Artikel 3:47

1. De motivering wordt vermeld bij de bekendmaking van het besluit.
2. Daarbij wordt zo mogelijk vermeld krachtens welk wettelijk voorschrift het besluit wordt genomen.
3. Indien de motivering in verband met de vereiste spoed niet aanstonds bij de bekendmaking van het besluit kan worden vermeld, verstrekt het bestuursorgaan deze binnen een week na de bekendmaking.
4. In dat geval zijn de artikelen 3:41 tot en met 3:43 van overeenkomstige toepassing.

 

Dit artikel is met ingang van 1 januari 1994 ingevoerd bij wet van 4 juni 1992 Stb. 315 (wetsvoorstel 21 221)

[bron: PG Awb I, p. 270-272]

[Eindtekst] Art. 4:17 [4.1.4.2]
1. De motivering wordt vermeld bij de bekendmaking van de beschikking.
2. Daarbij wordt zo mogelijk vermeld krachtens welk wettelijk voorschrift de beschikking wordt gegeven.
3. Indien de motivering in verband met de vereiste spoed niet aanstonds bij de bekendmaking van de beschikking kan worden vermeld, verstrekt het bestuursorgaan deze zo spoedig mogelijk daarna.

VO = VvW, behoudens lid 3 dat in het VO niet voorkwam.

Tekst RvS = VvW, behoudens lid 3 dat in de Tekst RvS niet voorkwam.

Advies RvS

Artikel 4.1.4.2, tweede lid
Deze bepaling doet de vraag rijzen of de fiscale aanslagbiljetten wettelijke voorschriften moeten vermelden. Thans volstaat de ontvanger met de mededeling dat de inspecteur de daarna volgende aanslag heeft opgelegd. In de toelichting ware op deze mogelijke verzwaring van de werkdruk in te gaan (Aanwijzingen inzake terughoudendheid met regelgeving, punt 10).

Nader rapport

Artikel 4.1.4.2, tweede lid
Bij de voorbereiding van de aanpassingswet is gebleken dat de toepasselijkheid van de afdeling inzake motivering in het algemeen geen problemen oplevert bij het opstellen van belastingbeschikkingen.

VvW = Eindtekst

Memorie van toelichting

Kon het College van Beroep voor het bedrijfsleven in 1963 nog stellen dat er geen algemeen beginsel van behoorlijk bestuur bestaat dat wil dat in een besluit, zoals dit aan de belanghebbende wordt meegedeeld, uitgereikt of verzonden, de motivering van het besluit moet zijn vermeld (CBB 4 november 1963, SEW 1964, blz. 358, m.n.), tegenwoordig wordt in rechtspraak en literatuur ten aanzien van beschikkingen wel degelijk uitgegaan van zo'n plicht tot kenbaarmaking van de motivering. Daarbij kan in het midden worden gelaten of deze vermelding deel uitmaakt van de beschikking zelf of op een andere wijze bij de bekendmaking wordt verstrekt, maar van belang is dat de belanghebbende met het oog op zijn bezwaar  en beroepsmogelijkheden kennis kan nemen van de aan de beschikking ten grondslag gelegde motivering. Voor het bestuur zal deze plicht in het algemeen ook geen grote problemen hoeven op te leveren. In de tijd gezien is de motivering voor een beschikking er immers eerder dan de beschikking zelf. Het komt er nog slechts op aan de motivering te vermelden.
In overeenstemming hiermee is het beginsel van de «kenbare motivering» in zeer veel wetten vastgelegd. Dit is in verschillende bewoordingen geschied: soms spreekt de wet van een beschikking «met redenen omkleed» (art. 3, vierde lid, van de Vuurwapenwet 1919; art. 56f, tweede lid, van de Woningwet), soms is sprake van «onder opgaaf van redenen» (art. 5, eerste lid, van het Besluit voorschotten grote projecten WIR), soms bepaalt de wet dat de beschikking «tevens de gronden vermeldt waarop zij wordt gegeven» (art.30 van de Wabm); ongetwijfeld komen nog meer afwijkende formuleringen voor. De functie is echter steeds dat de motivering van de beschikking bekend moet worden gemaakt. Ten einde er geen twijfel over te laten bestaan dat dit beginsel in principe voor alle beschikkingen geldt, wordt het thans in deze wet opgenomen.
Deze motiveringsplicht wordt in artikel 4.1.4.2 vastgelegd. Voor uitzonderingen wordt verwezen naar het derde lid en naar artikel 4.1.4.4.
In de eis van de kenbare motivering zijn twee elementen besloten: ten eerste moet het bestuur inzicht verschaffen in de door hem gevolgde gedachtengang; ten tweede moet de vermelding op zodanige wijze geschieden dat zij voor de desbetreffende belanghebbende redelijkerwijs begrijpelijk is.
Geen inzicht verschaft het bestuur in de door hem gevolgde gedachtengang wanneer de motivering niet volledig is. Een motivering is bij voorbeeld niet volledig wanneer een deel van de motivering pas blijkt in de beroepsprocedure over het besluit (Afd. rechtspraak 3 november 1980, AB 1981,188, m.n.) of wanneer wordt volstaan met een verwijzing naar een wettelijk verbod en niet wordt aangegeven welke beweegredenen hebben geleid tot het weigeren van de ontheffing van dat verbod (CBB 1 mei 1984, AB 1985, 529, m.n.).
Aangegeven moet worden welke specifieke omstandigheden of feiten leiden tot het niet toepassen van bepaalde wettelijke bepalingen (Afd. rechtspraak 17 mei 1977, tB/S III, blz. 24d).
Niet kan worden volstaan met een aantal algemene overwegingen (Afd. rechtspraak 10 oktober 1979, AB 1980, 411, m.n.) zonder dat wordt aangegeven in hoeverre er sprake is van specifieke omstandig¬heden. Bovendien kan een beslissing niet worden gedragen door een enkele verwijzing naar het beleid zonder acht te slaan op specifieke omstandigheden (CRvB20 december 1983, RSV 1984, 66).
Het tweede element van de kenbaarheid van de motivering heeft betrekking op de vermelding van de motivering, die op zodanige wijze moet geschieden dat zij begrijpelijk is voor de betrokkene. Dat betekent enerzijds dat het bestuur des te zorgvuldiger in de vermelding van de motivering zal moeten zijn naarmate de betrokken belanghebbende minder goed op de hoogte is van het desbetreffende beleidsterrein en het van toepassing zijnde recht. Anderzijds zal het bestuur met een soberder aanduiding mogen volstaan als de beschikking gericht is tot een zeer goed in de materie ingevoerde belanghebbende, en de beschikking geen andere belanghebbenden kent. Zo besliste de Kroon ten aanzien van de afwijzing door de Minister van Onderwijs en Wetenschappen van een verzoek tot opneming in een plan van scholen, dat de motivering van het besluit weliswaar bijzonder summier was, maar dat deze, gelet ook op de bij appellant aanwezige kennis van zaken met betrekking tot scholenplannen en het dienaangaande gevoerde beleid, geen zodanige gebreken vertoonde dat het besluit op grond daarvan vernietigd zou moeten worden (KB 3 september 1981, AB 1982,102, m.n.).
Enkele van de andere eisen aan de motivering te stellen zijn zodanig, dat ze geconcretiseerd kunnen worden in specifieke bepalingen: zie het tweede lid van dit artikel en de artikelen 4.1.4.5 en 4.1.4.6.
Wellicht ten overvloede zij hier opgemerkt dat geen regels worden gesteld inzake de gedetailleerdheid van de motivering; die zal uiteen kunnen lopen al naar gelang het type beschikking, de desbetreffende belanghebbende of het bestuursorgaan. Indien bij voorbeeld een beschikking geen direct belanghebbende kent en de beschikking derhalve, op grond van artikel 3.5.3, bekendgemaakt wordt door kennisgeving van de beschikking of van de zakelijke inhoud daarvan in een publikatieblad, zou wat de motivering betreft volstaan kunnen worden met een samenvatting van de belangrijkste aspecten daarvan, op zodanige wijze dat de motivering van de beschikking duidelijk is.
Het tweede lid van artikel 4.1.4.2 legt vast dat, indien er een specifieke wettelijke grondslag is voor de desbetreffende beschikking   hetgeen veelal het geval zal zijn  , deze vermeld moet worden, al of niet in de beschikking zelf. Dat is thans ook gebruikelijk, evenals bij voorbeeld bij uitvoeringsregelingen van wetten. In beide gevallen is in de aanhef meestal vermeld «gelet op», gevolgd door de wetsbepaling(en) waarop het besluit is gebaseerd. Door in de formulering van het artikel de clausule «zo mogelijk» op te nemen, wordt buiten twijfel gesteld dat ook beschikkingen denkbaar zijn zonder (direct aanwijsbare) wettelijke grondslag. Te denken is aan subsidiebeschikkingen die bestuursorganen geven op grond van hun algemene bestuursbevoegdheid. Vaak zal daarbij wèl sprake zijn van een beleidsregel die aan de beslissing ten grondslag ligt: in dat geval zal het voor de hand liggen in (de aanhef van) de beschikking naar die beleidsregel en de vindplaats ervan te verwijzen.
In die gevallen waarin thans de grondslag van de beschikking nog niet vermeld pleegt te worden, kan de onderhavige bepaling ertoe bijdragen dat zulks voortaan wel geschiedt, waarmee de doorzichtigheid van het beleid van het bestuur en de rechtszekerheid gediend worden. En mocht het in bepaalde gevallen voor het bestuur bijzonder lastig blijken te zijn om aan de bepaling te voldoen, dan is het nut ervan daarin gelegen dat het bestuur zich nog eens terdege moet afvragen of het wel bevoegd is om de desbetreffende beschikking te geven. In verreweg de meeste gevallen zal het voorschrift echter geen problemen opleveren.
Er zijn omstandigheden denkbaar, in geval van grote spoed, waarin de motivering nog niet aanstonds bij de beschikking zelf dat wil zeggen bij de bekendmaking daarvan   vermeld kan worden. In die gevallen is er op zichzelf wel een al of niet deugdelijke   motivering, maar levert het nog problemen op om deze volledig schriftelijk te vermelden, terwijl met het geven van de beschikking zelf eigenlijk niet gewacht kan worden. Het derde lid bepaalt dat de motivering in zo'n geval alsnog zo spoedig mogelijk daarna gegeven moet worden. De bepaling ziet derhalve op die gevallen waarbij de motivering wel spontaan vermeld moet worden, maar waarbij door een bij het bestuursorgaan gelegen oorzaak deze vermelding nog niet kan plaatsvinden. Het bestuursorgaan dient in dat geval dan ook spontaan de motivering alsnog te vermelden. In artikel 4.1.4.4 is overigens voorzien in de situatie dat het bestuursorgaan de motivering niet hoeft te vermelden omdat de belanghebbende daaraan geen behoefte heeft. In dat geval hoeft het bestuursorgaan de motivering pas te verstrekken wanneer een belanghebbende daarom zelf verzocht heeft.
Voor alle duidelijkheid zij erop gewezen dat de termijn voor het indienen van een bezwaar  of beroepschrift krachtens artikel 6.2.2 begint te lopen op het moment van de bekendmaking van de beschikking, derhalve ook wanneer de motivering daarbij nog niet aanstonds vermeld is.
In het voorontwerp was deze bepaling als afzonderlijk artikel 4 1.4.3 opgenomen, doch in verband met de samenhang met de beide eerste leden van artikel 4 1.4.2 verdient het de voorkeur haar als derde lid aan dat artikel toe te voegen.

Voorlopig verslag II

[2.138] Het formele motiveringsbeginsel (kenbaarheidseis) is gecodificeerd in de artikelen 4.1.4.2 t/m 4.1.4.4. Hierin is met name de jurisprudentie van de AROB rechter gecodificeerd, waardoor een divergentie ontstaat met de ambtenarenrechtspraak van de Centrale Raad van Beroep. De Raad acht een latere aanvulling van de gronden van een beschikking geoorloofd, mits de ambtenaar daardoor niet in zijn processuele belangen wordt geschaad (zie: C.R.v.B.19 november 1987, TAR '88, 25)
Laat het formele motiveringsbeginsel zoals geformuleerd in de artikelen 4.1.4.2 t/m 4.1.4.4 ruimte voor de jurisprudentie van de Centrale Raad voor Beroep, inhoudende dat een latere aanvulling van de gronden van een beschikking geoorloofd is, mits de ambtenaar (in dit geval de belanghebbende) daardoor niet in zijn processuele belangen wordt geschaad?
[2.139] De leden van de fractie van de P.v.d.A. wilden nog het volgende opmerken: De eis tot kenbaar maken van de motivering wordt wel als het «kenbaarheidsvereiste» omschreven. Kan het verwarring wekken dat in het klachtrecht bij de Nationale Ombudsman deze term reeds een eigen, afwijkend, leven is gaan leiden?

Memorie van antwoord II

(2.138) De aangehaalde jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep moet niet alleen worden bezien in het licht van artikel 4.1.4.2 maar ook van artikel 6.2.14. Dat artikel houdt in dat de rechter een besluit, ondanks een geconstateerde schending van een vormvoorschrift, in stand kan laten indien de belanghebbende daardoor niet wordt benadeeld. In de toelichting op dat artikel is ook gewezen op eerdere jurisprudentie van de Centrale Raad inzake het passeren van een motiveringsverzuim. In onderlinge samenhang bezien leiden de nu voorgestelde wetsbepalingen ertoe dat het bestuursorgaan in principe verplicht is de motivering bekend te maken met het besluit zelf, maar dat de rechter een schending van die verplichting niet noodzakelijkerwijs hoeft te laten volgen door een vernietiging van het besluit. Inhoudelijk blijft derhalve ruimte voor de jurisprudentie van de Centrale Raad.
(2.139) Met het «kenbaarheidsvereiste» in het klachtrecht bij de Nationale ombudsman wordt gedoeld op de verplichting van een klager om zijn klacht eerst bij het betrokken bestuursorgaan kenbaar te maken, alvorens de ombudsman te benaderen met een verzoek om een onderzoek (artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman). In de literatuur over de motiveringsplicht bij besluiten wordt wel gesproken over de eis van de «kenbare motivering», soms ook wel aangeduid als het «kenbaarheidsvereiste». De verschillende vereisten zien niet alleen op verschillende subjecten (klager onderscheidenlijk bestuursorgaan) maar ook op verschillende rechtsfenomenen (klachtprocedure onderscheidenlijk motivering van besluiten). De conclusie luidt derhalve dat uit de context waarin de term «kenbaarheidsvereiste» wordt gehanteerd, duidelijk zal zijn waarop gedoeld wordt. Daarom achten wij de kans klein dat verwarring kan ontstaan. Ten overvloede zij opgemerkt dat de term «kenbaarheidsvereiste» noch in Wet Nationale ombudsman, noch in de tekst van de Awb voorkomt.

Dit artikel is met ingang van 1 januari 1998 ingevoegd bij wet van 20 juni 1996 Stb. 333 (wetsvoorstel 23 700)

[bron: PG Awb III, p. 154-156]

[Eindtekst] Artikel 3:47
1. De motivering wordt vermeld bij de bekendmaking van het besluit.
2. Daarbij wordt zo mogelijk vermeld krachtens welk wettelijk voorschrift het besluit wordt genomen.
3. Indien de motivering in verband met de vereiste spoed niet aanstonds bij de bekendmaking van het besluit kan worden vermeld, verstrekt het bestuursorgaan deze binnen een week na de bekendmaking.
4. In dat geval zijn de artikelen 3:41 tot en met 3:43 van overeenkomstige toepassing.

Voorontwerp

1. De motivering wordt bij de bekendmaking van het besluit vermeld.
2. Daarbij wordt zo mogelijk vermeld krachtens welk wettelijk voorschrift het besluit wordt genomen.
3. Indien de motivering in verband met de vereiste spoed niet aanstonds bij de bekendmaking van het besluit kan worden vermeld, verstrekt het bestuursorgaan deze zo spoedig mogelijk daarna.
4. Indien het besluit niet tot een of meer belanghebbenden is gericht, is artikel 3.5.3, eerste en tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Tekst RvS = VvW

Voorstel van wet

1. De motivering wordt vermeld bij de bekendmaking van het besluit.
2. Daarbij wordt zo mogelijk vermeld krachtens welk wettelijk voorschrift het besluit wordt genomen.
3. Indien de motivering in verband met de vereiste spoed niet aanstonds bij de bekendmaking van het besluit kan worden vermeld, verstrekt het bestuursorgaan deze zo spoedig mogelijk daarna.
4. In dat geval zijn de artikelen 3:41 tot en met 3:43 van overeenkomstige toepassing.

Memorie van toelichting

De eerste drie leden van deze bepaling komen, behoudens de vervanging van «beschikking» door «besluit», overeen met het huidige artikel 4:17.
Het vierde lid behelst een door de uitbreiding van het toepassingsbereik van het artikel noodzakelijk geworden aanvulling. Indien de motivering niet bij de bekendmaking van het besluit wordt vermeld doch later wordt verstrekt dient aan die motivering op dezelfde wijze bekendheid te worden gegeven als aan het besluit zelf. Bij beschikkingen was dit reeds voldoende gewaarborgd, doordat de bekendmaking daarvan veelal, net als de verstrekking van de motivering door toezending of uitreiking geschiedt. Bij besluiten die niet tot één of meer belanghebbenden zijn gericht ligt dat anders. Daarom is bovengenoemd uitgangspunt thans uitdrukkelijk neergelegd in het vierde lid.
Voor besluiten die niet tot één of meer belanghebbenden zijn gericht, betekent de overeenkomstige toepassing van artikel 3:42 enerzijds dat volstaan kan worden met kennisgeving van de zakelijke inhoud van de motivering, anderzijds dat in dat geval de volledige motivering ter inzage moet worden gelegd.

Verslag II

3.2 De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat, indien er een wettelijke grond­slag is voor het nemen van een beschikking, deze behoort te worden vermeld. Zij veron­derstellen dat met de woorden «zo mogelijk» in het tweede lid slechts gedoeld wordt op beschikkingen die niet op een wettelijke grondslag berusten. Zij zijn van mening dat dit in de tekst van het tweede lid tot uit­druk­king moet worden gebracht.
3.3 De leden van de D66-fractie vinden dat met het derde lid van dit artikel een te grote bewegingsvrijheid wordt gegeven ten aanzien van de naleving van het motiveringsbeginsel, zoals dit in het eerste lid is vastgelegd. De uitzonderingsmogelijkheid om een motivering tijdelijk geheel achterwege te laten, komt deze leden uit het oogpunt van efficiënte besluitvorming niet als noodzakelijk voor, aangezien voor alle besluiten geldt dat er op enigerlei wijze een motivering aan ten grond­slag ligt en dus voorafgaand aan de werkelijke besluitvorming reeds bestaat. Bovendien wordt met de opneming van dit derde lid rechtsonzekerheid geschapen, doordat in de wettekst geen termijn wordt aangegeven waarbinnen het desbetreffende orgaan dat van de hierin geboden mogelijkheid gebruik heeft gemaakt, de motiveringsverplichting alsnog moet nakomen.
De leden van de D66-fractie zijn evenwel de mening toegedaan dat bepaalde situaties waarin een bestuursorgaan genoopt is tot spoed in de besluitvorming, het in eerste instantie achterwege laten van de aan het be­sluit ten grondslag liggende motivering kunnen rechtvaardigen. Deze leden vragen de regering aan welke termijn zij denkt met de uitdrukking «zo spoedig mogelijk».
3.4 De leden van de GPV-fractie vragen waarom in het derde lid niet is voorzien in de verplichting tot het verstrekken van een motivering op hoofdlijnen.

Nota naar aanleiding van het eindverslag II

3.2 De woorden «zo mogelijk» zijn inderdaad vooral opgenomen voor het geval het besluit niet op een wettelijk voorschrift steunt. Het is echter niet geheel uitgesloten dat er andere gevallen zijn waarin het vermelden van het wettelijk voorschrift redelijkerwijs niet mogelijk is. Wij geven er daarom de voorkeur aan de bestaande tekst te handhaven. Deze is overgenomen uit het bestaande artikel 4:17, tweede lid, waarvan niet is gebleken dat het problemen oproept. In het kader van de evaluatie van de eerste tranche zal worden bezien of er reden is tot een eventuele aanpassing.
3.3 Het voorgestelde derde lid van artikel 3.6.2 komt vrijwel geheel overeen met het bestaande artikel 4:17, derde lid. De ervaringen tot dusverre met dit artikel geven geen enkele aanleiding om nu reeds terug te ko­men op in het kader van de eerste tranche gemaakte keuzen. Alvorens daartoe over te gaan, zou ten minste de evaluatie van de eerste tranche moeten worden afgewacht.
Wat moet worden verstaan onder «zo spoedig mogelijk» valt moeilijk in algemene zin aan te geven, omdat dit sterk afhangt van de aard van het besluit en de omvang van de vereiste motivering. Gelet op het karakter van het voorschrift zal deze termijn naar ons oordeel echter eerder in dagen dan in weken moeten worden uitgedrukt.
3.4 In aanvulling op de bij 3.3 weergegeven overwegingen om thans niet terug te komen op de bij de eerste tranche gemaakte keuze, wijzen wij er op dat er gevallen zijn, waarin een besluit zo spoedeisend is dat ook het op schrift stellen van een motivering op hoofdlijnen teveel tijd zou vergen.

Amendement nr. 13

(De Graaf) In artikel 3.6.2, derde lid, worden de woorden «zo spoedig mogelijk daarna» vervangen door: binnen een week na de bekendmaking.
Het amendement werd als volgt toegelicht. De uitzonderingsmogelijkheid om een motivering in verband met de vereiste spoed tijdelijk geheel achterwege te laten, schept voor de rechthebbende rechtsonzeker­heid, tot het moment dat de motivering wordt gegeven. Indien de rechthebbende een bezwaarschrift wil indienen, is hij zelf gebonden aan een termijn van zes weken. Het is voor hem van belang, dat de motivering op zeer korte termijn wordt gegeven. De term «zo spoedig mogelijk» biedt hiertoe niet voldoende concrete garantie. Daarom moet in de wet een termijn worden gesteld van een week. Een termijn van een week is voor het bestuursorgaan zowel redelijk als overkomelijk.

Handelingen II

De heer Schutte (GPV, p. 3641): Afdeling 3.7, handelend over de motivering van besluiten, heeft alles te maken met het tegengaan van willekeur bij het bestuur. Het bestuur moet zich goed realiseren waarom het een besluit wenst te nemen, wat daarvoor de rechtsgrond is en welke overige overwegingen daarbij een rol spelen. Hoofdregel moet dan ook zijn dat een besluit gedragen wordt door een deugdelijke motivering. Ik heb daarom in de schriftelijke voorbereiding ook aangedrongen op een algemene motiveringsplicht voor alle besluiten. Voor zeer spoedeisende besluiten zou dan met een motivering op hoofdlijnen kunnen worden volstaan. Het verweer van de minister, dat er gevallen zijn waarin een besluit zo spoedeisend is dat ook het op schrift stellen van een motivering op hoofdlijnen te veel tijd zou vergen, heeft mij vooralsnog niet geheel kunnen overtuigen. Aan welk soort situaties moet ik dan denken? Kan voor die situaties niet worden bepaald, dat de motivering van het spoedeisende besluit de burger binnen 24 uur ter hand gesteld moet worden? Indien dit niet mogelijk is, kan toch in ieder geval worden aangesloten bij de termijn van één week die door collega De Graaf in zijn amendement op stuk nr. 13 wordt voorgesteld?
De heer De Graaf (D66, p. 3646-3647): Ik kom op de motivering. In het derde lid van artikel 3.6.2 is de uitzonderingsmogelijkheid geopend om een motivering in verband met vereiste spoed tijdelijk geheel achterwege te laten. Eerder hebben wij reeds gevraagd binnen welke termijn het betreffende orgaan dat van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt, de motiveringsverplichting alsnog moet nakomen. De regering antwoordde in de nota naar aanleiding van het verslag dat deze termijn eerder in dagen dan in weken moet worden uitgedrukt en dat een en ander afhankelijk is van de aard van het besluit en de omvang van de motivering. Nog steeds komt die regeling onzes inziens niet erg overtuigend over uit het oogpunt van rechtszekerheid. De term "zo spoedig mogelijk" en de daaraan verbonden uitleg blijf ik toch wat te vaag vinden. Een burger die tegen een besluit een bezwaarschrift wil indienen, is ten slotte zelf ook gebonden aan een termijn van zes weken. Hij heeft er dus alle belang bij om snel over de motivering te beschikken. Het komt mijn fractie voor dat het wenselijk is dat de wet een termijn bevat waarbinnen alsnog tot motivering moet worden overgegaan. Vandaar het door mij ingediende amendement dat deze termijn op één week stelt. Dat lijkt mij alleszins redelijk en voor het bestuur ook overkomelijk, zeker als wij bedenken dat het besluit inmiddels is genomen en dus de motivering wel bestaat, maar alleen nog niet op schrift is gesteld.
De heer Scheltema (p. 3662): Mijnheer de voorzitter! Mij rest het beantwoorden van een aantal vragen van meer technisch karakter die nog zijn blijven liggen na de beantwoor­ding door de minister en de staatssecretaris. Ik zal die behandelen in de volgorde van de opbouw van het wetsvoorstel.
Ik begin met artikel 3.6.2 dat gaat over de bekendmaking van besluiten. Ten aanzien van besluiten met een spoedeisend karakter is de vraag gesteld of niet iets meer moet worden voorgeschreven dan nu in het wetsvoorstel staat over de motivering die bij een spoedeisend besluit achterwege kan blijven. De heer Schutte heeft daarover gesproken en de heer De Graaf heeft daarover een amendement inge­diend. Het is een beetje een kwestie van smaak hoe je deze problematiek wilt oplossen. Het is aan de ene kant duidelijk dat als heel snel een besluit genomen moet worden, omdat erge dingen staan te gebeuren, het noodzakelijk kan zijn dat besluit te nemen zonder daaraan direct de motivering toe te voegen. Aan de andere kant heeft de belangheb­bende belang bij een snelle beschikbaarkoming van de motivering. Of het nuttig is voor te schrijven om, nadat het besluit is genomen, snel de hoofdlijnen van de motivering te geven en vervolgens de volledige motivering, of dat het verstandiger is te bepalen om de termijn voor het verstrekken van de motivering in de wet op een week te fixeren, zoals de heer De Graaf in zijn amendement voorstelt, is een kwestie van appreciatie. Op zichzelf bestaat er natuurlijk geen bezwaar tegen om die termijn op een week te fixeren.
De voorzitter (p. 3782): In stemming komt het amendement-De Graaf (stuk nr. 13). Ik constateer, dat dit amendement met algemene stemmen is aangenomen.

Share This