Artikel 4:37

1. Het bestuursorgaan kan de subsidie-ontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot:
a. aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;
b. de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;
c. het vóór de subsidievaststelling verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing omtrent de subsidie;
d. de te verzekeren risico’s;
e. het stellen van zekerheid voor verleende voorschotten;
f. het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;
g. het beperken of wegnemen van de nadelige gevolgen van de subsidie voor derden;
h. het uitoefenen van controle door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op het door het bestuursorgaan gevoerde financiële beheer en de financiële verantwoording daarover.
2. Indien een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt opgelegd, zijn de artikelen 4:3 en 4:4 van overeenkomstige toepassing.

 

Dit artikel is met ingang van 1 januari 1998 ingevoegd bij wet van 20 juni 1996 Stb. 333 (wetsvoorstel 23 700)

[bron: PG Awb III, p. 227-228]

[Eindtekst] Artikel 4:37 [4.2.4.0]
1. Het bestuursorgaan kan de subsidie-ontvanger verplich­tingen opleg­gen met betrekking tot:
a. aard en omvang van de acti­viteiten waarvoor subsidie wordt verleend;
b. de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;
c. het vóór de subsidievast­stelling verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing omtrent de subsidie;
d. de te verzekeren risico's;
e. het stellen van zekerheid voor verleende voorschotten;
f. het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsi­die van belang zijn;
g. het beperken of wegnemen van de nadeli­ge gevolgen van de subsidie voor derden.
2. Indien een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt opgelegd, zijn de artikelen 4:3 en 4:4 van overeenkomstige toepassing.

Voorontwerp

[4.2.4.2]
1. Het bestuursorgaan kan in ieder geval verplichtingen opleg­gen met betrekking tot:
a. aard en omvang van de acti­viteiten waarvoor subsidie wordt verleend;
b. de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;
c. het door de subsidie-ontvanger vóór de subsidievast­stelling verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing omtrent de subsidie;
d. het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsi­die van belang zijn;
e. het beperken of wegnemen van de nadeli­ge gevolgen van de subsidie voor derden.
2. Indien een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt opgelegd, zijn de artikelen 4.1.1.3 en 4.1.1.4 van overeenkomstige toepassing.

Tekst RvS [4.2.4.2] = VvW, behoudens lid 1 dat in de Tekst RvS luidde: Het bestuursorgaan kan in ieder geval verplichtingen opleg­gen met betrekking tot:
a. aard en omvang van de acti­viteiten waarvoor subsidie wordt verleend;
b. de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;
c. het door de subsidie-ontvanger vóór de subsidievast­stelling verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing omtrent de subsidie;
d. door de subsidie-ontvanger te verzekeren risico's;
e. het stellen van zekerheid voor verleende voorschotten;
f. het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsi­die van belang zijn;
g. het beperken of wegnemen van de nadeli­ge gevolgen van de subsidie voor derden.

VvW = Eindtekst

Memorie van toelichting

Eerste lid
Deze bepaling somt zeven onderwerpen op, met be­trekking tot welke het bestuursorgaan steeds verplich­tingen kan opleggen. Het gaat hier om verplichtingen die vaak voorkomen en die voor een doelmatig hanteren van het instrument van de subsidie van groot belang kunnen zijn. Het voordeel van het artikel is dat de wettelijke regeling waarop de subsidie is gebaseerd, niet meer behoeft te voorzien in de mogelijkheid om deze verplichtingen op te leggen: er ontstaat op basis van dit artikel een reeks verplichtingen die ieder subsidiërend bestuursorgaan kan gebruiken. Voor het opleggen van andere verplichtingen zal op grond van artikel 4.2.4.1 een grondslag in een bijzonder wettelijk voorschrift moeten bestaan (tenzij de subsidie niet op een wettelijk voorschrift berust).
Verwacht kan worden dat in een aantal gevallen geen behoefte meer zal bestaan aan het opnemen van aanvullende bepalingen in de bijzondere subsidieregelingen. Anderzijds zal het soms aantrekkelijk zijn in het wettelijk voorschrift dat de basis voor een subsidie vormt een nadere uitwerking te geven van de bepalingen van dit artikel. Daartegen bestaat geen enkel bezwaar.
De onder a, b en f genoemde categorieën verplichtingen behoeven voor het overige geen toelichting. De onder c bedoel­de verplichting is aller­eerst van belang, omdat de subsidie­verle­ning veelal in belangrijke mate gebaseerd is op door de aanvra­ger bij de aanvraag verstrekte gegevens. Met name bij wat langer lopende subsidies kan het voorkomen dat zich in de situatie waarop deze gegevens betrekking hebben een zodanige wijziging voordoet, dat dattot wijziging van de subsidiever­lening zou kunnen leiden. Ook om andere redenen kan het echter zo zijn, dat het bestuursorgaan tussentijds op de hoogte wenst te worden gehouden van bepaalde gegevens, bijvoorbeeld in verband met de uitoefening van andere bevoegdheden die zij zich bij de verlening heeft voorbehouden.
De mogelijkheid om verplichtingen tot gegevensverstrekking op te leggen is voorts in het bijzonder van belang indien gesubsidieerd wordt volgens wat wel het mutatiesysteem wordt genoemd. In dat systeem – varian­ten ervan komen bijvoorbeeld voor bij het openbaar vervoer – wordt de subsidie voor een aantal jaren verleend, maar jaarlijks vastgesteld, niet op basis van een aanvraag tot vaststelling, maar op basis van gedurende het jaar periodiek door de ontvanger verstrekte gegevens. In die gevallen is de gegevensverstrekking de kern van het proces van subsidiëring.
In het eerste lid, onder d, is de bevoegdheid opgenomen om de subsidie-ontvanger de verplichting op te leggen om bepaalde risico's te verzekeren. Bij subsidies aan instellingen is het zeer gebruikelijk, dat de instelling verplicht wordt haar wettelijke aansprakelijkheid te verzekeren, om te voorkomen dat door onvoldoende verzekering de subsidiegelden zouden toevloeien naar gelaedeerde derden in plaats van naar de gesubsidieerde activiteit. Ook plegen brand- en inboedelverzekeringen verplicht te worden gesteld. Maar ook bij projectsubsidies komt bijvoorbeeld een verplichting tot verzekering van wettelijke aansprakelijkheid voor, om te voorkomen dat het als gevolg van schadeclaims voor de ontvanger onmogelijk wordt de gesubsidieerde activiteit uit te voeren (en dan veelal evenzeer om de subsidie terug te betalen!).
Onderdeel e regelt de bevoegdheid om de ontvanger te verplichten tot het stellen van zekerheid voor verleende voorschotten. Daarmee moet de nodige terughoudendheid worden betracht. Er zijn vaak andere wegen om problemen met het terugvorderen van voorschotten te voorkomen. Het is in de eerste plaats gewenst terughoudend te zijn met de voorschotverlening zelf. Door deze waar mogelijk achterwege te laten of door pas voorschotten te geven nadat de subsidiabele kosten zijn gemaakt. Voorts is een verplichting tot het stellen van zekerheid niet altijd zinvol: indien een instelling sedert jaren uitslui­tend uit met subsidiegeld gefinancierd wordt, zouden zekerheden voor het bestuursor­gaan vaak neerko­men op «een sigaar uit eigen doos». Niettemin kan in een beperkt aantal gevallen het verlangen van zekerheden een nuttig instrument zijn om te voorkomen dat teveel betaalde voorschotten niet meer kunnen worden verhaald.
Bij de onder g genoemde categorie verplichtingen kan men bijvoorbeeld denken aan verplichtingen met betrekking tot de opening­tijden van de kantine van de gesubsidieerde sporthal, om te voorkomen dat de plaatselij­ke horeca-ondernemers oneerlijke concurrentie wordt aange­daan.

Tweede lid
Het tweede lid verklaart twee bepalingen met betrekking tot het verschaffen van gegevens bij de aanvraag van overeen­komstige toepassing op het ver­schaffen van gegevens krachtens verplichtingen als bedoeld in het eerste lid onder c. In dat geval is immers niet noodzakelijkerwijs sprake van een aan­vraag, maar behoort wel de in artikel 4:3 neergelegde rege­ling ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer te gel­den. Voorts kan het nuttig zijn voor de verstrekking van gegevens een formulier vast te stellen (artikel 4:4).
 

Dit artikel is met ingang van 1 januari 1998 gewijzigd bij wet van 6 november 1997 Stb. 510 (wetsvoorstel 25 280)

[bron: PG Awb III, p. 228]

[Eindtekst] Artikel 4:37
1. Het bestuursorgaan kan de subsidie-ontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot:
a. aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;
b. de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;
c. het vóór de subsidievaststelling verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing omtrent de subsidie;
d. de te verzekeren risico's;
e. het stellen van zekerheid voor verleende voorschotten;
f. het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;
g. het beperken of wegnemen van de nadelige gevolgen van de subsidie voor derden;
h. het uitoefenen van controle door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op het door het bestuursorgaan gevoerde financiële beheer en de financiële verantwoording daarover.
2. Indien een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt opgelegd, zijn de artikelen 4:3en 4:4 van overeenkomstige toepassing.

Voorstel van wet

Aan artikel 4:37, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
h. het uitoefenen van controle door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op het door het bestuursorgaan gevoerde financiële beheer en de financiële verantwoording daarover.

Memorie van toelichting

Op grond van de voor het Rijk geldende comptabiliteitswetgeving is de departementale accountantsdienst bevoegd, in het kader van de (jaarlijkse) controle op het door de betrokken minister gevoerde financiële beheer en de financiële verantwoording daarover (artikel 22 jo. 51 van de Comptabiliteitswet), bij derden (waaronder subsidie-ontvangers) rechtstreeks inlichtingen in te winnen dan wel controlewerkzaamheden te verrichten voor zover de bevoegdheid daartoe bij of krachtens de wet of anderszins aan de betrokken minister is verleend (art. 5, tweede lid, Besluit taak DAD). Met het verlenen van deze bevoegdheid «anderszins» wordt onder meer gedoeld op het zich voorbehouden van deze controlemogelijkheid door de minister in de subsidiebeschikking. Omdat de Awb vereist dat aan de subsidie-ontvanger op te leggen verplichtingen een wettelijke basis hebben, zou het systeem van de comptabiliteitswetgeving op dit punt worden gefrustreerd. Dit achten wij ongewenst. Vandaar dat wij voorstellen om in de Awb een basis te scheppen voor het (kunnen) opleggen van deze verplichting. Met het nieuwe onderdeel h van het eerste lid wordt derhalve niet meer beoogd dan het bestendigen van de bestaande situatie. Voor de lagere overheden geldt, dat ook daar behoefte kan bestaan aan het opleggen van verplichtingen aan subsidie-ontvangers in het kader van de accountantscontrole op de jaarstukken (art. 213, tweede lid, Gemeentewet, art. 217, tweede lid, Provinciewet).

Share This