Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Dit artikel is met ingang van 1 januari 1994 ingevoerd bij wet van 4 juni 1992 Stb. 315 (wetsvoorstel 21 221)
[bron: PG Awb I, p. 219-220]
VO = VvW
Tekst RvS = VvW
Advies RvS
Zoals blijkt uit de in de memorie van toelichting aangehaalde jurisprudentie dient het bestuursorgaan in het bijzonder te beoordelen of het advies ook inhoudelijk concludent is. Deze verdergaande toetsing volgt, naar de Raad meent, niet rechtstreeks uit dit artikel. Te overwegen ware om in aansluiting op de wel geregelde toetsing van de wijze van onderzoek een nadere bepaling dienaangaande in de tekst van de wet zelve op te nemen.
Nader rapport
Artikel 3.3.5 bepaalt inderdaad niet dat het bestuursorgaan verplicht is te beoordelen of het advies inhoudelijk concludent is. Een dergelijke eis vloeit echter voor beschikkingen wel voort uit afdeling 4.1.4 voor zover de beschikking steunt op een uitgebracht advies. Is dat advies inhoudelijk niet concludent, dan kan het niet een voldoende motivering voor de beschikking verschaffen. In de toelichting bij artikel 4.1.4.5 is aan dit punt alsnog aandacht besteed.
Voor andere besluiten dan beschikkingen zal dit punt aandacht moeten krijgen bij de regeling van de motivering van die besluiten.
VvW = Eindtekst
Memorie van toelichting
In een groot aantal gevallen zal het zo zijn dat, ongeacht of aan een bestuursorgaan een adviseur ten dienste staat, de kennis omtrent de feiten en gedragingen, nodig voor het nemen van een besluit, wordt vergaard door het bestuursorgaan zelf. Of dit zorgvuldig is geschied, staat ter beoordeling van de rechter of van een beroepsinstantie. In een aantal sectoren komt het echter voor dat het vergaren van de benodigde kennis, omdat dat een specifieke deskundigheid vereist, wordt opgedragen aan een adviseur. Een bekend voorbeeld is het opstellen van medische rapporten ten behoeve van arbeidsongeschiktheidsverklaringen. In die gevallen rust er ingevolge dit artikel een verplichting op het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat het onderzoek van de adviseur op zorgvuldige wijze geschiedt. Dit kan bij voorbeeld door bij twijfel aan de waarde van een eerste onderzoek een contra-expertise te vragen. Voorts zal het bestuursorgaan erop moeten toezien dat de adviseur over de voor het onderzoek vereiste kwalificaties beschikt. Ook zouden voorschriften kunnen worden gegeven met betrekking tot de inrichting en voorbereiding van een onderzoeksrapport. De in dit artikel vervatte regel vindt steun in de jurisprudentie. Zie bij voorbeeld CBB 8 maart 1983, SEW 1984, blz. 462: bij arbeidskundige en medische adviezen dient de beslissende instantie, aldus het CBB, zelf kennis te nemen van de rapportage en de feitelijke bevindingen die aan de adviesinstantie ter beschikking hebben gestaan. Dit ten einde te kunnen nagaan of aan de conclusies van de adviseur naar inhoud of wijze van totstandkoming niet zodanige gebreken kleven, dat de te nemen beslissing redelijkerwijs niet of niet zonder meer op het advies mag worden gebaseerd. Verweerder was slechts op de conclusies van de medische en de arbeidskundige adviseur afgegaan; als hij het hele dossier had opgevraagd, was hem ongetwijfeld gebleken dat de conclusie in het geheel niet overeenstemde met de feitelijke bevindingen). Zie ook Afd. rechtspraak 16 december 1983, AB 1984, 543: burgemeester en wethouders hadden zich ervan dienen te vergewissen of aan het advies een zorgvuldig onderzoek was voorafgegaan, of dit berustte op een juiste feitelijke grondslag en of dit was geformuleerd op een wijze die de conclusie aannemelijk maakte. Zie ookCRvB6 maart 1986, RSV 1986, 218.