Artikel 3:15

1. Belanghebbenden kunnen bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.
2. Bij wettelijk voorschrift of door het bestuursorgaan kan worden bepaald dat ook aan anderen de gelegenheid moet worden geboden hun zienswijze naar voren te brengen.
3. Indien het een besluit op aanvraag betreft, stelt het bestuursorgaan de aanvrager zo nodig in de gelegenheid te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.
4. Indien het een besluit tot wijziging of intrekking van een besluit betreft, stelt het bestuursorgaan degene tot wie het te wijzigen of in te trekken besluit is gericht zo nodig in de gelegenheid te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.

 

Dit artikel is met ingang van 1 januari 1994 ingevoegd bij wet van 14 oktober 1993 Stb. 581 (wetsvoorstel 22 601)

[bron: PG Awb II, p. 335-336]

[Eindtekst] Artikel 3:15 [3.4A.1.2]
Bij of krachtens het in artikel 3:14 bedoelde wettelijk voorschrift of bij het daar bedoelde besluit kunnen bestuursorga­nen worden aange­wezen die:
a. in de gelegenheid moeten worden gesteld advies uit te brengen met betrekking tot het nemen van een besluit, of
b. op andere wijze wijze worden betrokken bij de voorbereidingsprocedures.

Tekst RvS

Bij of krachtens het in artikel 3.4A.1.1 bedoelde wettelijk voorschrift of bij het daar bedoelde besluit kunnen bestuursorganen worden aange­wezen die betrokken worden bij de voorbereidingsprocedures.

VvW = Eindtekst

Memorie van toelichting

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om bestuursorganen aan te wijzen die worden betrokken bij de voorbereidingsprocedu­re. Wat de mate van betrokkenheid betreft, moet in de aanwijzing worden aange­geven of de betrokkenheid zich beperkt tot het in de gelegenheid stellen om advies uit te brengen over een ontwerp-be­sluit of dat het gaat om een andere, meer uitgebreide betrokken­heid. In het eerste geval wordt in afdeling 3.4A gesproken over een «adviserend bestuursorgaan», in het tweede geval wordt de term «betrokken bestuursorgaan» gehanteerd.
De aanwijzing kan bijvoorbeeld wenselijk zijn, indien bij een bestuurs­orgaan een vergunning is aangevraagd voor activiteiten die binnen of nabij het grondgebied van een ander bestuursorgaan zullen plaatsvinden. De regeling van afdeling 3.4A voorziet er onder andere in dat dat andere bestuursorgaan de aanvraag, het ontwerp-besluit en andere relevante stukken ontvangt. Op deze wijze is gewaarborgd dat het betrokken bestuursorgaan optimaal gebruik kan maken van zijn bevoegdheid om tegen het ontwerp-be­sluit bedenkingen in te brengen.
De aanwijzing van betrokken bestuursorganen kan op drie wijzen plaatsvinden. In de eerste plaats kan dit geschieden in hetzelfde wettelijk voorschrift waarin toepassing wordt gegeven aan de procedure van afdeling 3.4A. In de tweede plaats bestaat de mogelijkheid om de aanwijzing krachtens dat wettelijk voorschrift te doen plaatsvinden; dat wettelijk voorschrift moet daartoe dan wel een uitdrukkelijke grondslag bieden (zie bijvoorbeeld artikel 17a, eerste lid, van de Kernenergiewet). In de derde plaats kan de aanwijzing plaatsvinden in hetzelfde besluit van het bestuurs­orgaan als waarin afdeling 3.4A van toepassing is verklaard.

UCV

De heer Wolffensperger(p. 11): Voorzitter! Dit was het wat mijn amendementen betreft. Ik heb nog een enkele opmerking tot slot, betreffende afdeling 3.4A van de Algemene wet bestuursrecht, de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedures. ln de tweede nota van wijziging is aan de laatste wens op dat punt van mijn fractie tegemoet gekomen. Het betrofdaar de terinzagelegging. Daarvoorzegik dank.
Mij rest een algemene vraag, een vraag die mij voor een raadsel stelde, toen ik het nog eens overlas. De uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure kan van toepassing worden verklaard in een wet; als zodanig zijn genoemd de Tracéwet en de Ontgrondingenwet. De vraag is deze. Wij worden in dit huis de laatste tijd regelmatig geconfronteerd met mega-projectendie qua inspraak nog gecompliceerder zijn dan Tracéwet en Ontgrondingenwet. Ik denk dan aan Schiphol en de Maasvlakte. Dat zijn projecten waarbij niet alleen verschillende wetten tegelijkertijd in het geding zijn, maar ook verschillende bestuurslagen… Hier zal ik nog even over nadenken in tweede termijn. Het probleem inzake Schiphol en de Maasvlakte hoef ik niet uit te leggen; dat is duidelijk. ln de discussie die wij daarover gevoerd hebben, is gaandeweg de gedachte opgekomen of je niet voor die nog veel gecompliceerdere besluitvormingsprocedures dan zelfs de Tracéwet of de Ontgrondingenwet, naar mogelijkheden zou moeten zoeken tot stroomlijning van de besluitvorming. Ik beperk mij op dit moment tot de vraag of in dergelijke gecompliceerde procedures – meerdere bestuurslagen, ook meerdere horizontale bestuurseenheden, en meerdere wetten – afdeling 3.4a een rol kan spelen en, zo ja, welke voordelen dat kan hebben.
De heer Scheltema (p. 23): De heer Wolffensperger had in verband met het wetsvoorstel over afdeling 3.4A gevraagd of die afdeling geen rol kon spelen bij mega-projecten. ln procedureel opzicht is, door het mogelijk maken van deze procedure en door het feit dat in veel wetgeving naar die procedure kan worden verwezen, al een zekere stroomlijning van procedures mogelijk, maar die is niet mogelijk wanneer verschillende bestuurslagen beslissingsbevoegdheden hebben ten opzichte van de te nemen besluiten. Op dat geval doelde de heer Wolffensperger, en zijn vraag was of afdeling 3.4A daar niet een zekere plaats in zou kunnen krijgen. Dat is heel goed mogelijk.
Vorige week heb ik al gezegd dat het de bedoeling is om in het kader van de vierde tranche ook naar deze problematiek te kijken. Wellicht is het goed, dat wij dan ook kijken naar het Duitse voorbeeld van de Algemene wet bestuursrecht. Daarin zijn in de vorm van een "Planfeststellungsverfahren" juist mogelijkheden georganiseerd om op basis van zo'n algemene procedure ook bevoegdheden van verschillende bestuurslagen in te brengen. Het zal echter te begrijpen zijn dat dit iets meer studie vergt en dat ik daarover op dit moment niet veel meer kan zeggen.

Handelingen II

De heer Biesheuvel (CDA, p. 5485): Heeft de regering inmiddels al een idee over uitbreiding van het aantal wetten waarvoor afdeling 3.4A zou kunnen gelden? Genoemd kunnen worden de Bestrijdingsmiddelen­wet en de Natuurbeschermingswet, zoals door mr. Uylenburg in het Tijdschrift voor milieu en recht is gesuggereerd.
De heer Scheltema (p. 5518): De heer Biesheuvel heeft met name nog gevraagd of voor de tracéwet en de Ontgrondingenwet gaat gelden dat deze procedure verplicht wordt voorgeschreven. Dat is inderdaad het geval. Alleen maar die procedure kan hier worden gevolgd. Het is te verwachten, mijnheer de voorzitter, dat ook in andere gevallen die procedure gekozen zal worden. Niet dat er nu al voorbeelden zijn van wetten waarvan het voor de hand ligt dat deze procedure wordt gekozen, maar een gunstige ontwikkeling is wel dat de VNG die bezig is adviezen te geven over de inspraakprocedure die de gemeentes moeten volgen of moeten maken in verband met de nieuwe Gemeentewet, de gemeentes ook in de model-verordeningen deugdelijk aanbeveelt om de procedure van 3.4 of eventueel 3.4A te volgen, zodat ook in dit opzicht deze afdelingen stroomlijnend en uniformerend kunnen werken.

Dit artikel is met ingang van 17 februari 1999 gewijzigd bij wet van 28 januari 1999 Stb. 30 (wetsvoorstel 25 836) (alleen eindtekst opgenomen)

[Eindtekst] In artikel 3:15, onderdeel b, wordt «op andere wijze wijze» vervangen door: op andere wijze.

Dit artikel is met ingang van 1 juli 2005 gewijzigd bij wet van 24 januari 2002 Stb. 54 (wetsvoorstel 27 023)

[Eindtekst] Artikel 3:15
1. Belanghebbenden kunnen bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.
2. Bij wettelijk voorschrift of door het bestuursorgaan kan worden bepaald dat ook aan anderen de gelegenheid moet worden geboden hun zienswijze naar voren te brengen.
3. Indien het een besluit op aanvraag betreft, stelt het bestuursorgaan de aanvrager zo nodig in de gelegenheid te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.
4. Indien het een besluit tot wijziging of intrekking van een besluit betreft, stelt het bestuursorgaan degene tot wie het te wijzigen of in te trekken besluit is gericht zo nodig in de gelegenheid te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.

VvW = Eindtekst

Memorie van toelichting

Dit artikel – en in het bijzonder het eerste lid – vormt het hart van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
In het eerste lid staan drie elementen centraal:
– Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door belanghebbenden.
– De zienswijzen richten zich op een ontwerp-besluit.
– Zienswijzen kunnen schriftelijk of mondeling naar voren worden gebracht.
Op de eerste twee elementen is ingegaan in § 5.1 en 5.6 van het algemeen deel van deze memorie. Over de vrijheid voor de belanghebbende om schriftelijk of mondeling zienswijzen naar voren te brengen, wordt het volgende opgemerkt. In de huidige 3.4-procedure is in het huidige artikel 3:13 vastgelegd dat belanghebbenden hun zienswijze naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren kunnen brengen. De huidige 3.5-procedure kent een wat ingewikkelder systeem, dat uiteindelijk echter materieel niet veel verschilt. In het huidige artikel 3:24, eerste lid, is namelijk bepaald dat bedenkingen schriftelijk moeten worden ingebracht, terwijl in het huidige artikel 3:25, eerste lid, voorts het recht wordt toegekend om desgevraagd een gedachtewisseling te hebben over het ontwerp-besluiten daartegen mondeling bedenkingen in te brengen. In de nieuwe opzet van de voorbereidingsprocedure is gekozen voor de eenvoudige hoofdregel dat zienswijzen schriftelijk of mondeling naar voren kunnen worden gebracht. De «gedachtewisseling» uit het hiervoor genoemde huidige artikel 3:25 keert in de nieuwe opzet niet terug. Tussen het mondeling naar voren brengen van een zienswijze en het voeren van een gedachtewisseling is in de praktijk geen noemenswaardig verschil. Voor het naar voren brengen van zienswijzen wordt veelal een hoorzitting georganiseerd, waarin diverse belanghebbenden tegelijk hun reactie kunnen geven. In dat geval zal als regel ook tekst en uitleg worden verschaft van de zijde van het bestuursorgaan. Er zij op gewezen dat in de regels in de Awb over het horen in de bezwaarschriftprocedure evenmin expliciet een «gedachtewisseling » is geregeld, terwijl ook daar de bedoeling van de wetgever is geweest dat vanzelfsprekend niet kan worden volstaan met het enkel aanhoren van de belanghebbende (vgl. kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 145–146). Of een hoorzitting met diverse belanghebbenden tegelijk wordt georganiseerd, is ter beoordeling van het bestuursorgaan. Hiervoor geldt niet de noodzakelijke voorwaarde dat belanghebbenden vooraf te kennen hebben gegeven dat zij mondeling zienswijzen naar voren willen brengen. Het element «desgevraagd», dat nog wel een rol speelt in de gedachtewisselingsprocedure uit het huidige artikel 3:25 (vgl. ABRS 20 april 1998, Gst. 1998, 7078, 3 m.nt. H.Ph.J.A.M. Hennekens (Tiel)) heeft in de nieuwe procedure derhalve geen betekenis meer. Het tweede lid komt overeen met het huidige artikel 3:13, tweede lid, uit de huidige 3.4-procedure. Voor een nadere toelichting zij verwezen naar 5.1 van het algemeen deel van deze memorie. In de nieuwe tekst is niet het element «naar keuze schriftelijk of mondeling» herhaald, aangezien dit in het verband met het eerste lid reeds vanzelfsprekend is. Het derde lid komt overeen met het huidige artikel 3:13, vierde lid, uit de huidige 3.4-procedure. Zoals blijkt uit de wetsgeschiedenis bij die bepaling (kamerstukken II 1990/91, 21 221, nr. 5, antwoord 2.88) betekent het woord «zo nodig» niet dat het bestuursorgaan vrij is naar believen al of niet toepassing te geven aan deze bepaling. Met de bedoelde zinsnede wordt slechts aangegeven dat er gevallen kunnen zijn waarin toepassing duidelijk niet nodig is. Dat is bijvoorbeeld het geval als de zienswijzen overeenkomen met die van de aanvrager, of als het bestuursorgaan voornemens is de aanvraag in te willigen, ondanks tegengestelde zienswijzen, bijvoorbeeld omdat deze niet ter zake doende zijn. De clausule «zo nodig» dient dus om onnodige bestuurslasten te vermijden.
Om van het recht op het geven van een reactie gebruik te kunnen maken, dient de aanvrager uiteraard eerst kennis te kunnen nemen van de naar voren gebrachte zienswijze. Het in het derde lid opgenomen voorschrift impliceert dan ook dat de aanvrager op de hoogte moet worden gebracht van de naar voren gebrachte zienswijze. In dit licht is een bepaling waarin aan het bestuursorgaan nog eens uitdrukkelijk wordt opgedragen om de aanvrager een afschrift van iedere schriftelijk naar voren gebrachte zienswijze, zoals in de huidige 3.5-procedure nog is opgenomen (artikel 3:24, derde lid), overbodig. Indien een hoorzitting wordt gehouden, impliceert het derde lid dat de aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld om daarbij aanwezig te zijn, hetgeen thans nog voor de huidige 3.5-procedure expliciet is voorgeschreven in het huidige artikel 3:25, eerste lid, tweede volzin.
Op beide punten kan naar ons oordeel derhalve worden volstaan met de globalere regeling uit de huidige 3.4-procedure, waarin deze onderwerpen niet uitdrukkelijk zijn geregeld, maar een logisch sequeel zijn van het reactierecht van de aanvrager.
Het vierde lid bevat een specifieke voorziening voor wijzigings- en intrekkingsbesluiten. Op dezelfde wijze als het derde lid dat regelt voor aanvragers, waarborgt het vierde lid dat degene tot wie het te wijzigen of in te trekken besluit is gericht, zo nodig kan reageren op naar voren gebrachte zienswijzen. Met «degene tot wie het te wijzigen of in te trekken besluit is gericht» wordt bedoeld degene die op het tijdstip van vaststelling van het wijzigings- of intrekkingsbesluitde geadresseerde is van het te wijzigingen of in te trekken besluit, dus de houder van de vergunning, ontheffing e.d.. Dat is dus niet altijd degene aan wie oorspronkelijk de desbetreffende vergunning, ontheffing e.d. is verleend, maar dat kan ook diens rechtsopvolger zijn. De in dit lid geboden voorziening gaat verder dan het huidige artikel 3:32, tweede lid, dat slechts voorziet in het toezenden van de bedenkingen aan deze persoon. Een zorgvuldige voorbereiding vergt echter dat deze persoon ook uitdrukkelijk in staat wordt gesteld om op de naar voren gebrachte zienswijzen te reageren.

 

Share This