Artikel 2:16

1. Aan het vereiste van ondertekening is voldaan door een elektronische handtekening, indien de methode die daarbij voor ondertekening is gebruikt, voldoende betrouwbaar is, gelet op de aard en inhoud van het elektronische bericht en het doel waarvoor het is gebruikt.

2, Indien de veiligheid en de betrouwbaarheid van het elektronische bericht en het doel waarvoor het wordt gebruikt dit noodzakelijk maken, kan bij wettelijk voorschrift het gebruik worden voorgeschreven van een bepaald type elektronische handtekening als bedoeld in artikel 3, onderdeel 10, van Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 (PbEU 2014, L257). Daarbij kunnen aanvullende eisen worden gesteld, tenzij het gaat om een geavanceerde elektronische handtekening als bedoeld in artikel 3, onderdeel 11 of een gekwalificeerde elektronische handtekening als bedoeld in artikel 3, onderdeel 12 van die verordening.

Dit artikel is met ingang van 1 juli 2004 ingevoegd bij wet van 29 april 2004 Stb. 214 (wetsvoorstel 28 483)
Voorontwerp

[2.3.3] Aan het vereiste van ondertekening is voldaan door een elektronische handtekening, indien de methode die daarbij voor authentificatie is gebruikt voldoende betrouwbaar is, gelet op de aard en de inhoud van het elektronische bericht en het doel waarvoor het wordt gebruikt. De artikelen 15a, tweede tot en met vijfde lid, en 15b van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing, voor zover de aard van het bericht zich daartegen niet verzet. Bij wettelijk voorschrift kunnen aanvullende eisen worden gesteld.

VvW = Eindtekst

Memorie van toelichting

Deze bepaling strekt ertoe de elektronische handtekening gelijk te stellen met de handgeschreven handtekening. Het artikel geeft een nadere uitwerking aan de betrouwbaarheid als genoemd in artikel 2:14, derde lid, en 2:15, derde lid. Met de inhoud van dit artikel wordt aangesloten bij de regeling van de elektronische handtekening in het BW. Onder een elektronische handtekening wordt verstaan een handtekening die bestaat uit elektronische gegevens die zijn vastgehecht aan of logisch geassocieerd zijn met andere elektronische gegevens en die worden gebruikt als middel voor authentificatie. Dit artikel bepaalt dat een elektronische handtekening met een conventionele handtekening mag worden gelijkgesteld indien de methode voor authentificatie voldoende betrouwbaar is. Met de norm van voldoende betrouwbaarheid wordt aangesloten bij het bepaalde in artikel 3:15a, eerste lid, BW. Met de term «authentificatie» wordt uitdrukking gegeven aan het beginsel van de authenticiteit. De term «authentificatie» wordt gebezigd in de richtlijn inzake elektronische handtekeningen en is ook overgenomen in het BW. Voor de verschillende methoden voor authentificatie zij verwezen naar het algemeen deel van deze toelichting. Om te beoordelen of in een bepaald geval een elektronische handtekening voldoende betrouwbaar is, dient te worden gelet op de aard en de inhoud van het bericht en het doel waarvoor het wordt gebruikt. Met deze bewoordingen wordt aangesloten bij het bepaalde in artikel 2:14, derde lid.
Artikel 3:15a, tweede tot en met zesde lid, en artikel 3:15b BW zijn van overeenkomstige toepassing, voor zover de aard van het bericht zich daartegen niet verzet. Artikel 3:15a, tweede lid, bepaalt wanneer een elektronische handtekening vermoed wordt voldoende betrouwbaar te zijn. Dit is het geval indien gebruik is gemaakt van een geavanceerde elektronische handtekening die gebaseerd is op een gekwalificeerd certificaat als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel dd, Telecommunicatiewet en gegenereerd is door een veilig middel voor het aanmaken van handtekeningen als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel gg, Telecommunicatiewet. Artikel 3:15a, derde lid, bepaalt op welke grond een elektronische handtekening niet zonder meer als onvoldoende betrouwbaar wordt aangemerkt. Een elektronische handtekening kan niet als onvoldoende betrouwbaar worden aangemerkt op de enkele grond dat deze niet is gebaseerd op een gekwalificeerd certificaat, niet is gebaseerd op een door een geaccrediteerde certificatiedienstverlener afgegeven certificaat, of niet met een veilig middel voor het aanmaken van handtekeningen is aangemaakt. Artikel 3:15a, vierde lid, bevat de definitie van een elektronische handtekening. Artikel 3:15a, vijfde lid, bevat de definitie van een ondertekenaar. Artikel 3:15a, zesde lid, brengt tot uitdrukking dat het tweede en derde lid regels van regelend recht inhouden. Artikel 3:15b heeft betrekking op de geldigheid van een gekwalificeerd certificaat indien dat is uitgegeven door een certificatiedienstverlener die is gevestigd in een derde land. Bij wettelijk voorschrift kunnen aanvullende eisen worden gesteld. Op deze grond kunnen verder gaande eisen worden gesteld dan uit de aansluiting bij de norm van het BW volgt. Artikel 3, zevende lid, van de genoemde richtlijn inzake elektronische handtekeningen luidt: «De lidstaten kunnen voor het gebruik van elektronische handtekeningen in de openbare sector eventuele aanvullende eisen stellen. Deze eisen moeten objectief, transparant, evenredig en niet-discriminerend zijn en mogen slechts op de specifieke kenmerken van de betrokken toepassing betrekking hebben. Zij mogen geen belemmering vormen voor grensoverschrijdende diensten.» Bij het vaststellen van een wettelijke voorschrift dat het stellen van aanvullende eisen door een bestuursorgaan in een bepaald geval mogelijk maakt, zullen deze voorwaarden in acht moeten worden genomen. Voor zover bij wettelijk voorschrift aanvullende eisen zijn gesteld, kan daarvan niet worden afgeweken.

 

Share This