Artikel 4:110

1. Door stuiting van de verjaring begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen met de aanvang van de volgende dag.
2. De nieuwe termijn is gelijk aan de oorspronkelijke, doch niet langer dan vijf jaren.
3. Wordt de verjaring echter gestuit door het instellen van een eis die door toewijzing wordt gevolgd, dan is artikel 324 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing.

 

Dit artikel is met ingang van 1 juli 2009 ingevoegd bij wet van 25 juni 2009, Stb. 264 (wetsvoorstel 29 702).
Voorontwerp

1. Door stuiting van de verjaring begint een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaren te lopen met de aanvang van de volgende dag.
2. Wordt de verjaring echter gestuit door het instellen van een eis die door toewijzing wordt gevolgd, dan is artikel 324 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing.

Tekst RvS = VvW

VvW = Eindtekst [4.4.3.7]

Memorie van toelichting

[29 702, p. 57-58]

Dit artikel regelt de gevolgen van de stuiting op dezelfde wijze als in het Burgerlijk Wetboek (art. 3:319 BW). Stuiting breekt een lopende verjaring af. Door stuiting van de verjaring begint een nieuwe termijn te lopen met de aanvang van de volgende dag. De nieuwe verjaringstermijn is gelijk aan de oorspronkelijke, maar niet langer dan vijf jaren. In afwijking van artikel 4.4.3.1 kan een andere oorspronkelijke verjaringstermijn zijn voorgeschreven, zoals bijvoorbeeld in artikel 5:35. Het derde lid regelt dat geen nieuwe verjaringstermijn begint te lopen als de verjaring is gestuit door het instellen van een eis (bij de burgerlijke rechter) die door toewijzing is gevolgd. In dat geval is artikel 3:324 BW van toepassing, dat voor rechterlijke uitspraken een verjaringstermijn van in beginsel twintig jaren regelt, waarover HR 28 juni 2002, AB 2003, 102, JB 2002, 265.

Share This