1. Indien een beschikking niet binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn kan worden gegeven, deelt het bestuursorgaan dit aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het bestuursorgaan na het verstrijken van de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn niet langer bevoegd is.
3. Indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, deelt het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een redelijke termijn binnen welke de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
Dit artikel is met ingang van 1 januari 1994 ingevoerd bij wet van 4 juni 1992 Stb. 315 (wetsvoorstel 21 221)
[bron: PG Awb I, 266-267]
[Eindtekst] [4.1.3.2]
Indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, stelt het bestuursorgaan de aanvrager daarvan in kennis en noemt het daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
Voorontwerp
Indien, bij gebreke van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen twee maanden gegeven kan worden, stelt het bestuursorgaan de aanvrager daarvan in kennis en noemt het daarbij een termijn waarop de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
Tekst RvS
Indien, bij gebreke van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen twee maanden gegeven kan worden, stelt het bestuursorgaan de aanvrager daarvan in kennis en noemt het daarbij een termijn waarop de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
Voorstel van wet
Indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, stelt het bestuursorgaan de aanvrager daarvan in kennis en noemt het daarbij een redelijke termijn waarop de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
Memorie van toelichting
Zie Memorie van toelichting bij artikel 4:13.
Voorlopig verslag II
Zie Voorlopig verslag II bij artikel 4:13.
Memorie van antwoord II
Zie Memorie van antwoord II bij artikel 4:13.
Nota van wijziging
In artikel 4.1.3.2 wordt het woord «waarop» vervangen door: waarbinnen.
Toelichting NvW
Deze wijziging betreft een aanpassing van de terminologie aan die welke ook in artikel 4.1.3.1 is gehanteerd.
Voorlopig verslag I
Kan de in artikel 4.1.3.2 bedoelde redelijke termijn onder omstandigheden nogmaals worden verlengd?
Memorie van antwoord I
Artikel 4.1.3.2 beoogt de burger bij het ontbreken van een wettelijke beslistermijn binnen ten hoogste acht weken duidelijkheid te geven omtrentde termijn waarbinnen hij een beslissing op zijn aanvraag tegemoet kan zien. Deze duidelijkheid zou onvoldoende bereikt worden indien een met toepassing van artikel 4.1.3.2 genoemde termijn veelvuldig verlengd zou worden.
Bovendien mag men van een bestuursorgaan verwachten dat het over voldoende inzicht in de eigen besluitvorming beschikt om zekerheid te verschaffen over de termijn waarbinnen het het aangevraagde besluit kan nemen. Derhalve zal de termijn in het algemeen niet verlengd kunnen worden. Het valt echter niet geheel uit te sluiten dat de omstandigheden die bij het noemen van de termijn niet te voorzien waren, het onmogelijk maken binnen de genoemde termijn te beslissen. In dat geval zal het bestuursorgaan genoopt zijn de beslissing uit te stellen. Het zal van dit verder uitstel in ieder geval voor afloop van de in het vooruitzicht gestelde termijn mededeling moeten doen. Doordat het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit is gelijkgesteld (artikel 6.1.3), kan de redelijkheid van de ‑ eventueel ‑ verlengde termijn door de rechter worden beoordeeld. In hoeverre deze een verlenging zal aanvaarden zal van de omstandigheden afhangen. Aan te nemen valt dat hij dit ‑ gezien de belangen van de aanvrager ‑ niet snel zal doen. Anderzijds zal hij waarschijnlijk ook aandacht besteden aan het feit dat het welhaast nooit aanvaarden van een verlenging bestuursorganen er toe kan brengen in eerste instantie nodeloos lange termijnen te noemen.
Dit artikel is met ingang van 1 april 2002 gewijzigd bij wet van 24 januari 2002 Stb. 53 (wetsvoorstel 26 523)
[Eindtekst] Artikel 4:14
1. De bestaande tekst wordt aangeduid als derde lid.
2. Voor het derde lid worden een eerste en tweede lid ingevoegd, luidende:
1. Indien een beschikking niet binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn kan worden gegeven, deelt het bestuursorgaan dit aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het bestuursorgaan na het verstrijken van de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn niet langer bevoegd is.
VvW = Eindtekst
Memorie van toelichting
Zie artikel 4:13
Verslag
De leden van de PvdA-fractie vragen of met een zo kort mogelijke termijn ook acht weken wordt bedoeld. Zou deze termijn niet terug kunnen naar bijvoorbeeld vier weken? De nieuw leden één en twee van art. 4:14 (beslistermijnen) komen de leden van de CDA-fractie redelijk voor. Vanzelfsprekend is art. 6:12 sterker van toepassing, indien een wettelijke beslistermijn wordt overschreden, zulks uiteraard alleen als niet de situatie is ingetreden waarop het nieuwe tweede lid van art. 4:14 betrekking heeft (het vervallen van de bevoegdheid door het verstrijken van de beslistermijn). Het nieuwe tweede lid van artikel 4:14 bepaalt dat een bestuursorgaan in afwijking van het eerste lid de aanvrager geen mededeling hoeft te doen, als het niet binnen de wettelijke termijn kan beslissen en als het na het verstrijken van deze termijn niet langer bevoegd is. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor bij een bouwvergunning. Indien binnen de wettelijk voorgeschreven termijn geen beslissing is genomen, wordt deze bouwvergunning als verstrekt geacht. De leden van de fracties van GPV en RPF vragen of met het oog op de rechtszekerheid in dat geval ook niet mededeling van de termijnoverschrijding aan de aanvrager gedaan moet worden. In de mededeling zou moeten staan dat na het aflopen van de beslistermijn de aanvrager er van rechtswege van uit mag gaan dat bijvoorbeeld een bouwvergunning als gegeven mag worden beschouwd. De genoemde leden vinden het opnemen van deze zinsnede van belang, omdat een aanvrager in een dergelijke situatie nu door middel van het bekijken van de wet zelf moet achterhalen.
Aanvullend verslag
(p. 2) Het huidige recht kent de verplichting voor bestuursorganen om, indien een beschikking niet binnen de wettelijke termijn van acht weken kan worden gegeven, de aanvrager daarvan in kennis te stellen en daarbij een redelijke termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. Deze bepaling is slechts geldig indien de bijzondere wetgeving zelf geen termijn stelt. De regering stelt voor om nu ook voor de situatie waarin een bij bijzondere wetsbepaling vastgestelde beslissingstermijn geldt, dit artikel van toepassing te achten. De belanghebbende wordt bij niet-tijdige beslissingen echter niet gewezen op de mogelijkheden van rechtsbescherming die openstaan tegen overschrijding van de wettelijke termijn. De leden van de fractie van D66 lijkt het een goed idee om deze mogelijkheid van rechtsbescherming bij eventueel niet tijdig beslissen expliciet op te nemen in de Awb. Hierdoor wordt voor de burger beter kenbaar wat zijn mogelijkheden zijn. Wat is het oordeel van de regering daarover?
Nota naar aanleiding van het aanvullend verslag
De leden van de D66-fractie stellen voor om in de Awb te bepalen dat een bestuursorgaan dat een bericht van termijnoverschrijding stuurt, daarbij tevens moet wijzen op de mogelijkheid om een bezwaarschrift wegens niet tijdig beslissen in te dienen. Hoewel een dergelijk voorschrift uit een oogpunt van informatievoorziening aan de burger aantrekkelijk lijkt, heeft het ook nadelen. Het zou enige bestuurslasten met zich brengen, en zou procedures kunnen uitlokken, met als gevolg dat het bestuursorgaan capaciteit moet besteden aan de afhandeling van bezwaarschriften wegens niet tijdig beslissen, in plaats van die capaciteit te kunnen besteden aan datgene waar het eigenlijk om gaat, te weten het alsnog zo snel mogelijk beslissen op de oorspronkelijke aanvraag. Wij geven er de voorkeur aan deze voor- en nadelen nader af te wegen in het kader van een breder pakket aan maatregelen ter bevordering van de tijdige besluitvorming. Zoals aangekondigd in de Voortgangsbrief Awb (kamerstukken 1999/2000, 26 800 VI, nr. 7) wordt een notitie voorbereid over de problematiek van de naleving van termijnen door bestuur en rechter. In het kader van die notitie zal op deze suggestie van de leden van de D66-fractie worden teruggekomen.
Wetgevingsoverleg
Zie algemeen
Handelingen II
Zie algemeen
Dit artikel is met ingang van 1 oktober 2009 gewijzigd bij wet van 28 augustus 2009 Stb. 383 (wetsvoorstel 30 435, opgegaan in wetsvoorstel 29 934)
[Eindtekst] Artikel 4:14, derde lid, komt te luiden:
3. Indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, deelt het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een redelijke termijn binnen welke de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
Voorstel van wet
[30 435]
Artikel 4:14, derde lid, komt te luiden:
3. Indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, deelt het bestuursorgaan dit aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
Memorie van toelichting
[30 435]
Onderdelen A en B (artikelen 4:13 en 4:14)
De redactie van de artikelen 4:13 en 4:14 wordt geharmoniseerd door voortaan overal het begrip mededeling te bezigen in plaats van kennisgeving.
Verslag
De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze een onnodige cumulatie van termijnen kan worden voorkomen. Zie bijvoorbeeld het nieuw voorgestelde artikel 4:14 lid 3 (acht weken), artikel 8:55b lid 1 (acht weken), artikel 8:55c lid 1 (twee weken) en artikel 8:55e lid 1 opleggen dwangsom. Hetgeen betekent dat de burger in uitzonderlijke gevallen meer dan 20 weken moet wachten voor dat hij of zij weet waar hij of zij aan toe is.
Brief minister 16 mei 2006
De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze een onnodige cumulatie van termijnen kan worden voorkomen, waarbij zij wijzen op de termijn van acht weken in artikel 4:14, derde lid, de termijn van acht weken van artikel 8:55b, eerste lid, de termijn van twee weken van artikel 8:55c, eerste lid, en artikel 8:55e, eerste lid. Deze leden merken op dat de burger in uitzonderlijke gevallen dus meer dan 20 weken moet wachten voor dat hij of zij weet waar hij of zij aan toe is.
In antwoord op de vraag van deze leden over de cumulatie van de verschillende termijnen, stellen wij voorop dat het wetsvoorstel in vergelijking met de huidige situatie een aanzienlijke tijdwinst oplevert. Thans heeft de burger bij het uitblijven van een primair besluit vaak pas ongeveer 20 weken na indiening van de aanvraag toegang tot de rechter. Dat komt doordat nu eerst de bezwaarfase moet worden doorlopen.
Meer in algemene zin is het zo dat in de verhouding tussen de burger en de overheid en de burger en de gerechten allerlei termijnen gelden. De bedoeling van die termijnen is om de verschillende betrokkenen voldoende tijd te geven om te doen wat er in die fase van een proces van hen wordt verwacht. Voor elke nieuwe stap in een proces gelden weer nieuwe termijnen. Bestuursorganen moeten voldoende tijd hebben om op aanvragen te beslissen of om op een beroepschrift te reageren, gerechten moeten voldoende tijd hebben om een zaak goed voor te bereiden en te beoordelen. Door het stellen van termijnen weet een ieder waar hij aan toe is, ook wanneer de desbetreffende termijn is verstreken en de verwachte actie uitblijft. Zoals wij hierboven ook al hebben aangegeven, zijn de termijnen in het wetsvoorstel zo gekozen dat ze realistisch zijn en haalbaar voor alle betrokken actoren. Cumulatie van de verschillende termijnen is bij de materie waarop het wetsvoorstel betrekking heeft, onvermijdelijk.
Amendement nr. 16, II onderdeel Bb
[29 934]
(ter vervanging van nr. 12) (Fierens en Van Schijndel)
Artikel 4:14, derde lid, komt te luiden:
3. Indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, deelt het bestuursorgaan dit aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
Toelichting
Zie toelichting op artikel 4:13.
Stemming 27 juni 2006, p. 95-5844
In stemming komt het gewijzigde amendement Fierens-Van Schijndel (stuk nr. 16, II) tot het invoegen van de onderdelen Ba tot en met Bc.
De voorzitter: Ik constateer dat de aanwezige leden van de fractie van GroenLinks tegen dit gewijzigde amendement hebben gestemd en die van de overige fracties ervoor, zodat het is aangenomen.
Ik stel vast dat door de aanneming van dit gewijzigde amendement de overig op stuk nr. 16 voorkomende gewijzigde amendementen als aangenomen kunnen worden beschouwd.