Artikel 4:20b

1. Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.
2. De verlening van rechtswege geldt als een beschikking.
3. In afwijking van artikel 3:40 treedt de beschikking in werking op de derde dag na afloop van de beslistermijn.

 

Dit artikel is met ingang van 28 december 2009 ingevoegd bij wet van 12 november 2009 Stb. 2009, 503 (wetsvoorstel 31 579; Dienstenwet)

VvW = Eindtekst

Memorie van toelichting

[31 579, p. 129-130]

Indien niet tijdig op de aanvraag is beslist, wordt de beschikking geacht te zijn gegeven overeenkomstig de aanvraag. Onder niet tijdig wordt verstaan, dat niet overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 4.1.3.1 van de Algemene wet bestuursrecht is besloten. Indien deze regeling van toepassing is, zal er doorgaans een wettelijk voorgeschreven termijn gelden waarbinnen het bestuursorgaan dient te besluiten. Het is dan duidelijk dat er niet tijdig is besloten indien niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn een beslissing is genomen.
Denkbaar is dat paragraaf 4.1.3.3 een enkele maal van toepassing wordt verklaard op beschikkingen ten aanzien waarvan geen vaste beslistermijn geldt op grond van een bijzondere wettelijke regeling. Alsdan geldt op grond van artikel 4:13, eerste lid, dat de beschikking binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag dient te worden genomen. Deze redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na de ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven of aan de aanvrager heeft medegedeeld dat de beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven. Is dit laatste het geval, dan moet het bestuursorgaan bij die mededeling de redelijke termijn noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid). De vergunning is van rechtswege verleend indien het bestuursorgaan na het verstrijken van deze redelijke termijn nog geen beslissing heeft genomen.
Het tweede lid van dit artikel brengt tot uitdrukking dat de fictieve positieve beslissing geldt als een beschikking. Van een beschikking als bedoeld in artikel 1:3 kan immers geen sprake zijn aangezien de beslissing niet schriftelijk is (vgl. ABRvS 30 juni 2004, JB 2004, 291, AB 2005, 9, m.nt. ABB). Door in het tweede lid te bepalen dat de fictieve positieve beslissing geldt als een beschikking, wordt al hetgeen in de Algemene wet bestuursrecht over beschikkingen is bepaald van toepassing op van rechtswege genomen positieve beschikkingen. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat het bestuursorgaan niet is toegestaan om na afloop van de beslistermijn wanneer de beschikking van rechtswege derhalve reeds is verleend, alsnog een reële beslissing op de aanvraag te nemen. Doet het bestuursorgaan dit toch, dan is deze reële beschikking nietig (ABRvS 4 maart 1996, AB 1996, 320, m.nt. PvB). Desalniettemin heeft de Afdeling bestuursrechtspraak in een andere zaak geoordeeld dat een dergelijk nietig besluit voor beroep vatbaar is, «omdat het is gericht op rechtsgevolg, al bewerkstelligt het dat niet» (ABRvS 7 februari 1997, AB 1997, 154, m.nt. PvB).
Het derde lid regelt de inwerkingtreding van de van rechtswege gegeven beschikking. In artikel 3:40 is bepaald dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt. De bekendmaking is dus een constitutief vereiste voor het naar buiten toe kunnen werken van een besluit. De wijze van bekendmaking is geregeld in de artikelen 3:41 en 3:42. De bekendmakingsregeling van de Awb is primair geschreven met het oog op reële besluiten. Aangezien een besluit van een bestuursorgaan is gericht op rechtsgevolgen waaraan ook burgers zijn gebonden, wordt het vanzelfsprekend gevonden dat deze rechtsgevolgen niet intreden voordat een besluit aan de bij dit besluit betrokken burgers is bekendgemaakt. Wat betreft de gerichtheid op rechtsgevolgen, verschillen van rechtswege verleende beschikkingen niet van reële beschikkingen. Vanuit deze optiek bezien zou het dan ook voor de hand liggen dat ook de rechtsgevolgen verbonden aan een van rechtswege verleende beschikking, eerst in werking zouden treden nadat de beschikking aan de daarbij betrokkenen is bekendgemaakt. Voor de aanvrager is het echter vaak van belang dat de beschikking zo snel mogelijk in werking treedt. Indien paragraaf 4.1.3.3 van toepassing is verklaard, is een snelle inwerkingtreding voorts van belang omdat anders het doel dat wordt beoogd met de inzet van de figuur van de van rechtswege verleende beschikking, niet of in mindere mate wordt bereikt. De houder van een van rechtswege gegeven beschikking, heeft immers niets aan de beschikking zolang deze niet in werking is getreden. Daarom is in het derde lid van dit artikel in afwijking van artikel 3:40 geregeld dat de van rechtswege gegeven beschikking op de derde dag na afloop van de beslistermijn in werking treedt. Zou deze bepaling niet zijn opgenomen, dan zou de beschikking pas in werking treden op het moment dat het bestuursorgaan overgaat tot bekendmaking overeenkomstig artikel 4:20c. Het gevolg daarvan zou kunnen zijn dat er nog enige tijd geen gebruik zou kunnen worden gemaakt van de van rechtswege verleende beschikking.
De keuze voor de derde dag na afloop van de beslistermijn, is gemaakt om zoveel mogelijk te voorkomen dat er verwarring zou kunnen ontstaan over de vraag of er tijdig een reëel besluit is genomen of dat er van rechtswege een beschikking is ontstaan. Denkbaar is immers dat het beslissingsbevoegde bestuursorgaan het reële besluit op de laatste dag van de beslistermijn per post aan de aanvrager verzendt (in de jurisprudentie wordt ervan uitgegaan dat de postregistratie van het bestuursorgaan hiervoor als bewijs kan dienen). Het besluit is dan tijdig genomen, zij het dat het de aanvrager nog niet heeft bereikt. Hoewel brieven die per post worden toegezonden, de geadresseerde in de regel de volgende dag bereiken, is dat geen wet van Meden en Perzen. Wanneer de van rechtswege gegeven beschikking de dag na afloop van de beslistermijn in werking zou treden, zouden er misverstanden kunnen ontstaan. De aanvrager zou dan – naar later blijkt ten onrechte – geneigd kunnen zijn te denken dat hij van rechtswege over het gevraagde besluit beschikt en de kans bestaat dat hij zelfs al met de activiteiten zou kunnen zijn gestart omdat hij in de veronderstelling was dat de gevraagde beschikking van rechtswege was gegeven. Door de inwerkingtreding te laten aanvangen op de derde dag na afloop van de beslistermijn worden misverstanden over de vraag of er tijdig een reële beschikking is genomen of niet, zoveel mogelijk voorkomen.
De aanvang van de bezwaartermijn is in artikel 6:8 gekoppeld aan de bekendmaking van een besluit. Op grond van artikel 6:8 vangt de bezwaartermijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Deze regel blijft onverkort van toepassing. Dit betekent dat de bezwaartermijn bij van rechtswege verleende beschikkingen ook pas aanvangt op de dag na die waarop de van rechtswege verleende beschikking overeenkomstig artikel 4:20c is bekendgemaakt. Doorgaans zal de houder van de van rechtswege verleende beschikking geen bezwaar willen maken tegen de beschikking, maar voor het geval hij dat wel zou willen moet de bekendmaking worden afgewacht. In het geval hij niettemin voortijdig een bezwaarschrift indient zal artikel 6:10 in de weg staan aan niet-ontvankelijkverklaring.

 

Share This