daarnaast wordt in onderdeel B van deze nota van wijziging een omissie hersteld. Zoals blijkt uit de memorie van toelichting, moeten de bepalingen over het gebruik van de Friese taal in het bestuurlijk verkeer (hoofdstuk 2 van het wetsvoorstel) in de plaats treden van de desbetreffende regeling in de artikelen 2:7 tot en met 2:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Abusievelijk was in het ingediende wetsvoorstel deze wijziging van de Awb niet opgenomen. Via deze nota van wijziging gebeurt dit alsnog. Deze nota van wijziging wordt mede namens de minister van Veiligheid en Justitie uitgebracht.


[1]Onder «taalpolitieke redenen» wordt in dit verband het volgende verstaan: dubbeltaligheid betekent in een situatie waarbij de ene taal (i.c. het Nederlands) maatschappelijk dominant is ten opzichte van de andere (i.c. het Fries), een bestendiging van de bestaande situatie. Om de bestaande situatie te veranderen is beleid nodig waarbij de positie van de zwakkere taal bewust wordt versterkt. Tweetaligheid past in een dergelijk streven.

 

 

 

Share This