Artikel 3:13

1. Indien het besluit tot een of meer belanghebbenden zal zijn gericht, zendt het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging het ontwerp toe aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
2. Artikel 3:12, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Dit artikel is met ingang van 1 januari 1994 ingevoerd bij wet van 4 juni 1992 Stb. 315 (wetsvoorstel 21 221)

[bron: PG Awb I, p. 226-228]

[Eindtekst] Artikel 3:13 [3.4.4]
1. Belanghebbenden kunnen hun zienswijze over de aanvraag of het ontwerp naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren brengen.
2. Bij wettelijk voorschrift of door het bestuursorgaan kan worden bepaald dat ook aan anderen de gelegenheid moet worden geboden hun zienswijze naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren te brengen.
3. De termijn waarbinnen een zienswijze naar voren kan worden gebracht, eindigt niet voor de laatste dag van terinzagelegging.
4. Betreft het een besluit op aanvraag, dan wordt de aanvrager zo nodig in de gelegenheid gesteld te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.
5. Van hetgeen overeenkomstig de vorige leden mondeling naar voren is gebracht, wordt een verslag gemaakt.

Voorontwerp

1. Belanghebbenden kunnen hun zienswijze over de aanvraag of het ontwerp naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren brengen.
2. Betreft het een besluit op aanvraag, dan wordt de aanvrager zo nodig in de gelegenheid gesteld te reageren op hetgeen andere belanghebbenden naar voren hebben gebracht.

Tekst RvS

1. Belanghebbenden kunnen hun aanvraag of het ontwerp schriftelijk of mondeling naar voren brengen.
2. Bij wettelijk voorschrift kan worden bepaald dat ook aan anderen die gelegenheid moet worden geboden.
3. De termijn waarbinnen een zienswijze naar voren kan worden gebracht, eindigt niet voor de laatste dag van terinzagelegging.
4. Betreft het een besluit op aanvraag, dan wordt de aanvrager zo nodig in de gelegenheid gesteld te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.

Voorstel van wet

1. Belanghebbenden kunnen hun zienswijze over de aanvraag of het ontwerp naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren brengen.
2. Bij wettelijk voorschrift of door het bestuursorgaan kan worden bepaald dat ook aan anderen de gelegenheid moet worden geboden hun zienswijze naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren te brengen.
3. De termijn waarbinnen een zienswijze naar voren kan worden gebracht, eindigt niet voor de laatste dag van terinzagelegging.
4. Betreft het een besluit op aanvraag, dan wordt de aanvrager zo nodig in de gelegenheid gesteld te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.
5. Van hetgeen overeenkomstig de vorige leden mondeling naar voren is gebracht, wordt een verslag gemaakt.

Memorie van toelichting

In dit artikel is vastgelegd dat belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijze naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren te brengen. In de kennisgeving, bedoeld in artikel 3.4.3, dient belanghebbenden te worden duidelijk gemaakt dat zij over deze keuzemogelijkheden beschikken en hoe zij hun keuze aan het bestuursorgaan kenbaar kunnen maken.
Een verplichting tot het houden van een hoorzitting is niet opgenomen. De ervaringen met de Wabm hebben geleerd dat de behoefte aan een openbare hoorzitting zo gering is, dat het ondoelmatig zou zijn deze verplicht te stellen. Bij de herziening van de Wabm is de in die wet opgenomen verplichting tot het houden van een openbare zitting tenzij het bevoegd gezag van mening is dat daaraan geen behoefte is, dan ook vervangen door het spiegelbeeld daarvan: de gelegenheid mondeling bezwaren in te brengen behoeft alleen te worden gegeven als daar expliciet om wordt gevraagd. Het desbetreffende (ontwerp-)artikel van de Wabm luidt, voor zover van belang, als volgt:
«Het bevoegd gezag stelt (…) desgevraagd een ieder in de gelegenheid tot een gedachtenwisseling over het ontwerp van de beschikking. Het stelt de aanvrager in de gelegenheid daarbij aanwezig te zijn. Daarbij wordt de gelegenheid gegeven gemotiveerde bezwaren tegen het ontwerp van de beschikking mondeling in te brengen.»
Bij deze regeling wordt in grote lijnen aangesloten, zij het dat schrif­telijk en mondeling reageren op één lijn worden gesteld. Zijn in voorkomend geval veel bezwaren te verwachten, dan zal het in het – praktische – belang van zowel bestuursorgaan als aanvrager en derde-belanghebbenden zijn wanneer toch een openbare hoorzitting wordt gehouden. De beslissing hierover wordt echter overgelaten aan het bestuursorgaan zelf.
Het tweede lid is opgenomen met het oog op wetgeving waarin aan een ruimere kring van belanghebbenden, gelegenheid wordt geboden, een zienswijze kenbaar te maken. Soms wordt deze mogelijkheid aan «een ieder» geboden. Dat belanghebbenden dit recht hebben volgt reeds uit het eerste lid van dit artikel; voor anderen moet de bijzondere wetgever dit uitdrukkelijk voorschrijven. Uiteraard geldt ook voor deze anderen dat zij de keuze hebben om hun zienswijze schriftelijk of mondeling naar voren te brengen. Anders dan in het voorontwerp is nu uitdrukkelijk aangegeven dat ook het bestuursorgaan anderen dan belanghebbenden in staat kan stellen hun zienswijze naar voren te brengen. Hierbij ware in de eerste plaats te denken aan het geval waarin het bestuursorgaan op grond van artikel 3.4.1 zelf besluit toepassing te geven aan de in afdeling 3.4 geregelde procedure. Aan dat besluit wordt door middel van de in artikel 3.4.3 geregelde kennisgeving bekendheid gegeven. Deze kennisgeving moet tevens aangeven wie in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijze naar voren te brengen. In de tweede plaats zou het, indien bij wettelijk voorschrift is besloten de in afdeling 3.4 geregelde procedure toepasselijk te verklaren, onder omstandigheden eveneens denkbaar zijn, dat het bestuursorgaan het doelmatig oordeelt aan het tweede lid toepassing te geven. Indien dit gebeurt, zal ook dat uit de in artikel 3.4.3 bedoelde kennisgeving moeten blijken.
In het derde lid wordt een voorschrift gegeven over de termijn voor het kenbaar maken van de zienswijze. Door dit voorschrift wordt bereikt dat diegene die de stukken komt inzien, altijd op dat moment nog zijn zienswijze kenbaar mag maken. In de Awb wordt derhalve niet voorgeschreven gedurende welke periode men van zijn zienswijze kan doen blijken. Wel wordt een bepaald verband gelegd met de terinzagelegging. Zo’n verband ligt ook voor de hand. In veel wetgeving worden de periodes van terinzageleggingen zienswijze kenbaar maken aan elkaar gekoppeld. Soms wordt daarbij overigens een «uitloopmogelijkheid» gegeven, waardoor het mogelijk is ook na het verstrijken van de inzage­periode nog te reageren (vergelijk artikel 9, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet). Daartoe biedt de nu voorgestelde bepaling ook de ruimte.
In het vierde lid wordt bepaald dat, indien het een besluit op aanvraag betreft, de aanvrager in de gelegenheid moet worden gesteld op door anderen naar voren gebrachte zienswijzen te reageren. Zoals hiervoor al is gezegd, wordt een openbare hoorzitting niet dwingend voorgeschreven. Wel is een belangrijk element van zo’n zitting, namelijk de confrontatie van de aanvrager met de naar voren gebrachte bezwaren en andere zienswijzen en de mogelijkheid voor hem om daarop te reageren, verplicht voorgeschreven. Een dergelijke regeling sluit ook aan bij procedures in de bestaande wetgeving (zie het hiervoor genoemde artikel 35 van de Wabm en artikel 10, eerste lid, Ontgrondingenwet).
Het vijfde lid kwam in het voorontwerp niet voor. Het bijzondere karakter van de uitgebreide voorbereidingsprocedure brengt, ook gezien het veelal grote aantal personen met uiteenlopende standpunten dat in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze te uiten, met zich, dat met het oog op een zorgvuldige besluitvorming een verslag wordt gemaakt van hetgeen overeenkomstig het eerste, tweede en vierde lid mondeling naar voren is gebracht. Dat sluit aan bij artikel 21, tweede lid, van de Wabm. Overigens zal volstaan kunnen worden met een beknopte zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en vermelding van de personen die mondeling hun opvatting naar voren hebben gebracht. Met name indien het om een groot aantal personen gaat, zal het niet vereist zijn dat per onderdeel wordt aangegeven van welke personen de opvattingen over dat onderdeel afkomstig zijn.

Voorlopig verslag II

[2.88] In artikel 3.4.4, vierde lid, wordt bepaald dat een aanvrager «zonodig» in de gelegenheid kan worden gesteld te reageren op naar voren gebrachte zienswijzen.
Is het niet zinvol om de aanvrager altijd de mogelijkheid te geven om te reageren op ingebrachte bezwaren c.q. zienswijzen van derden, waardoor het woord «zonodig» dient te vervallen?
[2.89] De leden van de fractie van Groen Links wilden de volgende opmer­kingen maken over de verschillen in voorbereidingsprocedure tussen Awb en VAR: de bepalingen in de VAR zijn gedetailleerder en meer toegesneden op de gangbare procedure voor het verlenen van milieuvergunningen. Bijvoorbeeld geldt dat voor de vereisten bij de terinzagelegging en de kennisgevingsregeling. Ook wat betreft de positie van derden zijn de regelingen verschillend: terwijl de VAR artikel 4, eerste lid aan een ieder de mogelijkheid geeft gemotiveerd bezwaar te maken, is dit in de Awb (artikel 3.4.4., eerste lid) slechts aan belanghebbenden voorbehouden. Waarbij het tweede lid van artikel 3.4.4. Awb de mogelijkheid biedt dat bij wettelijk voorschrift wordt bepaald dat ook anderen dan belanghebbenden hun zienswijze naar voren brengen. Deze leden wilden weten of artikel 40, eerste lid VAR zo’n wettelijk voorschrift is, en of, met andere woorden, de VAR-regeling hier gaat voor de Awb-regeling. Volgens deze leden is het van groot belang dat een ieder aan de voorbereidingsprocedure kan deelnemen, immers bij de zorg om het milieu gaat het om de bescherming van een collectief belang.
[2.90] De leden van de G.P.V.-fractie betwijfelden of het gewenst is belanghebbenden altijd de keuze te laten hun zienswijze schriftelijk of mondeling naar voren te brengen. Waarom is hiervoor gekozen? Zij vroegen voorts wie verantwoordelijk is voor het opmaken en de inhoud van het verslag. Welke bewijskracht kan hieraan worden ontleend, zeker als het verslag niet door alle betrokkenen is goedgekeurd?

Memorie van antwoord II

(2.88) Het feit dat in artikel 3.4.4, vierde lid, wordt bepaald dat de aanvrager «zo nodig» in de gelegenheid wordt gesteld te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen, betekent niet dat het bestuursorgaan vrij is naar believen al of niet toepassing te geven aan de bepaling. Met de bedoelde zinsnede wordt slechts aangegeven dat er gevallen kunnen zijn waarin toepassing duidelijk niet nodig is. Dat is bijvoorbeeld het geval als de zienswijzen overeenkomen met die van de aanvrager, of als het bestuursorgaan voornemens is de aanvraag in te willigen ondanks tegengestelde zienswijzen, bijvoorbeeld omdat deze niet ter zake doend zijn. Om deze reden menen wij dat het, ook met het oog op het beperken van onnodige bestuurslasten, de voorkeur verdient de zinsnede te handhaven.
(2.89) Het ligt geenszins in de bedoeling de categorie van degenen die betrokken worden bij de voorbereiding van een milieubeschikking, in te perken. De Awb staat er niet aan in de weg dat bij de voorbereiding van besluiten niet alleen belanghebbenden maar ook anderen worden betrokken. Ook na inwerkingtreding van de Awb zal derhalve «een ieder» daarbij betrokken kunnen zijn.
(2.90) Juist gezien het karakter van de uitgebreide voorbereidingsprocedure is het gewenst dat de belanghebbende niet alleen schriftelijk maar ook mondeling zijn zienswijze naar voren kan brengen. Dat kan in het bijzonder van belang zijn wanneer het zinvol is tot een gedachtenwisseling tussen bestuur en belanghebbende te komen. Ook uit een oogpunt van efficiency is het soms veel beter een gesprek te voeren dan een schriftelijke correspondentie te plegen. Wat betreft het verslag: voor het opmaken daarvan is het bestuursorgaan verantwoordelijk. Zoals ook in de memorie van toelichting is vermeld dient het verslag er voornamelijk toe de besluitvorming zo zorgvuldig mogelijk te laten verlopen, juist wanneer sprake is van uiteenlopende gezichtspunten. Het woord «bewijskracht» is in dit verband niet zo gelukkig. Wanneer een belanghebbende dat nodig vindt, kan hij ook nog altijd schriftelijk zijn zienswijze inbrengen.

Nota van wijziging

Aan artikel 3.4.4, vijfde lid wordt een punt toegevoegd.

Toelichting NvW
In artikel 4.3.2 worden twee redactionele verbeteringen aangebracht en wordt een kennelijke misstelling gecorrigeerd. Dit laatste is ook het geval met de wijziging van artikel 3.4.4.

UCV

De heer Van de Camp (CDA, p. 4): Ik wandel even door de wet om aan te komen bij artikel 3.4.4. Daar gaat het om het horen van belanghebbenden. Er staat geschreven dat, tenzij een wettelijk voorschrift anders bepaalt, het horen kan worden overgelaten aan het bestuursorgaan.
Hier is het weer de vraag of dit niet leidt tot te veel horen of tot een onduidelijkheid als het gaat om een heldere en zorgvuldige procedure. Over artikel 3.4.4, lid 5, wil ik de bewindslieden het volgende vragen. Wordt het verslag over de hoorzittingen vastgesteld, voor wie is het verslag uiteindelijk bedoeld en is het openbaar?[1]

Dit artikel is met ingang van 1 juli 2005 gewijzigd bij wet van 24 januari 2002 Stb. 54 (wetsvoorstel 27 023)

[Eindtekst] Artikel 3:13
1. Indien het besluit tot een of meer belanghebbenden zal zijn gericht, zendt het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging het ontwerp toe aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
2. Artikel 3:12, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

VvW=Eindtekst

Memorie van toelichting

Dit artikel waarborgt dat de aanvrager en eventuele andere belanghebbenden tot wie het te nemen besluit zal zijn gericht, vooraf op de hoogte worden gesteld van het ontwerp en van de procedure rond de terinzageligging daarvan. Op deze wijze is de aanvrager ook in staat, indien hij dat niet reeds bij het indienen van zijn aanvraag had gedaan, om aan het bestuursorgaan te verzoeken om bepaalde stukken niet openbaar te maken (vgl. de regeling in het nieuwe artikel 3:11, tweede lid). Van het stellen van een vaste termijn tussen de mededeling aan de aanvrager en de openbare kennisgeving, zoals in de huidige 3.5-procedure nog het geval is (artikel 3:19, tweede lid) hebben wij met het oog op het tegengaan van onnodige detaillering afgezien. Verwezen zij naar onze beschouwingen in § 5.3 van het algemeen deel over de termijnen in de procedure.
De terminologie «tot een of meer belanghebbende (….) gericht (….), onder wie begrepen de aanvrager» is ontleend aan artikel 3:41, eerste lid, Awb en heeft dezelfde betekenis als in die bepaling. Het gaat daarbij kort gezegd om degenen die als geadresseerden van het besluit kunnen worden beschouwd. Derden-belanghebbenden, zoals bijvoorbeeld belangenorganisaties, vallen daar dus niet onder. Het artikel verplicht er dus niet toe dat aan alle belanghebbenden een afschrift van het ontwerpbesluit moet worden toegezonden.
Voor een deel komt de inhoud van dit artikel overeen met de in de huidige 3.5-procedure opgenomen artikelen 3:19, eerste lid, en 3:20, tweede lid, die onder andere voorschrijven dat het ontwerp-besluit (met de gegevens over de te volgen procedure) moet worden toegezonden aan de aanvrager. Een wijzigings- of intrekkingsbesluit is in de eerste plaats gericht tot degene tot wie het te wijzigen of in te trekken besluit was gericht. Indien het wijzigings- of intrekkingsbesluit is genomen op basis van een verzoek tot wijziging of intrekking, is tevens de verzoeker de geadresseerde van het besluit. Een en ander betekent dat aan een afzonderlijke bepaling als thans nog is vervat in het huidige artikel 3:31, tweede lid, eerste volzin, geen behoefte meer bestaat.
Opgemerkt zij nog dat in de huidige 3.4-procedure een dergelijke bepaling ontbreekt. De kennisgeving aan belanghebbenden is naar ons oordeel echter een zodanig essentiële rechtswaarborg, dat deze in de nieuwe uniforme openbare voorbereidingsprocedure niet mag ontbreken.

Verslag

Kan de kennisgeving aan belanghebbenden ook elektronisch geschieden, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Er wordt hier een onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten belanghebbenden. De leden van de PvdA-fractie vinden dit onderscheid verwarrend en zouden het beter vinden om het begrip «belanghebbende» zoals bedoeld in artikel 1.2 van de Awb hier uniform te hanteren.

Nota naar aanleiding van het verslag

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de in dit artikel bedoelde persoonlijke kennisgeving aan de geadresseerden van het te nemen besluit ook elektronisch kan geschieden. Het betreft hier volgens artikel 3:13, tweede lid, in verbinding met artikel 3:12, derde lid, de kennisgeving waarin wordt vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage liggen, wie er zienswijzen naar voren kunnen brengen, op welke wijze dit kan geschieden en met hoeveel weken de beslistermijn eventueel is verlengd. In deze bepaling worden geen vormvereisten gesteld aan de kennisgeving, zodat zij er niet aan in de weg staat dat de kennisgeving per e-mail wordt gedaan. Als de betrokkene zelf om elektronische toezending heeft verzocht, is elektronische kennisgeving zelfs de meest aangewezen vorm. Hetzelfde geldt overigens voor de verplichting in het eerste lid om het ontwerpbesluit toe te zenden. Meer in het algemeen wijzen wij erop dat wij op dit moment een wetsvoorstel voorbereiden dat onder meer tot doel heeft in de Awb belemmeringen weg te nemen voor elektronisch verkeer tussen burger en bestuursorganen.
Artikel 3:13 regelt het geval waarin het te nemen besluit «tot een of meer belanghebbenden zal zijn gericht». Met deze belanghebbenden wordt gedoeld op de geadresseerden van het te nemen besluit. Meestal is dat de aanvrager, maar het kunnen soms ook anderen dan de aanvrager zijn. Als een bestuursorgaan een verzoek inwilligt om bestuursdwang toe te passen, is niet alleen de verzoeker, maar ook degene jegens wie bestuursdwang zal worden uitgeoefend de geadresseerde van de bestuursdwangbeschikking.
De geadresseerden krijgen op basis van artikel 3:13 het ontwerpbesluit persoonlijk toegezonden en zij worden ook persoonlijk op de hoogte gesteld van het feit dat het ontwerp ter inzage wordt gelegd en dat men daarover zienswijzen naar voren kan brengen. Artikel 3:13 gaat dus over een specifieke groep van belanghebbenden, namelijk degenen tot wie het besluit zal zijn gericht. Daarnaast kunnen er tal van anderen zijn tot wie het besluit weliswaar niet als zodanig is gericht, maar wier belang wel rechtstreeks bij het te nemen besluit is betrokken. Aan die belanghebbenden kan geen persoonlijke kennisgeving worden gedaan, niet alleen omdat het om een zeer grote groep kan gaan, maar ook omdat vaak niet bekend zal zijn wie de overige belanghebbenden zijn. Voor die belanghebbenden is dan ook de algemene kennisgeving in een dag-, nieuws-, of huis-aan-huisblad bedoeld, op basis van het voorgestelde artikel 3:12. Om die reden wordt in artikel 3:13 gesproken over de belanghebbenden tot wie het te nemen besluit zal zijn gericht en niet over alle belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 Awb. Het onderscheid tussen besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht en besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, wordt ook elders in de Awb gemaakt, bijvoorbeeld in de regels over de bekendmaking van besluiten. In het ene geval moet het besluit aan de geadresseerden persoonlijk worden toegezonden of uitgereikt (art. 3:41), in het andere geval moet van het besluit algemeen worden kennisgegeven (art. 3:42). Dit onderscheid is derhalve niet verwarrend, maar maakt juist duidelijk hoe en aan wie op welke wijze van een (ontwerp)besluit moet worden kennisgegeven.

Dit artikel is met ingang van 1 juli 2021 gewijzigd bij wet van 1 juli 2020, Stb. 2020, 262 (Wet elektronische publicaties; kamerstukken 35 218)

In artikel 3:13, tweede lid, wordt «Artikel 3:12, derde lid,» vervangen door «Artikel 3:12, tweede lid,».

VvW = Eindtekst

Memorie van Toelichting

Een aantal bepalingen in de Awb over bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen in huis-aan-huisbladen moet worden aangepast aan de voorgestelde wijzigingen van de Bekendmakingswet. Artikel 3:12 Awb over de kennisgeving van de terinzagelegging van een voorgenomen besluit waarop de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing is, kan aanzienlijk worden verkort. Het tweede lid kan vervallen, nu in het voorstel artikel 12 van de Bekendmakingswet de publicatie van kennisgevingen gaat regelen. Daarom zijn ook de bepalingen in artikel 3:12, eerste lid, laatste zin, en derde lid, onderdeel a, zoals deze nu luiden, overbodig. In de artikelen 3:13 en 3:18 Awb wordt een verwijzing naar artikel 3:12 aangepast en in artikel 3:14 Awb een verwijzing naar 3:11 Awb.

Kamerstukken II 2018/19, 35 218, nr. 3.

 


[1] Zie voor het antwoord van de minister UCV bij artikel 7:7.

 

 

 

 

 

 

 

Share This