Artikel 4:113

1. Het bestuursorgaan kan voor de aanmaning een vergoeding in rekening brengen. De vergoeding bedraagt € 8 indien de schuld minder dan € 454 [Red: Per 1 januari 2015: € 500] bedraagt en € 19 indien de schuld € 454 [Red: Per 1 januari 2015: € 500] of meer bedraagt.
2. De aanmaning vermeldt de vergoeding die in rekening wordt gebracht.

Dit artikel is met ingang van 1 juli 2009 ingevoegd bij wet van 25 juni 2009, Stb. 264 (wetsvoorstel 29 702).

[Eindtekst]
1. Het bestuursorgaan kan voor de aanmaning een vergoeding in rekening brengen. De vergoeding bedraagt € 6 indien de schuld minder dan € 454 bedraagt en € 14 indien de schuld € 454 of meer bedraagt.
2. De aanmaning vermeldt de vergoeding die in rekening wordt gebracht.
3. De in het eerste lid bedoelde bedragen kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd voor zover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft.

Voorontwerp [4.4.4.3]

1. Het bestuursorgaan kan voor de aanmaning een vergoeding in rekening brengen. De vergoeding bedraagt € 5 indien de schuld minder dan € 500 bedraagt en € 10 indien de schuld € 500 of meer bedraagt.
2. Het in het eerste lid bedoelde bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd voorzover het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie daartoe aanleiding geeft.

Tekst RvS [4.4.4.3]

1. Het bestuursorgaan kan voor de aanmaning een vergoeding in rekening brengen. De vergoeding bedraagt € 6 indien de schuld minder dan € 500 bedraagt en € 13 indien de schuld € 500 of meer bedraagt.
2. De in het eerste lid bedoelde bedragen kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd voorzover het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie daartoe aanleiding geeft.

VvW = Eindtekst [4.4.4.1.2]

Memorie van toelichting

[29 702, p. 60]

Eerste lid
Artikel 4.4.4.1.2, eerste lid, kent het bestuursorgaan de bevoegdheid toe om een vergoeding voor de gemaakte aanmaningskosten in rekening te brengen. De hoogte van deze vergoeding is opeen forfaitair bedrag gesteld. De vergoeding bedraagt € 6 indien de schuld minder dan € 454 bedraagt en € 14 voor schulden groter dan € 454. Deze tarieven zijn ontleend aan artikel 2 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen. De Kostenwet zal overigens naast de Awb gehandhaafd moeten blijven, omdat zij, vanuit het streven de invordering kostendekkend te doen zijn, een veel meer gedetailleerde regeling voor de kosten van invordering geeft. Voor het overige bestuursrecht is een zo gedetailleerde regeling niet nodig.
Gekozen is voor forfaitaire bedragen teneinde bij kleine vorderingen te verzekeren dat hoge aanmaningskosten geen onnodige drempel zouden kunnen opwerpen om tot invordering over te gaan. Het bestuursorgaan is niet verplicht om de vergoeding in rekening te brengen: mogelijk overweegt men dat het in rekening brengen van de vergoeding in verband met de geringe hoogte daarvan te veel administratieve lasten met zich meebrengt. Anderzijds gaat het te ver om de aanmaningskosten zonder meer voor rekening van het bestuursorgaan te laten. In beginsel vallen de gevolgen van niet-tijdige betaling binnen de risicosfeer van de schuldenaar en is het uit dien hoofde redelijk om de daaruit voortvloeiende kosten bij hem in rekening te brengen.

Tweede lid
Op grond van het tweede lid moet het bestuursorgaan de in rekening te brengen vergoeding in de aanmaning vermelden.

Derde lid
Het derde lid geeft de mogelijkheid de bedragen die voor de aanmaning in rekening kunnen worden gebracht bij algemene maatregel van bestuur te wijzigen. Daartoe kan aanleiding zijn bij een algehele stijging van het prijspeil.

Dit artikel is met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd bij wet van 20 december 2012, Stb. 2012, 682 (Wet aanpassing bestuursprocesrecht; kamerstukken 32 450)

[Eindtekst] Het derde lid van artikel 4:113 vervalt.

VO Dit artikel was niet in het consultatievoorstel opgenomen.

Voorstel van wet

Het derde lid van artikel 4:113 vervalt.

Dit artikel is met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd bij Besluit van 20 december 2012, nr. 334461, Stcrt. 2012, nr. 26652 (Regeling indexering griffierechten en aanmaningsbedragen Awb 2013)

[Eindtekst] In artikel 4:113, eerste lid, wordt ‘€ 14’ vervangen door: € 15.

Toelichting

Per 1 januari 2013 treedt de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, onlangs aangenomen door de Eerste Kamer (Kamerstukken I 2011/12, 32 450, A) in werking. Door deze wet is een nieuw artikel 11:2 toegevoegd aan de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van het eerste lid van dit artikel worden alle bij of krachtens de Algemene wet bestuursrecht vastgestelde bedragen jaarlijks bij regeling van de minister van Veiligheid en Justitie aangepast aan de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex. Daarbij worden bedragen rekenkundig afgerond op hele euro’s.

Deze indexeringen werden voorheen jaarlijks bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. De laatste keer is dit gebeurd bij Besluit van 10 november 2011 tot indexering van de griffierechten bestuursrechtelijke wetten 2012 (Stb. 2011, 528).

Onderhavige regeling strekt er in hoofdzaak toe de griffierechten in de Algemene wet bestuursrecht te verhogen. Het gaat hier om de bedragen die worden genoemd in artikel 8:41, tweede lid en 8:109, eerste lid van de Awb. De griffierechten worden verhoogd met het percentage waarmee de consumentenprijsindex (CPI) vanaf 1 augustus 2011 tot en met 31 juli 2012 is gestegen.

Volgens huidige berekeningen van het Centraal Bureau voor de Statistiek bedragen de consumentenprijsindexcijfers totalen (alle huishoudens) voor juli 2012: 112,10. Gedurende de periode van 1 augustus 2011 tot en met 31 juli 2012 is de consumentenprijsindex derhalve met 2,6% gestegen (112,10 : 109,23 * 100 = 102,62 – 100 = 2,6%). Derhalve worden de griffierechten in dit besluit met 2,6% verhoogd. De bedragen die op deze wijze worden verkregen worden rekenkundig afgerond op hele euro’s.

Deze regeling strekt er ook toe de aanmaningskosten en het grensbedrag genoemd in artikel 4:113, eerste lid, van de Awb te indexeren. Dit bedrag kan op grond van artikel 11:2, tweede lid worden gewijzigd, voor zover de CPI daartoe aanleiding geeft. De CPI geeft aanleiding de aanmaningskosten van € 14 te indexeren. Voor het verhogen van de kostenvergoeding van € 6 geeft de CPI geen aanleiding.

Gedurende de periode van 1 juli 2009 (inwerkingtreding artikel 4:113, Awb) tot en met 31 juli 2012 is de consumentenprijsindex met 5,88% gestegen (112,10 : 105,87 * 100 = 105,88 – 100 = 5,88%). Derhalve wordt de hoge kostenvergoeding in artikel 4:113, eerste lid, in dit besluit met 5,88% verhoogd. Het bedrag dat op deze wijze wordt verkregen is rekenkundig afgerond op hele euro’s.

Overgangsrecht
In artikel II is het overgangsrecht opgenomen. Uitgangspunt voor het overgangsrecht inzake het griffierecht is dat indien op de dag waarop deze regeling in werking treedt een besluit of uitspraak is bekendgemaakt, het tarief van toepassing is zoals dat gold vóór deze regeling. Wordt vervolgens hoger beroep (of beroep in cassatie) ingesteld, dan wordt daarvoor het nieuwe recht berekend. Voor beroepschriften die een beroep bij niet tijdig beslissen betreffen, geldt in afwijking van het algemene uitgangspunt, dat het griffierecht wordt geheven dat geldt op de dag waarop het beroepschrift wordt ontvangen.

De betalingsverplichting ontstaat door het vaststellen van een beschikking (art. 4:86 Awb) of van rechtswege (art. 4:88 Awb). Als de betalingsverplichting is ontstaan voor het tijdstip van inwerkingtreding va n dit besluit, blijven de oude bedragen gelden.

Dit artikel is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd bij Besluit van 12 december 2014, nr. 59110, Stcrt. 2014, nr. 37105 (Regeling indexering van bedragen in de Awb, het Besluit proceskosten bestuursrecht en de Wet griffierechten burgerlijke zaken)

[Eindtekst] In artikel 4:113, eerste lid, wordt ‘€ 454’ vervangen door: € 500

Toelichting

Met deze regeling worden diverse bedragen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht en de bedragen in de Wet griffierechten burgerlijke zaken aangepast aan de stijging van de consumentenprijsindex (CPI) (inflatiecorrectie). De griffierechten worden geïndexeerd met het percentage waarmee de CPI sinds de vorige indexering is gestegen (periode van 31 juli 2013 tot en met 31 juli 2014). Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek is de CPI (totalen alle huishoudens) in die periode gestegen van 115,54 naar 116,58, een stijging van 0,90%.

In het kader van het op orde brengen van de financiën van de rechtspraak is het wetsvoorstel aanpassing tarieven griffierechten aanhangig. Aangezien de in dit wetsvoorstel opgenomen wijzigingen niet vóór 1 januari 2015 in werking zullen treden, is onderhavige jaarlijkse indexering van de tarieven reeds in de tweede nota van wijziging (Kamerstukken II 2014/15, 33 757, nr. 8) bij dit wetsvoorstel verwerkt.

Bij de Tweede Kamer is het wetsvoorstel aanpassing tarieven griffierechten aanhangig.1 Aangezien de in dat wetsvoorstel opgenomen wijzigingen niet vóór 1 januari 2015 in werking treden, is onderhavige indexering van de tarieven reeds verwerkt in de basistarieven in de onlangs bij de Tweede Kamer ingediende tweede nota van wijziging bij het wetsvoorstel.2 Bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel in 2015 zullen derhalve de tarieven gelden als opgenomen in de tweede nota van wijziging.

Deze regeling geeft uitvoering aan de volgende wettelijke bepalingen:

  • 1. Op grond van het eerste lid van artikel 11:2 Awb worden de griffierechten en de proceskostenforfaits en de in artikel 4:113, eerste lid, Awb bedoelde aanmaningsvergoeding jaarlijks bij ministeriële regeling aangepast aan de ontwikkeling van de CPI. Daarbij worden de bedragen rekenkundig afgerond op hele euro’s. Zie artikel I, onder B en C, en artikel II van deze regeling. Overigens leidt de lage inflatie van 0,9% na afronding niet voor alle betrokken bedragen tot een wijziging (zie de toelichting bij artikel I, onder A en B, en artikel II, onder A).

  • 2. Op grond van het tweede lid van artikel 11:2 Awb kunnen de overige bij of krachtens de Awb vastgestelde bedragen bij ministeriële regeling worden aangepast voor zover de CPI daartoe aanleiding geeft. Die bevoegdheid wordt in deze regeling toegepast op het in artikel 4:113, eerste lid, genoemde bedrag van € 454, omdat indexering in dat geval leidt tot een rond bedrag (€ 500, eerste indexering sinds de inwerkingtreding van artikel 4:113 op 1 juli 2009).3 Zie artikel I, onder A.

  • 3. Op grond van artikel 2 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken kunnen de bedragen genoemd in die wet en in de bijlage bij die wet, jaarlijks met ingang van 1 januari bij ministeriële regeling worden gewijzigd, voor zover de CPI daartoe aanleiding geeft. Zie artikel III van deze regeling.

Voor de indexering van de bestuursrechtelijke bedragen bevat deze regeling ander overgangsrecht dan in de afgelopen jaren gebruikelijk was. Ik heb tot deze wijziging besloten op verzoek van de Raad voor de rechtspraak, daarin gesteund door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de belastingkamer van de Hoge Raad. Waar bij eerdere indexeringen als peildatum werd uitgegaan van de datum van de bekendmaking van het bestreden besluit of de bestreden uitspraak, gaat artikel IV, tweede tot en met vijfde lid, van deze regeling in beginsel uit van de datum van ontvangst van het bezwaar- of beroepschrift. Zie de toelichting bij artikel IV.

Toelichting artikel

Artikel 4:113, eerste lid, Awb luidt: ‘1. Het bestuursorgaan kan voor de aanmaning een vergoeding in rekening brengen. De vergoeding bedraagt € 7 indien de schuld minder dan € 454 bedraagt en € 15 indien de schuld € 454 of meer bedraagt.’ Onderdeel A indexeert het ‘grensbedrag’ van € 454. Dat bedrag is sinds de inwerkingtreding van artikel 4:113 op 1 juli 2009, nog niet aangepast aan de inflatie. In die periode is de CPI gestegen van 105,87 naar 116,58, een stijging van 10,12%. Die stijging leidt na afronding op hele euro’s tot een bedrag van € 500. De CPI-stijging geeft geen aanleiding tot aanpassing van de aanmaningsvergoeding zelf (€ 7 en € 15).

Overgangsrecht

Artikel 4:113 van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat artikel luidde vóór 1 januari 2015 blijft van toepassing indien de aanmaning betrekking heeft op een vóór die datum ontstane betalingsverplichting.

Toelichting overgangsrecht

Eerste lid: Voor de wijziging van artikel 4:113, eerste lid, Awb is het tijdstip bepalend waarop de betalingsverplichting is ontstaan. De betalingsverplichting ontstaat door het vaststellen van een beschikking (artikel 4:86 Awb) of van rechtswege (artikel 4:88 Awb). Als de verplichting is ontstaan voor 1 januari 2015 blijft het oude grensbedrag gelden (€ 454).

Dit artikel is met ingang van 1 januari 2023 gewijzigd bij Regeling van de Minister voor Rechtsbescherming van 12 december 2022, nr. 4343031, tot indexering van bedragen in de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit proceskosten bestuursrecht, Stcrt. 2022, 3448.

[Eindtekst]

ARTIKEL I

In artikel 4:113, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt ‘€ 7’ vervangen door ‘€ 8’ en wordt ‘€ 16’ vervangen door ‘€ 18’.

Toelichting

ALGEMEEN
Met deze regeling worden de in artikel 4:113, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedoelde aanmaningsvergoeding en de proceskostenforfaits uit het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) aangepast aan de wijziging van de consumentenprijsindex (CPI). De bedragen worden geïndexeerd op grond van artikel 11:2, eerste lid, van de Awb. De indexering geschiedt met het percentage waarmee de CPI sinds de vorige indexering is gewijzigd (de periode van 31 juli 2021 tot en met 31 juli 2022). Daarbij worden de bedragen rekenkundig afgerond op hele euro’s. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek is de CPI (totalen alle huishoudens) in die periode gestegen van 110,23 naar 121,57. Dit is een stijging van 10,29%.

ARTIKELSGEWIJS
Artikel I (Algemene wet bestuursrecht)
De CPI-stijging leidt tot een verhoging van de bedragen voor de aanmaningsvergoeding, bedoeld in artikel 4:113, eerste lid, van de Awb.

[Eindtekst]

ARTIKEL III
Artikel 4:113 van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat artikel luidde voor 1 januari 2023 blijft van toepassing als de aanmaning betrekking heeft op een voor die datum ontstane betalingsverplichting.

Artikel III (overgangsrecht)
Deze overgangsbepaling regelt dat wanneer een aanmaning betrekking heeft op een voor 1 januari 2023 ontstane betalingsverplichting, de vergoedingen gelden uit artikel 4:113 van de Awb zoals dat artikel luidde voor 1 januari 2023. Dit betekent dat als een aanmaning betrekking heeft op een in 2022 ontstane betalingsverplichting, de vergoeding € 7 of € 89 bedraagt en niet € 8 of € 98.

Deze regeling bevat geen overgangsrecht voor de indexering van de bestuursrechtelijke proceskostenforfaits. Die indexering heeft dus onmiddellijke werking. Dit betekent dat de bestuursrechter die na de inwerkingtreding zelf de proceskostenvergoeding moet berekenen, de nieuwe tarieven toepast. Dit betekent ook dat de rechter die na deze inwerkingtreding toetst of een lagere rechter de proceskosten juist heeft berekend, die toetsing moet uitvoeren aan de hand van de tarieven die golden op het moment waarop die lagere rechter zijn beslissing nam.

Als de rechtbank bijvoorbeeld in 2023 uitspraak doet in een zaak die in 2022 aanhangig is gemaakt en waarin aan de proceshandelingen 4 punten moeten worden toegekend, dan bedraagt de proceskostenvergoeding 4 x € 597, ook als de desbetreffende proceshandelingen in 2022 zijn verricht. Als de rechtbank nog in 2022 uitspraak zou hebben gedaan, was de vergoeding 4 x € 541 geweest. Wanneer in dit laatste geval hoger beroep wordt ingesteld tegen de in 2022 gedane uitspraak en de hogerberoepsrechter in 2023 de door de rechtbank vastgestelde proceskostenvergoeding beoordeelt, dan zal de hogerberoepsrechter niet die vergoeding verhogen tot 4 x € 597 op de enkele grond dat het tarief gewijzigd is.

Als echter de hogerberoepsrechter tot het oordeel komt dat de rechtbank, beoordeeld naar het in 2022 geldende recht, een fout heeft gemaakt bij de vaststelling van de vergoeding, is dit anders. Dan zal de hogerberoepsrechter het voor 2023 geldende tarief toepassen als hij zelf de vergoeding vaststelt voor het beroep. Als in dit voorbeeld de hogerberoepsrechter van oordeel is dat de rechtbank 6 punten had moeten toekennen, dan stelt hij die vergoeding vast op 6 x € 597. Hetzelfde geldt als de hogerberoepsrechter in 2023 oordeelt dat er slechts 2 punten hadden moeten worden toegekend. De vergoeding wordt dan 2 x € 597.

Dit artikel is met ingang van 1 januari 2023 gewijzigd bij Regeling van de Minister voor Rechtsbescherming van 22 december 2023, nr. 5110503, tot indexering van bedragen in de Algemene wet bestuursrecht, het Besluit proceskosten bestuursrecht en de Wet griffierechten burgerlijke zaken , Stcrt. 2023, 35874.

[Eindtekst]

In artikel 4:113, eerste lid, wordt ‘€ 18’ vervangen door ‘€ 19’.

TOELICHTING

Algemeen

Met deze regeling zijn diverse bedragen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpd) en de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) aangepast aan de wijziging van de consumentenprijsindex (CPI) voor 2023 en 2024.

In deze regeling zijn de griffierechten voor 2024 voor gerechtelijke procedures in het bestuursrecht en het civiele recht geïndexeerd met een lager percentage dan gebruikelijk zou zijn op basis van de CPI, namelijk met 1,83% in plaats van met de CPI van 4,57%. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 1 december 2023 is dit toegelicht.1

De overige bedragen in de Awb, het Bpd en de Wgbz zijn aangepast aan de wijziging van de CPI. Deze bedragen zijn geïndexeerd met het percentage waarmee de CPI sinds de vorige indexering is gewijzigd (de periode van 31 juli 2022 tot en met 31 juli 2023). Daarbij zijn de bedragen rekenkundig afgerond op hele euro’s. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is de CPI (totalen alle huishoudens) in die periode gestegen van 121,57 naar 127,13. Dit is een stijging van 4,57%. Bovendien moesten bepaalde griffierechten in het civiele recht ook nog geïndexeerd worden met de wijziging van de CPI voor 2023 (zie nader bovengenoemde brief van 1 december 2023). In de periode van 31 juli 2021 tot en met 31 juli 2022 is de CPI volgens het CBS gestegen van 110,23 naar 121,57. Dit betekent een stijging voor 2023 met 10,29%.

Artikelsgewijs

Artikel I (Algemene wet bestuursrecht)
De CPI-stijging leidt tot een verhoging van een bedrag voor de aanmaningsvergoeding, bedoeld in artikel 4:113, eerste lid, van de Awb (onderdeel A).

De bedragen in de artikelen 8:41, tweede lid en 8:109, eerste lid (onderdelen B en C) zijn beperkt geïndexeerd met 1,83%.

Share This