Artikel 4:30

1. De beschikking tot subsidieverlening bevat een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend.
2. De omschrijving kan later worden uitgewerkt, voor zover de beschikking tot subsidieverlening dit vermeldt.

 

Dit artikel is met ingang van 1 januari 1998 ingevoegd bij wet van 20 juni 1996 Stb. 333 (wetsvoorstel 23 700)

[bron: PG Awb III, p. 212-213]

VO = VvW

Tekst RvS = VvW

Advies RvS

6.13. Sprekend over de vrijheid die de overheid de gesubsidieerde instelling bij het vorm geven aan haar activiteiten wil laten geeft de toelichting op artikel 4.2.3.2 eerste lid, het voorbeeld dat de overheid er bij de subsidiëring van een toneelgezelschap veelal geen behoefte aan zal hebben om concreet aan te geven welke stukken er gespeeld mogen worden. De Raad kan zich nauwelijks voorstellen dat zulk een aanwijzing onder omstandigheden geoorloofd zou zijn, maar geeft afgezien daarvan in overweging, hier een voorbeeld te kiezen dat minder ver van de werkelijkheid ligt.

Nader rapport

6.13. Het voorbeeld is vervangen.

VvW = Eindtekst [4.2.3.2]

Memorie van toelichting

Eerste lid
Het is gewenst dat reeds bij de subsidieverlening zoveel mogelijk duide­lijk­heid wordt geboden over de wederzijdse rechten en plichten van subsi­diever­lener en subsidie-ontvan­ger. Daartoe moet de beschikking tot subsi­diever­lening aan een aantal eisen voldoen. In ieder geval dient zij een omschrij­ving te bevatten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt ver­leend.
Het begrip «activiteiten» dient ruim te worden opgevat: het omvat in beginsel iedere vorm van menselijk handelen, voor zover de overheid die wil stimuleren. Onder omstandigheden kan ook een nalaten een activiteit in de zin van dit artikel zijn (bijvoorbeeld het braak laten liggen van landbouw­grond).
De omschrijving van de activiteiten kan worden opgevat als een concretisering van het met de subsidieverlening beoog­de doel. Er is van afgezien voor te schrijven dat ook het doel van de subsidie zelf in de beschik­king moet worden vermeld. In veel gevallen zou dat immers slechts in algemene termen kunnen geschieden, en daardoor onvoldoende duidelijkheid verschaffen. Het is dan beter zo concreet mogelijk aan te geven welke activiteiten de overheid wil ondersteunen.
Dit is niet alleen voor de rechtszekerheid van de subsi­die-ontvanger van belang. Ook voor het subsidieverlenend orgaan is de noodzaak om de gesubsidieerde activiteiten duide­lijk te omschrijven een nuttig hulpmiddel bij het voeren van een zo gericht en daarmee zo doelmatig mogelijk subsi­diebe­leid. 
Uiteraard hoeft de omschrij­ving niet alle onderdelen van de gesubsi­dieerde activiteiten en détail op te sommen. Het gaat er om, dat duidelijk is voor welke activiteiten de subsi­diegel­den bedoeld zijn en dus mogen worden aangewend. Soms zal dat op eenvoudige wijze kunnen door in de beschikking te verwijzen naar de omschrijving van de activiteiten in de aanvraag.
Voor het overige zijn aard en omvang van de omschrijving sterk afhanke­lijk van de aard van de subsidie. Bij een eenmali­ge subsidie voor bijvoorbeeld een energie­besparend toestel zal kunnen worden volstaan met een aanduiding van het soort toestel dat met behulp van de subsidie kan worden aangeschaft, of, indien de subsidie achteraf wordt verleend, met een korte aanduiding van het reeds aangeschafte toestel.
Bij een exploitatiesubsidie voor een instelling zal de omschrijving over het algemeen gecompliceerder zijn, met name indien de instelling ook niet-gesubsidieerde activiteiten ontplooit.
Een en ander is overigens ook afhankelijk van de vraag, welke mate van vrijheid de overheid de gesubsi­dieerde instel­ling bij de invulling van haar activiteiten wil laten. Dat is een keuze die primair bij het tot stand brengen van de subsi­dieregeling zal moeten worden gemaakt. Het is denkbaar, dat de overheid er bewust voor kiest bepaalde activiteiten slechts globaal te sturen of te stimuleren, en daarom de subsidie-ontvan­ger bewust veel ruimte geeft bij het nader concretiseren van die activiteiten. Zo zou een gemeentelijke overheid er bijvoorbeeld op het gebied van de beeldende kunst voor kunnen kiezen geen concrete projecten of tentoonstellingen te subsidiëren, maar slechts middelen ter beschikking te stellen aan een stichting die in algemene zin is belast met de stimulering van de beeldende kunst.
Een meer globale omschrijving heeft echter wel de conse­quentie, dat het bestuursorgaan ook minder snel achteraf zal kunnen oordelen dat de gesubsi­dieerde activitei­ten niet of niet op de juiste wijze zijn verricht. Dat oordeel is slechts mogelijk als de activiteit zoals zij in de beschik­king tot subsidieverlening is omschreven niet is verricht. Concreet betekent dat, dat intrekking wegens het niet verrichten van de activiteiten niet mogelijk is, als de door de subsidie-ontvan­ger aan die activiteiten gegeven invulling redelij­kerwijs binnen de bij de subsidieverlening gegeven om­schrijving past.

Tweede lid
In een beperkt aantal gevallen zal het op het moment van de subsidie­verlening nog niet mogelijk zijn de activiteiten voldoende concreet te omschrijven. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen bij projecten – of die nu op het terrein van de kunsten of van de technologie liggen – die een sterk experi­menteel karakter hebben of zich in een vroeg stadium van ontwikkeling bevinden.
Indien de overheid, juist om verdere ontwikkeling moge­lijk te maken, al in dat stadium subsidie verleent, kan het wense­lijk zijn in dat stadium te volstaan met een globale omschrij­ving, die later wordt uitge­werkt. Het tweede lid biedt daartoe de mogelijkheid, mits de mogelijkheid van nadere uitwerking uitdrukkelijk in de beschik­king tot subsidieverle­ning is vermeld. Aldus wordt bereikt, dat ook bij de subsidie-ontvanger geen misverstand kan bestaan over het karakter van de eerste, globale omschrij­ving.
Het woord «uitwerken» is gekozen om aan te geven, dat het tweede lid slechts een nadere concretisering van de in de subsidieverlening gegeven omschrijving mogelijk wil maken, en niet een wijziging van die omschrij­ving. Het tweede lid geeft niet de bevoegdheid geheel nieuwe activiteiten aan de om­schrijving toe te voegen, dan wel essentiële onderde­len van de oorspronkelijke omschrijving te schrappen. Indien daaraan behoefte mocht bestaan, is een wijziging van de beschikking tot subsidiever­lening zelf nodig.
De bepaling geeft niet aan, welk orgaan met de uitwerking is belast. Doorgaans zal dat het bestuursor­gaan zijn dat de subsidie heeft verleend. Denkbaar is echter ook, dat bijvoor­beeld de gemeenteraad een subsidie verleent en daarbij uitwer­king van de omschrij­ving aan burgemees­ter en wethouders op­draagt.

Share This