Artikel 4:2

1. De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de aanvrager;
b. de dagtekening;
c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.
2. De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

 

Dit artikel is met ingang van 1 januari 1994 ingevoerd bij wet van 4 juni 1992 Stb. 315 (wetsvoorstel 21 221)

[bron: PG Awb I, p. 238-239]

VO = VvW, behoudens lid 1, aanhef, dat in het VO luidde: De aanvraag van een beschikking wordt ondertekend en bevat tenminste:

Tekst RvS = VvW

VvW = Eindtekst [4.1.1.2]

Memorie van Toelichting

Dit artikel geeft aan welke gegevens de aanvrager in het algemeen zal moeten verstrekken. In het eerste lid is een aantal formele elementen opgenomen, waaraan de aanvraag moet voldoen. Het tweede lid ziet meer op in materieel opzicht belangrijke gegevens. Daarbij kan enerzijds worden gedacht aan de gegevens die naar het oordeel van de aanvrager de aanvraag met argumenten onderbouwen, anderzijds aan gegevens die het bestuursorgaan nodig heeft om zich een goed beeld van de betrokken belangen te verschaffen. In het algemeen zal een bestuurs­orgaan zelf moeten zorgen dat het beschikt over de gegevens die het nodig heeft voor het nemen van verantwoorde beslissingen: dat behoort tot de zorgvuldigheidsplicht, die nader is aangeduid in artikel 3.2.1. Bij beschikkingen op aanvraag kan van de aanvrager worden gevergd dat hij de noodzakelijke gegevens waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen, aan het bestuur verstrekt. Bedoeld is de verstrekking van informatie die het bestuur meestal niet of veel moeilijker langs andere weg kan verkrijgen. De zo verkregen mogelijkheid een aanvraag vlot te behan­delen, dient tevens het belang van de aanvrager.
Welke gegevens voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn, is uiteraard in een algemene wet als de onderhavige niet exact aan te geven. Veel zal afhangen van de bijzonderheden van het geval, zodat de beoordeling moet worden overgelaten aan het bestuursorgaan. Wel kan er voor de bijzondere wetgever aanleiding bestaan te specificeren welke gegevens verschaft moeten worden. Men ziebij voorbeeld de verschil­lende vergunningbesluiten op grond van de diverse milieuwetten (Vergunningenbesluit inrichtingen luchtverontreiniging, Stb.1972, 472; Vergunningenbesluit afgewerkte olie, Stb.1979,10; Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen, Stb.1969, 403).
De betekenis van artikel 4.1.1.2, tweede lid, is in de eerste plaats dat het soortgelijke algemeen geformuleerde bepalingen elders overbodig maakt, zowel wanneer die op zichzelf staan, als wanneer zij dienen ter aanvulling van meer specifieke bepalingen. Een voorbeeld van het laatste is te vinden in de modelbouwverordening van de Vereniging van Neder­landse Gemeenten, welke luidt: «Bij de aanvraag moeten de ter beoor­deling daarvan nodige tekeningen, berekeningen en overige gegevens worden gevoegd.» (artikel 13, vierde lid).
In de tweede plaats heeft de bepaling tot doel een grens te stellen aan de door het bestuur te verlangen gegevens. Die grens heeft een algemene betekenis, omdat zij ook geldt voor het geval gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid aanvulling van de verstrekte gegevens te vragen (artikel 4.1.1.5) of om een aanvraagformulier vast te stellen (artikel 4.1.1.4).
De verplichting van de burger om gegevens te verschaffen, en dus van de bevoegdheid van het bestuur om die te verlangen, is op tweeërlei wijze begrensd.
De eerste beperking is gelegen in de woorden «die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn». Dit betekent dat het bestuur geen gegevens mag opvragen waarin het uit anderen hoofde geïnteresseerd is, maar die voor de beslissing op de aanvraag niet nodig zijn: het gaat uitsluitend om hetgeen voor een rechtens juiste beslissing relevant kan zijn. Het woord «bescheiden» is naast «gegevens» gebruikt, omdat soms de overlegging van bepaalde documenten of bewijsstukken nodig is, zoals een diploma, een tekening of een foto. Ook hier mag niet meer worden gevraagd dan werkelijk nodig is.
De «noodzakelijkheid» van de gegevens en bescheiden heeft ook betrekking op de wijze van verstrekken. Veelal zullen daarom ook niet de originelen van diploma's en dergelijke behoeven te worden verschaft, maar kan met een kopie of een gewaarmerkt afschrift worden volstaan.
De tweede beperking is gelegen in de zinsnede «waarover hij redelij­kerwijs de beschikking kan krijgen». Daarmee is tot uitdrukking gebracht dat gegevens die de aanvrager nog niet bezit, door hem alleen verzameld behoeven te worden indien het redelijk is dit van hem te verwachten. Het kan daarbij om een afweging gaan. Indien de aanvrager veel gemakke­lijker dan het bestuursorgaan aan de informatie kan komen, zal het op zijn weg liggen daarvoor te zorgen. Bovendien zal de moeite die de aanvrager moet doen in een redelijke verhouding behoren te staan tot het belang bij de aanvraag. Men zal daarom van de aanvrager van een kleine subsidie niet dezelfde accountantsrapporten of deskundigen­studies kunnen verlangen als van de aanvrager van een omvangrijke investeringspremie.
Van de aanvrager zal niet altijd verwacht kunnen worden dat hij precies weet welke gegevens en bescheiden het bestuursorgaan nodig heeft. Veelal zal het bestuursorgaan dan ook nadere gegevens moeten kunnen vragen. Artikel 4.1.1.5 biedt hiervoor de basis. Door dit artikel wordt bereikt dat een bestuursorgaan een aanvraag niet zonder meer buiten behandeling mag laten op grond van het feit dat onvoldoende gegevens zijn overgelegd. Het bestuursorgaan beoordeelt de volledigheid van de gegevens in relatie tot de mogelijkheid de aanvrage te behan­delen. Ook bij een aanvrage die niet alle gevraagde gegevens vermeldt, kan het onder omstandigheden dus toch tot behandeling overgaan. Mocht de behandeling toch afstuiten op de onvolledigheid van de gegevens, dan kan de aanvrage altijd alsnog buiten behandeling blijven. Zie verder de toelichting op de genoemde artikelen.

Voorlopig verslag II

[2.97] Betekent het stellen van deze vormvereisten in de fiscale praktijk niet een verzwaring voor de vragende burger? Hoe zal met deze vormver­eisten in de praktijk worden omgesprongen door de Belastingdienst, zo vroegen de leden van de commissies behoudens de leden van de P.v.d.A.-fractie.

Memorie van antwoord II

(2.97) Artikel 4.1.1.2 heeft betrekking op beschikkingen op aanvraag. Hierboven bij artikel 1.3 werd reeds vermeld dat de belastingaanslag geen beschikking op aanvraag maar een ambtshalve beschikking is. Voor het overige zij opgemerkt dat de bepaling een evenwichtige verdeling van lasten beoogt tussen burger en bestuursorgaan. Daarin past dat de burger die een beschikking aanvraagt, ook van zijn kant de nodige gegevens ter beschikking stelt.

Share This