Artikel 3:9a

Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing op voorstellen van wet.

Dit artikel is met ingang van 26 juli 1995 ingevoegd bij wet van 10 juli 1995 Stb. 355 (wetsvoorstel 23 983).

[bron: PG Awb III, p. 142-144]

Advies RvS

8. Het ontworpen artikel 3:9a Awb strekt ertoe, de bepalingen die afdeling 3.3 Awb voor advisering geeft ook te doen gelden bij de voorbereiding van wetten in formele zin. De ministers achten de Awb de juiste plaats om die toepasselijkheid te regelen. Tegen regeling buiten de Awb voeren zij in de toelichting op het artikel in de eerste plaats aan dat juist daardoor afbreuk zou worden gedaan aan de met de Awb beoogde eenvoud en overzichtelijkheid van bestuursrechtelijke wetgeving. De Raad acht dat een minder juist argument omdat afdeling 3.3 Awb krachtens artikel 3:9a Awb ook voor niet-bestuursrechtelijke wetgeving gaat gelden. Het ligt niet voor de hand dat bepalingen over de voorbereiding van formele wetten van burgerrechtelijke of strafrechtelijke aard zullen worden gezocht in de Awb. Omtrent het tweede motief, namelijk dat de kenbaarheid van de voorgestelde regeling beter verzekerd is door opneming in de Awb, merkt de Raad op dat dit argument kan worden toegepast op elk onderwerp dat niet in de Awb thuishoort. Bovendien geldt hier weer het bezwaar dat de kenbaarheid slecht gediend is met de opneming van een bepaling aan het slot van afdeling 3.3 Awb die de regeling van artikel 7:1 Awb, geplaatst in de titel over de reikwijdte van de Awb, moet opzij zetten. De verwijzing ten slotte naar het met artikel 3:9a Awb overeenstemmende, onlangs ingevoerde artikel 1:9 Awb is op zichzelf juist maar veronachtzaamt te zeer dat het treffen van een regeling voor een specifiek soort formele wetgeving – namelijk die ter uitvoering van bindende besluiten van organen van de Europese Gemeenschappen – niet behoeft te voeren tot uitbreiding ervan tot de gehele Nederlandse formele wetgeving.
Een gevolg van de plaatsing van de bepaling in de Awb is, dat zij de inhoud van afdeling 3.3 Awb van slechts overeenkomstige toepassing kan verklaren. De voorbereiding van formele wetgeving is van zulk een gewicht dat ondubbelzinnig moet vaststaan welke voorschriften er voor gelden en in welke omvang.
De Raad beveelt aan, opnieuw te overwegen of de Awb de juiste plaats is voor de in artikel 3:9a Awb vervatte regeling. Een betere plaats lijkt de Raad de Wet houdende algemene bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk. Wordt tot handhaving van de bepaling in de Awb besloten dan zal de memorie van toelichting moeten worden aangevuld met een uiteenzetting over de mate waarin de overige bepalingen van afdeling 3.3 Awb niet naar de letter op voorstellen van wet zullen kunnen worden toegepast.

Nader rapport

8. Wij zien niet in dat het feit dat het voorgestelde artikel 3:9a mede betrekking heeft op niet-bestuursrechtelijke wetgeving, zich zou verzetten tegen opneming van dit artikel in de Algemene wet bestuursrecht. De Algemene wet bestuursrecht heeft vanaf het begin bepalingen bevat, die mede van toepassing zijn op besluiten, inhoudende algemeen verbindende voorschriften, ongeacht of die voorschriften naar hun inhoud bestuursrechtelijk, strafrechtelijk of civielrechtelijk van aard zijn. Artikel IVa van de Wet voltooiing eerste fase herziening rechterlijke organisatie, dat op termijn beroep op de administratieve rechter openstelt tegen besluiten, inhoudende algemeen verbindende voorschriften, maakt evenmin onderscheid naar het rechtsgebied waarop de voorschriften betrekking hebben.
De reden hiervoor is, dat het antwoord op de vraag tot welk rechtsgebied zo'n besluit naar zijn inhoud moet worden gerekend niet relevant is voor het toepassingsbereik van de in de Algemene wet bestuursrecht gegeven voorschriften. Dat geldt ook voor de voorschriften van afdeling 3.3. Het voorstel van de Raad om artikel 3:9a op te nemen in de Wet houdende algemene bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk zou er toe leiden dat de regeling over advisering bij wetgeving van het Rijk over twee wetten zou worden verspreid: de Wet houdende algemene bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk voor formele wetgeving, de Algemene wet bestuursrecht voor de overige wetgeving. Wij zouden dat vanuit wetgevingstechnisch oogpunt geen gelukkig resultaat vinden.
Naar ons oordeel is voorts voldoende duidelijk wat de overeenkomstige toepassing van afdeling 3.3 op voorstellen van wet inhoudt. Niettemin is, om iedere twijfel uit te sluiten, daaraan alsnog een passage in de memorie van toelichting gewijd.

VvW = Eindtekst

Memorie van Toelichting 

Het stellen van een termijn voor het uitbrengen van een advies behoort ook bij de voorbereiding van wetten (in formele zin) mogelijk te zijn. Maar ook voor de andere bepalingen van afdeling 3.3 geldt dat zij voor de voorbereiding van wetgeving dienen te gelden. Artikel 3:9a strekt ertoe dit resultaat te bereiken. De Awb is naar onze mening de juiste plaats om dit te regelen. Een afzonderlijke wet naast de Awb is minder gewenst, omdat juist daardoor afbreuk zou worden gedaan aan de met de Awb beoogde eenvoud en overzichtelijkheid van bestuursrechtelijke wetgeving. Bovendien wordt de kenbaarheid van de voorgestelde regeling beter verzekerd door opneming in de Awb. Hetzelfde standpunt hebben wij eerder ingenomen ter zake van de Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en de Bekendmakingswet in verband met implementatie EG-regelgeving (Kamerstukken II 1991/92, 22 690, B, p. 5). [1]
Afdeling 3.3 is van overeenkomstige toepassing, omdat de artikelen 3:5, 3:6, 3:8 en 3:9 niet rechtstreeks kunnen worden toegepast. In die artikelen is namelijk sprake van (het nemen van) besluiten, en een voorstel van wet is geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. Praktisch betekent dit slechts, dat in artikel 3:5 voor «te nemen besluiten» moet worden gelezen: in te dienen voorstellen van wet; in artikel 3:6, tweede lid, voor «het nemen van het besluit» moet worden gelezen: het indienen van het wetsvoorstel, en in de artikelen 3:8 en 3:9 voor «besluit» moet worden gelezen: voorstel van wet. «Het bestuursorgaan» betekent in dit verband de regering, dan wel de verantwoordelijke minister(s) of staatssecretaris(sen).

Verslag II

De leden van de CDA-fractie vragen of het van overeenkomstige toepassing verklaren van afdeling 3.3 op voorstellen van wet niet tot ongewenste complicaties leidt, nu (het nemen van) een besluit moet worden gelezen als: (het indienen van) een wetsvoorstel. Het niet letterlijk lezen van de wet gaat hier wel erg ver.
Bestuursorgaan betekent in dit verband de regering, een minister of een staatssecretaris. Heeft de regering beoogd het indienen van voorstellen van wet door de Tweede Kamer of door de verenigde vergadering der Staten-Generaal of het aanhangig maken van wetsvoorstellen door leden van deze organen buiten de werking van afdeling 3.3 te houden? Acht de regering een verschillend regime voor regeringsvoorstellen en initiatiefvoorstellen gewenst?
In het voorgestelde artikel 3:9a is bepaald dat afdeling 3.3 van overeenkomstige toepassing is op voorstellen van wet.
De leden van de fractie van D66 achten op dit terrein enkele aanvullende eisen wenselijk, teneinde de zorgvuldigheid te kunnen waarborgen.

Nota naar aanleiding van het verslag II

Anders dan de leden van de CDA-fractie menen wij dat het van overeenkomstige toepassing verklaren van afdeling 3.3 Awb op voorstellen van wet geen ongewenste complicaties zal geven; bij het overeenkomstige artikel 1:9 Awb zijn dergelijke complicaties ook niet gebleken. Ter verduidelijking zij nog toegevoegd, dat de afdeling 3.3 inderdaad niet geldt voor initiatief-wetsvoorstellen: de Tweede Kamer is immers geen bestuursorgaan in de zin van de Awb. Het is, gelet op de constitutionele verhoudingen, ook niet gewenst afdeling 3:3 zonder meer toe te passen op de verhouding tussen de Tweede Kamer en een adviescollege. In hoeverre bijvoorbeeld (leden van) de Kamer een adviescollege gegevens ter beschikking moeten stellen (vgl. art. 3:7) dan wel het nodig acht(en) te toetsen of het advies voldoende zorgvuldig is totstandgekomen, is een zaak van de Kamer zelf. Mocht aan regels daaromtrent behoefte bestaan, dan ligt het meer voor de hand dat de Kamer deze opneemt in haar Reglement van Orde.
Wat betreft de overeenkomstige toepassing van afdeling 3.3 Awb op door de regering ingediende voorstellen van wet achten de leden van de D66-fractie uit oogpunt van zorgvuldigheid enkele aanvullende eisen noodzakelijk. Het is ons niet duidelijk op welke eisen hier wordt gedoeld. Naar ons oordeel is de zorgvuldigheid bij de advisering over voorstellen van wet door het wetsvoorstel voldoende gewaarborgd.

 


[1] Zie PG Awb II, p. 36.

 

 

 

 

 

Share This