Artikel 4:61

1. De aanvraag van de subsidie gaat in ieder geval vergezeld van:
a. een activiteitenplan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte is, en
b. een begroting, tenzij deze voor de berekening van het bedrag van de subsidie niet van belang is.
2. Indien de aanvrager beschikt over een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72, vermeldt de aanvraag de omvang daarvan.

 

Dit artikel is met ingang van 1 januari 1998 ingevoegd bij wet van 20 juni 1996 Stb. 333 (wetsvoorstel 23 700)

[bron: PG Awb III, p. 263-265]

VO Dit artikel was in het VO niet opgenomen.

Tekst RvS

1. De aanvraag van de subsidie gaat verge­zeld van een activi­teiten­plan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.
2. De aanvraag van de subsidie gaat vergezeld van een begro­ting, tenzij deze voor de berekening van het bedrag van de subsidie niet van belang is.
3. Indien de aanvrager beschikt over een egalisatiereser­ve als bedoeld in artikel 4.2.8.4.5, vermeldt de aanvraag de omvang daarvan.

Advies RvS

6.25. De toelichting op de artikelen 4.2.8.2.2 tot en met 4.2.8.2.5 verwijst bij de bespreking van artikel 4.2.8.2.2 naar de zinsnede «in ieder geval». Die zinsnede komt niet in het artikel voor. Bij de Raad is de vraag gerezen of de zinsnede de bedoeling heeft uit te drukken dat indien aan artikel 4.2.8.2.2 voldaan is, daarmee niet noodzakelijkerwijs voldaan is aan het voorschrift neergelegd in artikel 4:2, tweede lid, van de Awb. Bij de gedetailleerdheid die aan titel 4.2.8 eigen is zou dan, zo meent de Raad, een aanvulling van de eisen gesteld in artikel 4.2.8.2.2 in de rede liggen. Indien artikel 4.2.8.2.2 niet uitputtend bedoeld is ware dit ter wille van de duidelijkheid in het artikel tot uitdrukking te brengen.
Aan het slot van de toelichting is vermeld dat onder omstandigheden het vereiste van een accountants­controle als bedoeld in artikel 4.2.8.2.5, tweede lid, te belastend kan zijn. Om die reden bepaalt het derde lid dat ter zake een vrijstelling of ontheffing kan worden verleend. Die bevoegdheid kan, zo meent de Raad, van grote praktische betekenis blijken. Het college beveelt daarom aan in de toelichting uiteen te zetten aan welke situaties wordt gedacht en welke omstandigheden hier relevant worden geacht.

Nader rapport

6.25. Artikel 4.2.8.2.2 is niet uitputtend bedoeld. Weliswaar zullen in de regel de stukken, genoemd in dit artikel, toereikend zijn voor het nemen van een beslissing op de subsidie-aanvraag, maar het blijft denkbaar dat daarvoor ook andere stukken benodigd zijn. Dit zou zich bijvoorbeeld kunnen voordoen wanneer de aanvrager van de subsidie voornemens is bepaalde te subsidiëren activiteiten door derden te laten verrichten en het voor de beoordeling van de subsidie-aanvraag nodig is inzage te hebben in de met die derden afgesloten contracten. De sugges­tie van de Raad om in overeen­stemming met het gedetail­leerde karakter van afdeling 4.2.8 artikel 4.2.8.2.2 op dit punt aan te vullen, hebben wij niet gevolgd. Enerzijds omdat zoals gezegd, de in dit artikel reeds genoemde stukken doorgaans toereikend zullen zijn, anderzijds omdat het niet goed mogelijk is op voorhand reeds vast te stellen welke stukken daarnaast noodzake­lijk kunnen zijn voor de beoordeling van een subsi­die-aanvraag.
Artikel 4.2.8.2.2 is alsnog aange­vuld met de zinsnede «in ieder geval». In verband daarmee is het artikel opnieuw geredigeerd.
Tenslotte is overeenkomstig het advies van de Raad in de memorie van toelichting aandacht besteed aan de situaties waarin vrijstelling of ontheffing van het vereiste van accountantscontrole kan worden verleend.

VvW = Eindtekst [4.2.8.2.2] 

Memorie van toelichting

Artikelen 4.2.8.2.2 tot en met 4.2.8.2.5
Artikel 4.2.8.2.2 somt de bescheiden op die bij de aanvraag moeten worden overgelegd en is als zodanig een uitwerking van artikel 4:2 Awb. De in het eerste lid genoemde bescheiden hebben enerzijds betrekking op de activiteiten waarop de instelling zich in het subsidiejaar wil richten en anderzijds op de daarvoor benodigde personele, materiële en financiële middelen. Het spreekt voor zich dat deze stukken congruent moeten zijn en bij de beslissing op de subsidie-aanvraag in onderlinge samenhang moeten worden beoordeeld. Dat daarnaast andere stukken geëist kunnen worden, maakt de zinsnede «in ieder geval» duidelijk, terwijl bovendien artikel 4:5 het bestuursorgaan de mogelijkheid biedt om aanvul­ling van de verstrekte gegevens te vragen. Artikel 4:5 bevat ook de sanctie op het niet verstrek­ken van toereikende gegevens, te weten het – na aanmaning – buiten behande­ling laten van de aanvraag.
De situatie kan zich voordoen dat voor het nemen van een beschikking op de aanvraag de begroting of het activiteitenplan niet relevant zijn. Dit kan het geval zijn indien de hoogte van de subsidie rechtstreeks voort­vloeit uit de terzake geldende regels. Te denken valt aan de subsidieverle­ning voor een reeks van jaren, waarbij de omvang afhankelijk is van (wettelijke) normbedragen en periodiek een subsidievast­stelling plaatsvindt op basis van door de subsidie-ontvanger aangeleverde gegevens inzake de door hem geleverde prestaties. Een voorbeeld biedt de subsidiëring van het openbaar vervoer, waarbij de hoogte van de subsidie bepaald wordt door een normbedrag per reizigerskilometer.
Indien de aanvrager over een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4.2.8.4.5 beschikt, zal hij ingevolge het tweede lid de omvang daarvan in de aanvraag dienen te vermelden. Bij de beslissing op de aanvraag kan het bestuursorgaan daarmee dan rekening houden, hetzij door indien nodig een afzonderlijk bedrag te bestemmen voor de voeding van die reserve hetzij door de hoogte van de te verlenen subsidie mede te laten afhangen van de omvang van die reserve.
De artikelen 4.2.8.2.3 tot en met 4.2.8.2.5 geven vervolgens een nadere uitwerking van de inhoud van de gevraagde bescheiden.
Het activiteitenplan stelt het bestuursorgaan in staat te beoordelen of de door de aanvrager voorgestelde activiteiten en de daarmee beoogde doelstellingen zodanig passen in het door hem gevoerde beleid dat hij tot subsidieverlening wil overgaan. Daarnaast biedt het activiteitenplan het bestuursorgaan de gelegenheid om zelf tot een oordeel te komen over de vraag of de doelen die de aanvrager zich stelt bereikt kunnen worden door middel van de voorgestelde activiteiten. Doordat wordt voorgeschreven dat in het activiteitenplan ook per activiteit de benodigde personele en materiële middelen moeten worden vermeld, kan het bestuursorgaan zich bovendien een voorlopig oordeel vormen over de doelmatigheid waarmee de subsidie-ontvanger opereert. Een definitief oordeel daarover is vanzelf­sprekend pas mogelijk in de fase van vaststelling van de subsidie, nadat de activiteiten zijn verricht.
Voor een goed begrip zij nog opgemerkt dat het voorschrift om per activi­teit de benodigde capaciteit te vermelden in het algemeen niet een uit­splitsing en détail beoogt. In veel gevallen zal volstaan kunnen worden met per categorie van activi­tei­ten de benodigde capaciteit aan te geven.
Artikel 4.2.8.2.4 stelt enige eisen aan de begroting, waarop subsidie wordt gevraagd. Deze moet zodanig zijn ingericht dat een voor de subsidie­verlening toereikend inzicht kan worden verkregen in niet alleen de uitgaven en inkomsten met betrekking tot de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, maar ook in de ontwikkelingen daarin, zoals die vallen af te leiden uit de financiële verslaglegging over het voorgaande jaar. Het derde lid maakt die vergelijking mogelijk door te bepalen dat de begroting een vergelijking dient te bevatten met de begroting voor het lopende boekjaar en met de gerealiseerde inkomsten en uitgaven over het boekjaar, voorafgaand aan het lopende boekjaar.
Voor zover de activitei­ten mede gefinan­cierd zullen worden uit andere inkomsten dan de aangevraag­de subsidie, zal de begroting ingevolge het eerste lid ook deze inkomsten moeten vermelden. Aldus kan het bestuurs­or­gaan de financi­ële haalbaarheid van een en ander beter beoorde­len. Boven­dien krijgt het bestuur daarmee inzicht in de financiële relaties van de aanvrager met derden, waaronder andere subsidieverlenende instanties (zie ook artikel 4.2.8.2.6).
Het bestuursorgaan en de ontvanger van een per boekjaar verstrekte subsidie onderhouden veelal een relatie over een reeks van jaren. Daardoor zijn de in de voorgaande artikelen opgesomde bescheiden doorgaans toereikend voor een beoordeling van de aanvraag. Indien een subsidie-aanvraag voor de eerste maal wordt ingediend, zal het bestuursor­gaan echter ook andere gegevens nodig hebben om zich bekend te maken met de aanvrager. Artikel 4.2.8.2.5 geeft hierover enkele voorschriften. Deze gegevens betreffen de oprichtingsakte en de statuten. Aan de hand daarvan kan worden nagegaan of de aanvrager inderdaad een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid is (vgl. art. 4.2.8.1.1) en of de activiteiten met het oog waarop de subsidie wordt aangevraagd, passen in de statutaire doelstellingen van de aanvrager.
Voorts zal de aanvrager gegevens moeten verstrekken over zijn financiële positie. Voor wat betreft de met het oog hierop over te leggen bescheiden is aangesloten bij hetgeen Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op dit punt van rechtspersonen eist. Indien de subsidie wordt aangevraagd door een al gedurende enige tijd functionerende rechtspersoon zal deze immers ingevolge boek 2 jaarlijks een balans en een staat van baten en lasten (artikel 2:10a) dan wel een jaarrekening (artikel 2:361) moeten opmaken. Indien geen van deze stukken voorhanden is, bijvoorbeeld omdat de aanvragende rechtsper­soon eerst kort voor de aanvraag is opgericht, kan worden volstaan met het overleggen van een verslag over de financiële positie van de aanvrager. Om voor de hand liggende redenen is bij deze eis een uitzon­dering gemaakt voor rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn inge­steld.
Genoemde financiële bescheiden moeten ingevolge het tweede lid in beginsel zijn voorzien van een accountantsverkla­ring. Juist bij een eerste subsidie-aanvraag zal het bestuursor­gaan zich immers willen verge­wissen van de betrouwbaar­heid van de aspirant-subsidie-ontvanger. Voor wat betreft de gekozen terminologie kon niet zonder meer aansluiting worden gezocht bij artikel 2:393 van het Burger­lijk Wetboek. Daarin wordt onder de verklaring van getrouwheid verstaan de be­schrij­ving van de uitslag van het onderzoek naar de jaarreke­ning. Daar de onderhavige accountantscontrole ook betrek­king kan hebben op de financiële positie van een stichting of vereniging – welke rechtsperso­nen niet onder het jaarrekeningenrecht vallen – wordt hier om verwarring te voorkomen daarnaast gesproken over de schriftelijke medede­ling, inhoudende dat van onjuistheden niet is gebleken.
In het derde lid is voorzien in de mogelijkheid om bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan vrijstelling dan wel ontheffing van het vereiste van een accountantscontrole te verlenen. Een vrijstelling ziet op een categorie van gevallen, een ontheffing op een concreet geval (vgl. aanwijzing 125 van de Aanwijzingen voor de regelge­ving). Voor de vraag onder welke omstandigheden kan worden afgezien van het vereiste van een accountantscontrole zij verwezen naar de toelichting op artikel 4.2.8.5.6.

Share This