Artikel 3:10

1. Deze afdeling is van toepassing op de voorbereiding van besluiten indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald.
2. Tenzij bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan anders is bepaald, is deze afdeling niet van toepassing op de voorbereiding van een besluit inhoudende de afwijzing van een aanvraag tot intrekking of wijziging van een besluit.
3. Afdeling 4.1.1 is mede van toepassing op andere besluiten dan beschikkingen, indien deze op aanvraag worden genomen en voorbereid overeenkomstig deze afdeling.
4. Indien deze afdeling van toepassing is op de voorbereiding van een besluit is paragraaf 4.1.3.3. niet van toepassing.

 

Dit artikel is met ingang van 1 januari 1994 ingevoerd bij wet van 4 juni 1992 Stb. 315 (wetsvoorstel 21 221)

[bron: PG Awb I, p. 223-224] )

[Eindtekst] Artikel 3:10 [3.4.1]
De in deze afdeling geregelde procedure voor de voorbereiding van besluiten wordt gevolgd indien dat bij wettelijk voorschrift is bepaald of indien het bestuursorgaan dat doelmatig oordeelt.

VO = VvW

Tekst RvS = VvW

Advies RvS

De Raad vraagt zich af of niet zou kunnen worden volstaan met de beperkende toevoeging «indien dat bij wettelijk voorschrift is bepaald», mede gezien de aanhef van artikel 3.4.4, tweede lid. Daarbij kan nog worden opgemerkt dat de clausule «of indien het bestuursorgaan dat doelmatig oordeelt», de nodige onzekerheid over de toepasselijkheid van de in paragraaf 3.4 geregelde uitgebreide voorbereidingsprocedure kan scheppen. In de toelichting ware hierop in te gaan.

Nader rapport

Het zou een verarming van de bestuurlijke mogelijkheden betekenen, indien de in afdeling 3.4 geregelde procedures slechts bij wettelijk voorschrift van toepassing verklaard zou kunnen worden. Weliswaar zal het primair op de weg van de diverse wetgevers liggen om voor toepassing van deze procedure te kiezen, maar onder omstandig­heden kan het bestuursorgaan, zonder dat het daartoe bij wettelijk voorschrift verplicht is, het van belang achten voor een meer uitge­breide inspraakprocedure te kiezen. De doorzichtigheid van het bestuurs­recht wordt zeer bevorderd indien in dat geval dezelfde regels zullen gelden als in de toekomst met betrekking tot de uitgebreide voorbereidingsprocedure vaste praktijk zullen zijn. Het bereiken van die doorzichtigheid wordt onnodig bemoeilijkt, als daarvoor altijd eerst een van toepassing verklaring bij wettelijk voorschrift vereist zou zijn. Weliswaar zou denkbaar zijn dat het bestuur, zonder dat de Awb daartoe expliciet de mogelijkheid biedt, zou besluiten de bepalingen van afdeling 3.4. toe te passen. Maar dat zou een juridisch minder duidelijke situatie scheppen dan het gevolg is van de in artikel 3.4.1 vervatte regeling. Immers in dat geval zouden de bepalingen als beleidsregels fungeren, terwijl bovendien soms slechts een deel van die bepalingen zou worden toegepast. Het wetsvoorstel heeft als voordeel, dat het bestuursorgaan omtrent de te volgen procedure op eenvoudige wijze duidelijkheid kan creëren.
Wij kunnen ons overigens voorstellen, dat het in dit verband vragen kan oproepen, dat artikel 3.4.4, tweede lid, er alleen in voorziet dat bij wettelijk voorschrift ook anderen dan belanghebbenden de gelegenheid kan worden geboden hun zienswijze naar voren te brengen. Hoewel deze bepaling zich er niet tegen verzet dat het bestuursorgaan zelf besluit anderen dan belanghebbenden die gelegenheid te bieden, lijkt het ons echter, om iedere onduidelijkheid te vermijden, beter deze mogelijkheid alsnog uitdrukkelijk in de wet vast te leggen.
De clausule «indien het bestuursorgaan dat doelmatig oordeelt» schept geen onzekerheid over de toepasselijkheid van de in afdeling 3.4 geregelde procedure. Juist omdat artikel 3.4.1 het bevoegde bestuursorgaan uitdrukkelijk de mogelijkheid biedt te besluiten tot toepassing van de in afdeling 3.4 geregelde procedure en omdat artikel 3.4.3 regelt op welke wijze aan dat besluit bekendheid moet worden gegeven, wordt onzekerheid over de toepasselijkheid van de procedureregeling vermeden. In de toelichting is hierover, overeenkomstig de suggestie van de Raad, een passage opgenomen.

VvW = Eindtekst

Memorie van toelichting

Zoals hierboven al werd aangestipt, is er geen algemeen criterium te formuleren om te bepalen wanneer de hier geboden voorprocedure moet worden gevolgd. Het is primair aan de bijzondere wetgever om zulks te bepalen. Hij kan volstaan met een verwijzing naar de onderhavige artikelen, waardoor een eenvormige procedure kan ontstaan bij de verschillende soorten besluiten met onbekende derden. Ook is denkbaar dat bij voorbeeld de gemeenteraad bij verordening bepaalt, in welke gevallen burgemeester en wethouders de procedure dienen toe te passen. Maar van minstens zo veel belang is dat ook een bestuursorgaan zelf van oordeel kan zijn dat deze procedure gewenst is. Dat zal het geval kunnen zijn wanneer het bestuur niet het risico wil lopen dat het besluit naderhand bij voorbeeld wordt vernietigd wegens een onvoldoende zorgvuldige voorbereiding. Voor beschikkingen moet daarbij worden bedacht dat er een wettelijke hoorplicht is (zie de artikelen 4.1.2.1 e.v.). Door gebruikmaking van de hier geboden procedure kan het bestuur er in beginsel van uitgaan dat is voldaan aan de verplichting om belangheb­benden in staat te stellen hun zienswijze naar voren te brengen. Met opzet wordt gesproken van «in beginsel». Ten eerste kan een specifieke wet immers verdergaande voorschriften geven; ten tweede zal de procedure met verstand moeten worden gehanteerd. Dat betekent bij voorbeeld dat er een redelijke tijd moet liggen tussen de aanvang van de procedure en het nemen van de beslissing.
Indien het bestuursorgaan, op gronden van doelmatigheid, zelf besluit aan de in deze afdeling geregelde procedure toepassing te geven, dient dat voor alle betrokkenen duidelijk te zijn. Die duidelijkheid wordt verschaft door de in artikel 3.4.3 geregelde openbare kennisgeving. Ingevolge artikel 3.5.3 zal de kennisgeving het besluit zelf moeten omvatten of de zakelijke inhoud.
De uitgebreide procedure strekt, wanneer zij wordt toegepast bij de voorbereiding van beschikkingen, ter uitvoering van de algemeen geldende verplichting van de artikelen 4.1.2.1 e.v. In ieder geval zal dan de aanvrager of de anderszins direct-belanghebbende van de toepassing van deze procedure op de hoogte moeten worden gesteld, aangezien deze in de uitgebreide procedure niet meer persoonlijk wordt benaderd om zijn zienswijze over bepaalde feiten en dergelijke naar voren te brengen. Dit is vastgelegd in artikel 4.1.2.4.

Dit artikel is met ingang van1 januari 1994 gewijzigd bij wet van 14 oktober 1993 Stb. 581 (wetsvoorstel 22 601)

[bron: PG Awb II, p. 334]

[Eindtekst] Artikel 3:10 [3.4.1]
1. De in deze afdeling geregelde procedure voor de voorberei­ding van besluiten wordt gevolgd indien dat bij wettelijk voor­schrift of bij besluit van het bestuurs­orgaan is bepaald.
2. De voorschriften van afdeling 4.1.1 inzake beschikkingen zijn mede van toepassing op andere besluiten die op aanvraag worden genomen en die worden voorbereid overeenkomstig deze afdeling.

VvW = Eindtekst

Memorie van toelichting

Naar aanleiding van de invoering van een nieuwe voorberei­dingspro­cedure in afdeling 3.4A, is het wenselijk gebleken het opschrift van afdeling 3.4 te herzien en de tekst van artikel 3.4.1 in redactioneel opzicht in overeenstem­ming te brengen met het soortgelijke artikel 3.4A.1.1. Met betrekking tot de toevoeging van een tweede lid aan artikel 3.4.1 zij kortheidshal­ve verwezen naar de toelichting op het gelijk­luidende artikel 3.4A.2.1.

Dit artikel is met ingang van 1 juli 2005 gewijzigd bij wet van 24 januari 2002 Stb. 54 (wetsvoorstel 27 023)

[Eindtekst] Artikel 3:10
1. Deze afdeling is van toepassing op de voorbereiding van besluiten indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald.
2. Afdeling 4.1.1 is mede van toepassing op andere besluiten dan beschikkingen, indien deze op aanvraag worden genomen en voorbereid overeenkomstig deze afdeling.

VvW = Eindtekst

Memorie van toelichting

Het eerste lid van dit artikel regelt in welke gevallen de uniforme openbare voorbereidingsprocedure gevolgd moet worden. De schakelbepaling van het tweede lid bewerkstelligt dat afdeling 4.1.1 Awb, dat alleen van toepassing is op op aanvraag te geven beschikkingen, ook van toepassing wordt op andere op aanvraag te nemen besluiten, indien de voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van toepassing is.
De inhoud van het nieuw voorgestelde artikel 3:10 is identiek aan die van de huidige artikelen 3:10 (huidige 3.4-procedure) en 3:14 en 3:16 (huidige 3.5-procedure). Slechts in redactioneel opzicht zijn enkele vereenvoudigingen aangebracht.
Uit de formulering van het eerste lid volgt dat de nieuwe afdeling 3.4 van toepassing is op zowel besluiten op aanvraag als ambtshalve te nemen besluiten. Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, wordt ook in de verdere bepalingen van de nieuwe afdeling 3.4 telkens op beide categorieën van besluiten gedoeld.

Dit artikel is met ingang van 1 juli 2005 gewijzigd bij wet van 26 mei 2005 Stb. 282 (wetsvoorstel 29 421)

[Eindtekst] Artikel 3:10
In artikel 3:10 (nieuw) wordt, onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, een lid ingevoegd, luidende:
2. Tenzij bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan anders is bepaald, is deze afdeling niet van toepassing op de voorbereiding van een besluit inhoudende de afwijzing van een aanvraag tot intrekking of wijziging van een besluit.

Voorstel van wet

In artikel 3:10 (nieuw) wordt, onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, een lid ingevoegd, luidende:
2. Tenzij bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan anders is bepaald, is deze afdeling niet van toepassing op de voorbereiding van een besluit inhoudende de afwijzing van een aanvraag tot
intrekking of wijziging van een besluit.

Memorie van toelichting

Zie voor een toelichting op het nieuw in te voegen tweede lid in artikel 3:10 het slot van de toelichting op standaardaanpassing 3 in deel II van deze memorie. De zinsnede «Tenzij bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan anders is bepaald» geeft aan de bijzondere wetgever of het bestuursorgaan de vrijheid om uitdrukkelijk te bepalen dat bepaalde besluiten die strekken tot afwijzing van een aanvraag tot intrekking of wijziging toch worden voorbereid met toepassing van de u.o.v.

Zie ook Losse wijzigingen > Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure (29 421)

Dit artikel is met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd bij Wet van 4 april 2011 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Dienstenwet en enige andere wetten ter vastlegging van uitzonderingen op de toepasselijkheid van de positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen ingevolge de Dienstenwet, Stb. 2011, 201 (wetsvoorstel 32 614)

[Eindtekst] Aan artikel 3:10 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Indien deze afdeling van toepassing is op de voorbereiding van een besluit is paragraaf 4.1.3.3. niet van toepassing.

VvW = Eindtekst

Memorie van toelichting

In december 2009 is de Dienstenwet inwerking getreden (Stb. 2009, 503). Deze wet diende tot uitvoering van de dienstenrichtlijn (Richtlijn nr. 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de diensten op de interne markt, PbEU L 276).
Een van de onderdelen van de dienstenrichtlijn is de toepassing van de automatische verlening van een vergunning indien niet tijdig door het overheidsorgaan op de aanvraag wordt beslist (de zogeheten Lex silencio positivo). Deze automatische vergunningverlening (verder: LSP) is bij de implementatie van de dienstenrichtlijn voor een groot aantal vergunningen gaan gelden. Ingevolge het amendement Vos en Van Dijk (Kamerstukken II 2008/09, 31 579, nr. 14) is het systeem daarbij dat de LSP geldt tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Op het moment van amendering was de tijd die resteerde vóór de implementatie van de dienstenrichtlijn te kort om bij iedere daarvoor in aanmerking komende wettelijke bepaling aan te geven dat de LSP niet geldt. Daarom is besloten tot opname van een nieuw artikel 66 in de Dienstenwet, welk artikel een grondslag bevatte voor een bijzondere en tijdelijke regeling bij algemene maatregel van bestuur. Dat is het zogenoemde Tijdelijk besluit geworden (Tijdelijk besluit Lex silencio positivo Dienstenrichtlijn, Stb. 2009, 571, inwerking getreden op 28 december 2009). In bijlage A bij dit besluit staat aangegeven voor welke Dienstenwetvergunningen de LSP wordt uitgezonderd en waarom. Uit het oogpunt van kenbaarheid en op grond van het principe dat uitzonderingen in de regeling zelf moeten worden opgenomen verdient het evenwel de voorkeur dat in de relevante wettelijke regeling zelf telkens een eventuele uitzondering op de toepasselijkheid van de LSP is te lezen. Het Tijdelijk besluit geldt daarom tot 1 januari 2012. Per die datum moet de wet of wettelijke regeling zelf voorzien in de uitzondering. Dit wetsvoorstel voorziet daarin, voor zover het gaat om uitzonderingen op wetsniveau. Voor de uitzonderingen die thuishoren in een algemene maatregel van bestuur wordt een Besluit uitzonderingen Lex silencio positivo Dienstenwet opgesteld. Als het gaat om uitzonderingen in ministeriele regelingen zal daarin via ministeriele regelingen worden voorzien.
Dit wetsvoorstel houdt dus een omzetting in van het Tijdelijk besluit in een wet in formele zin. Dit betekent dat de uitzonderingen op de toepasselijkheid van de LSP bij de vergunningstelsels uit bijlage A van het Tijdelijk besluit thans worden opgenomen in de relevante wetgeving zelf. Hierbij zijn de beslissingen die ten grondslag lagen aan het Tijdelijk besluit om al dan niet de LSP uit te zonderen overgenomen. Om te voorkomen dat bij de toepassing van de wet in de praktijk de oude toelichting op het Tijdelijk besluit moet worden geraadpleegd, is die toelichting in beginsel woordelijk overgenomen in de artikelsgewijze toelichting. Waar nodig is de toelichting geactualiseerd. Voorts is bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel gebleken dat een aantal vergunningstelsels ten onrechte niet in het Tijdelijk besluit is opgenomen. Deze stelsels zijn wel in dit wetsvoorstel meegenomen. Tevens zal er voor worden zorggedragen dat deze stelsels alsnog met spoed in het Tijdelijk besluit worden opgenomen zodat voorzien kan worden in de periode tot aan de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel. Het betreft een aantal stelsels dat wordt geregeld in de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Voor de redenen voor uitzondering van de toepasselijkheid van de LSP op deze stelsels wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij deze memorie.
Ook de twee rechtstreeks werkende uitzonderingen op de toepasselijkheid van de LSP die in het Tijdelijk besluit waren vastgelegd (kort gezegd: géén LSP indien sprake is van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit de Algemene wet bestuursrecht en een uitzonderingspositie voor een specifieke groep Europeesrechtelijk geregelde vergunningen) worden overgenomen in het nu voorliggende wetsvoorstel.
Voor vergunningen die niet onder de reikwijdte van de Dienstenwet vallen is op 24 juli 2010 het Verzamelwetsvoorstel van rechtswege verleende vergunning (Kamerstukken 2009/10, 32 454) ingediend. Dit wetsvoorstel verklaart de LSP van toepassing op een aantal niet-Dienstenwetvergunningen.
Bij de totstandkoming van het onderhavige wetsvoorstel en de memorie van toelichting is de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie mede betrokken geweest vanwege diens algemene verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de dienstenrichtlijn.
Inhoud van het wetsvoorstel
Dit wetsvoorstel bevat, zoals aangegeven, drie onderdelen:
Vastlegging van de uitzonderingen op de toepasselijkheid van de LSP uit bijlage A van het Tijdelijk besluit, voor zover het daarbij gaat om wetgeving in formele zin;
Een rechtstreekswerkende uitzondering van de LSP voor vergunningen waarop de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van Algemene wet bestuursrecht van toepassing is;
Vastlegging van een uitzonderingspositie voor vergunningen die rechtstreeks worden ingesteld bij EU-verordeningen of die dienen ter uitvoering van EU-besluiten.

Vastlegging van de uitzonderingen op de toepasselijkheid van de LSP uit bijlage A van het Tijdelijk besluit, voor zover het daarbij gaat om wetgeving in formele zin.

Voor de goede orde wordt hieronder de wijze waarop de LSP in Nederland is geregeld en het specifieke toetsingskader op grond van de Dienstenwet, zoals reeds toegelicht bij het Tijdelijk besluit en de Dienstenwet, nogmaals in grote lijnen weergegeven.
In Nederland is de regeling van de LSP opgenomen in paragraaf 4.1.3.3. van de Awb. Deze paragraaf regelt de totstandkoming van de automatische vergunningverlening indien er binnen de beslistermijn geen beslissing op de aanvraag is genomen. Uitgangspunt bij deze regeling in de Awb is dat de LSP van toepassing is indien dit bij wettelijk voorschrift is bepaald. Dit uitgangspunt is neergelegd in artikel 4:20a Awb. De voorschriften die gelden indien de LSP van toepassing is staan opgenomen in de artikelen 4:20b tot en met 4:20f.
Voor Dienstenwetvergunningen geldt als gevolg van het amendement Vos en van Dijk een ander uitgangspunt: artikel 28 van de Dienstenwet bepaalt dat, in afwijking van artikel 4:20a van de Awb, de LSP van toepassing is tenzij dit bij wettelijk voorschrift is uitgezonderd. Artikel 28 Dienstenwet vormt de uitwerking van artikel 13, vierde lid, van de dienstenrichtlijn waarin staat dat de LSP van toepassing is behalve in gevallen waarin een andere regeling is gerechtvaardigd om dwingende redenen van algemeen belang, met inbegrip van een rechtmatig belang van een derde partij.
Onder vergunning in de zin van de Dienstenwet wordt verstaan een beslissing, uitdrukkelijk of stilzwijgend, over de toegang tot of de uitoefening van een dienst. Onder dienst wordt in de Dienstenwet (artikel 1) verstaan een economische activiteit, anders dan in loondienst, die gewoonlijk tegen vergoeding geschiedt, als bedoeld in artikel 50 van het Verdrag.
De voor deze groep vergunningen vastgelegde uitzonderingen op de toepasselijkheid van de LSP zijn terug te vinden in hoofdstuk 2 tot en met 7, artikelen III tot en met XXII. In de toelichting op de artikelen is telkens per vergunning aangegeven welke dwingende redenen van algemeen belang voor dit specifieke vergunningstelsel een uitzondering op de toepasselijkheid van de LSP rechtvaardigen. Zoals eerder opgemerkt is die toelichting in beginsel woordelijk overgenomen uit de toelichting op het Tijdelijke besluit, en waar nodig geactualiseerd.
Uit het oogpunt van kenbaarheid is besloten tot het opnemen van een verwijzing naar de wettelijke grondslag voor uitzondering in de laatste zinsnede van het eerste lid van artikel 28 Dienstenwet in elke afzonderlijke wetswijziging. Deze verwijzing is bedoeld om duidelijk te maken dat bij de desbetreffende vergunning sprake is van het aan de Awb spiegelbeeldige regime van de Dienstenwet, te weten: de LSP is van toepassing tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. De verwijzing maakt ook duidelijk dat in dat geval gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om de desbetreffende vergunning van de toepasselijkheid van de LSP uit te zonderen. Het uitzonderen van de LSP zonder verwijzing naar de Dienstenwet zou kunnen leiden tot onduidelijkheid over het toepasselijke regime op het desbetreffende vergunningstelsel; is dat het regime van artikel 4:20a van de Awb (LSP niet van toepassing, tenzij) of dat van de Dienstenwet (LSP wel van toepassing, tenzij).
Tot slot verdienen, net als bij het Tijdelijk besluit, de Dienstenwetvergunningen die door decentrale overheden worden vastgesteld bij de uitoefening van autonome bevoegdheden aandacht. Voor deze vergunningen voorziet artikel 65 van de Dienstenwet in een afwijkende overgangsregeling. Deze houdt in dat de decentrale vergunningen tot 1 januari 2012 zijn uitgezonderd van de toepassing van artikel 28 van de Dienstenwet. Met ingang van 1 januari 2012 geldt ook voor die vergunningen artikel 28 van de Dienstenwet. Decentrale overheden moeten dus uiterlijk 1 januari 2012 overeenkomstig paragraaf 4.1.3.3. van de Awb en met inachtneming van het toetsingskader van artikel 13, vierde lid, van de Dienstenrichtlijn, per vergunningstelsel bepalen of de LSP van toepassing is. Tot die tijd geldt voor deze vergunningen derhalve het uitgangspunt van de regeling van de LSP in de Awb, namelijk: de LSP is eerst van toepassing indien dit bij wettelijk voorschrift is bepaald. Vergunningen die door decentrale overheden worden verleend op grond van rijksregelgeving (medebewind), vallen wel al onder artikel 28 van de Dienstenwet. Deze vergunningstelsels zijn dan ook meegenomen in het Tijdelijk besluit en het voorliggende wetsvoorstel.

Vastlegging van de rechtstreeks werkende uitzondering voor vergunningen waarop de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Awb van toepassing is.

Verder voorziet dit wetsvoorstel in het permanent vastleggen in de Awb van de rechtstreeks werkende uitzondering voor vergunningen waarop voor de verlening ervan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is. De uniforme openbare voorbereidingsprocedure fungeert als een instrument om de verplichting van een zorgvuldig onderzoek naar alle (derden) belangen die een rol spelen, na te leven. Door middel van extra procedurele waarborgen bij de behandeling van een aanvraag wordt voorkomen dat bestuursorganen foute inschattingen maken of bepaalde belangen en feiten over het hoofd zien. Bij het opstellen van het Tijdelijk besluit is reeds geoordeeld dat, indien afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is, aangenomen moet worden dat de bescherming van de belangen van derden tevens een uitzondering op de toepasselijkheid van de LSP rechtvaardigt. Daarnaast werd al opgemerkt dat gelijktijdige toepasselijkheid van de LSP en afdeling 3.4 Awb slecht denkbaar is. Bij een vergunningverlening van rechtswege is immers niet gegarandeerd dat het noodzakelijk geachte onderzoek conform afdeling 3.4 van de Awb heeft plaatsgevonden.
In dit wetsvoorstel wordt deze lijn ook gevolgd bij vergunningen die niet onder de reikwijdte van de Dienstenwet vallen (het voorgestelde artikel 3:10 Awb, zie artikel I van dit wetsvoorstel).

Share This