1. Verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering geschiedt slechts voor zover in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien.
2. Verrekening geschiedt onder vermelding van de vordering waarmee de geldschuld is verrekend alsmede de hoogte van het bedrag van de verrekening.
3. De verrekening werkt terug overeenkomstig artikel 129, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
4. De schuldenaar is niet bevoegd tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn.
5. Uitstel van betaling staat aan verrekening niet in de weg.
Dit artikel is met ingang van 1 juli 2009 ingevoegd bij wet van 25 juni 2009, Stb. 264 (wetsvoorstel 29 702).
Voorontwerp
Verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering vindt niet plaats, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Tekst RvS
1. Verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering geschiedt slechts voorzover in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien.
2. Op de verrekening zijn de artikelen 129, eerste en tweede lid, en 135, aanhef en onderdeel a, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing.
Voorstel van wet [4.4.1.9]
1. Verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering geschiedt slechts voorzover in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien.
2. De verrekening werkt terug overeenkomstig artikel 129, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
3. De schuldenaar is niet bevoegd tot verrekening voorzover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn.
Memorie van toelichting
[29 702, p. 41-42]
Eerste lid
Door verrekening gaat de geldschuld teniet. Ingevolge het BW (art. 6:127, tweede lid) heeft een schuldenaar de bevoegdheid tot verrekening wanneer hij een prestatie heeft te vorderen van dezelfde wederpartij en die prestatie beantwoordt aan zijn schuld. Voorts is vereist dat de schuldenaar zowel bevoegd is de schuld te betalen als de betaling van zijn vordering af te dwingen. Voor verrekening is geen executoriale titel noodzakelijk.
In het eerste lid is bepaald dat verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering slechts geschiedt voorzover in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien. Er zijn vele bestuursrechtelijke wettelijke voorschriften die de bevoegdheid tot verrekening toekennen. Voorbeelden daarvan zijn onder meer te vinden in artikel 24 Invorderingswet 1990 dat de ontvanger de bevoegdheid verschaft rijksbelastingen en andere belastingen en heffingen met elkaar te verrekenen en in artikel 7.4 Wet studiefinanciering 2000 dat de bevoegdheid toekent te veel toegekende en uitbetaalde studiefinanciering te verrekenen.
Voor de sociale zekerheidswetgeving valt in het bijzonder ook te wijzen op de veel voorkomende voorziening om een in dat kader opgelegde bestuurlijke boete ten uitvoer te leggen door verrekening met de uitkering of het pensioen, men zie bijvoorbeeld artikel 14f Algemene bijstandswet en artikel 17i Algemene Ouderdomswet. Voor de financiële verhouding tussen Rijk en gemeenten valt te wijzen op het (niet opeen wettelijke grondslag gebaseerde) KB van 28 maart 1925, Stb. 1925, 125, waarin is bepaald dat betalingen van het Rijk aan de gemeenten en van de gemeenten aan het Rijk, voorzover zij door de Minister van Financiën daartoe zijn aangewezen, geschieden door vorderingen en schulden over en weer te vereffenen.
De publiekrechtelijke taken die door verschillende bestuursorganen binnen een en hetzelfde openbaar lichaam worden uitgeoefend, lopen in zodanige mate uiteen dat het in algemene zin toestaan van verrekening van met die taken samenhangende geldvorderingen – zonder daaraan nadere beperkingen te stellen – in beginsel ongewenst is. Het is om die reden van belang dat verrekening slechts kan plaatsvinden indien daarvoor in bijzondere wetgeving een voorziening is getroffen. In het algemeen deel van dit hoofdstuk van deze toelichting is reeds uiteengezet dat de regels inzake verrekening uit het BW daarom minder geschikt zijn om in publiekrechtelijke verhoudingen te worden toegepast. Derhalve wordt hier afstand genomen van de jurisprudentie van de Hoge Raad waarin de regels inzake verrekening uit het BW in beginsel ook op bestuursrechtelijke geldschulden van toepassing worden geacht (HR 28 mei 1993, NJ 1994, 435).
Tweede lid
Het tweede lid heeft betrekking op de terugwerkende kracht. Voor de terugwerkende kracht van de verrekening wordt aangesloten bij het privaatrecht. De verrekening werkt terug tot het tijdstip waarop de bevoegdheid tot verrekening is ontstaan. Is over een vordering reeds opeisbare rente betaald, dan werkt de verrekening niet verder terug dan tot het einde van de laatste termijn waarover rente is voldaan.
Derde lid
Het derde lid heeft betrekking op de verrekeningsvrije voet. Evenals in het privaatrecht geldt dat verrekening niet is toegestaan voorzover beslag op de vordering van de wederpartij niet geldig zou zijn. De beslagvrije voet is dus niet vatbaar voor verrekening. Volledigheidshalve zij erop gewezen dat ingevolge artikel 4.4.3.5 jo. 4.4.3.6 de bevoegdheid tot verrekening van de schuldeiser van het bestuursorgaan niet eindigt door verjaring van de rechtsvordering, tenzij de schuldeiser van het bestuursorgaan zelf een bestuursorgaan is.
Verslag (29 702, p. 14)
In artikel 4.4.1.9 is geregeld dat verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering niet mogelijk is tenzij dat bij wettelijk voorschrift is bepaald. Bij subsidies is er bijvoorbeeld reden een dergelijke wettelijke voorziening te treffen. De publiekrechtelijke taken die door verschillende bestuursorganen binnen een en hetzelfde openbare lichaam worden verricht, zijn, zo staat in de memorie van toelichting – zo divers dat verrekening van uit die taken voortvloeiende geldvorderingen in beginsel niet aan de orde kan zijn. De commissie vraagt in het verlengde van die vaststelling of in de voorgestelde verrekeningsbepaling is uitgesloten dat verrekening plaatsvindt buiten eenzelfde rechtsverhouding of rechtsbetrekking.
Nota naar aanleiding van het verslag
[29 702, p. 15]
21. Ingevolge de voorgestelde bepaling kan verrekening slechts plaatsvinden voorzover in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien. Een dergelijk wettelijke voorschrift kan een grondslag bieden voor een verrekening die buiten eenzelfde rechtsbetrekking plaatsvindt. Zo is het krachtens de sociale zekerheidswetgeving mogelijk dat een bestuurlijke boete die op grond van de ene wet wordt opgelegd, wordt verrekend met een uitkering krachtens een andere wet (zie bijvoorbeeld artikel 27g, tweede lid, Werkloosheidswet).
Nota van wijziging
(onderdeel C)
In artikel I, onderdeel E, wordt artikel 4.4.1.9 gewijzigd als volgt:
1. Na het eerste lid wordt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, een lid tussengevoegd, luidende:
2. Verrekening geschiedt onder vermelding van de vordering waarmee de geldschuld is verrekend alsmede de hoogte van het bedrag van de verrekening.
2. Toegevoegd wordt een vijfde lid, luidende:
5. Uitstel van betaling staat aan verrekening niet in de weg.
Toelichting NvW (onderdeel C)
1. Bij de voorbereiding van de invoeringswetgeving is gebleken dat in verschillende wetten, waarin de mogelijkheid tot verrekening is opgenomen, is bepaald dat het bestuursorgaan bij verrekening moet aangeven welke vordering wordt verrekend, en voor welk bedrag. Dit is een voor alle gevallen van verrekening wenselijke bepaling, reden waarom zij bij Nota van Wijziging als nieuw tweede lid aan artikel 4.4.1.9 is toegevoegd.
Verrekening zal vaak niet bij afzonderlijke beschikking gebeuren. Zo bepaalt artikel 15 Algemene wet inzake rijksbelastingen dat voorlopige aanslagen en fiscale voorheffingen worden verrekend met de aanslag. Dat geschiedt doorgaans bij de aanslag zelf, waarin dan vermeld moet worden tot welk bedragen en met welke voorlopige aanslagen en voorheffingen de verrekening plaats vindt, zoals thans ook al gebeurt.
Aan verrekening kan ook een afzonderlijke beschikking ten grondslag liggen. Artikel 50, derde lid, van de Wet bevordering eigenwoningbezit bepaalt bijvoorbeeld dat ten onrechte of te veel uitbetaalde eigenwoningbijdragen kunnen worden verrekend met aanspraken op eigenwoningbijdragen van de eigenaar-bewoner. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer stelt de hoogte van het te verrekenen bedrag en de wijze van verrekening vast.
2. Zoals in de memorie van toelichting is opgemerkt, blijft de bevoegdheid tot verrekening bestaan – voorzover de bevoegdheid daartoe op voet van art. 4.4.1.9, eerste lid, aanwezig is – indien uitstel van betaling is verleend. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om dit in de wettekst te verduidelijken.
Handelingen II
De heer Wolfsen (PvdA) (p. 4064): Artikel 4.4.1.9 inzake de verrekeningsmogelijkheden vind ik nogal sober. Er staat dat verrekening alleen mogelijk is, als er sprake is van een wettelijk voorschrift. Het moet dus goed geregeld zijn in de wet. Zeker met het oog op de toeslagenregelingen die tegenwoordig allemaal door de Belastingdienst worden uitgevoerd, zou de regeling wat breder gemaakt moeten worden. Belastingen vallen voor de burger gewoon onder de Belastingdienst. Waarom zouden bedragen die burgers krijgen of die zij juist moeten betalen, niet verrekend mogen worden? De regeling zou dus uitgebreid moeten worden tot schulden en vorderingen op een bestuursorgaan. Waarom zou dat criterium niet opgenomen kunnen worden in de wet?
De heer Scheltema, regeringscommissaris (p. 4074):De heer Wolfsen vindt de regeling van de verrekening sober, omdat verrekening alleen mogelijk is op grond van een wettelijk voorschrift. In zijn voorbeeld, dat ik goed kan volgen, gaat het om situaties waarin men met één dienst te maken heeft en er sprake is van zowel een vordering als een schuld. Het ingewikkelde is dat verrekening in feite veel ruimer is als deze in het algemeen wordt opengesteld. Dan zou bijvoorbeeld een geldboete die iemand moet betalen aan het openbaar ministerie verrekend kunnen worden met een belastingschuld, omdat de Staat uiteindelijk één rechtspersoon is.
De oplossing is om per gebied te bekijken wanneer verrekening mogelijk is. De bedoeling is om ook in de aanpassingswet op het terrein van het voorbeeld dat de heer Wolfsen noemde verrekening wel mogelijk te maken.
De heer Wolfsen (PvdA) (p. 4074): Dank voor dit antwoord. Ik ben daar zeer benieuwd naar, maar ik had in mijn voorbeeld niet een rechtspersoon genoemd maar een bestuursorgaan, bijvoorbeeld de Belastingdienst. Het gaat mij erom dat binnen één bestuursorgaan ruimere verrekeningmogelijkheden gelden. Ik kan mij voorstellen dat boetes bij het OM en belastingschulden wat ver uit elkaar liggen en dat verrekening dan te ingewikkeld wordt. Binnen één bestuursorgaan zou mijns inziens toch meer mogelijk moeten zijn dan nu in de wet wordt voorgesteld.
De heer Scheltema (p. 4074): Dat is voor te stellen, maar soms is een bestuursorgaan veel breder. De ministers zijn heel in het algemeen over een wijd terrein vaak bestuursorgaan. Dan kunnen er heel ongelijke vorderingen komen. Daarom is gekozen om meer precies bij de aanpassingswet te regelen in welke gevallen verrekening dan wel mogelijk is.
(…)
De heer Wolfsen (PvdA) (p. 4086): Heb ik goed begrepen dat de regeringscommissaris over de verrekening zei dat hij mijn punt voor een gedeelte kon delen, maar dat het ingewikkeld te regelen is? In de aanpassingswetgeving zou er nader uitwerking worden gegeven aan het desbetreffende artikel. Als dat zo is, kan ik mij er geheel in vinden. Later kom ik daar mogelijk op terug.
De heer Scheltema, regeringscommissaris (p. 4090): De heer Wolfsen heeft ook nog gevraagd of er in de aanpassingswet aandacht zal worden besteed aan de verrekening. Dat is inderdaad de bedoeling. Het gevolg van deze bepaling in de AWB is dat er zorgvuldig moet worden nagegaan, in welke gevallen de wetgever de mogelijkheid van verrekening moet geven. Dit zal in de aanpassingswet worden geregeld.