Artikel 4:127

De aanvraag bevat mede:
a. een aanduiding van de schadeveroorzakende gebeurtenis;
b. een opgave van de aard van de geleden of te lijden schade en, voor zover redelijkerwijs mogelijk, het bedrag van de schade en een specificatie daarvan.

Dit artikel is met ingang van 1 januari 2024 ingevoegd bij Wet van 31 januari 2013 tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met bepalingen over nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige overheidsdaad (Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten) wet van 31 januari 2013, Stb. 2013, 50 (Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten; kamerstukken 32 621)

Voorontwerp

[4.5.2] De aanvraag bevat mede:
a. een aanduiding van de schadeoorzaak, en
b. een opgave van de aard van de geleden of te lijden schade en, voor zover redelijkerwijs mogelijk, het bedrag van de schade en een specificatie daarvan.

Voorstel van wet

Artikel 4:127
De aanvraag bevat mede:
a. een aanduiding van de schadeveroorzakende gebeurtenis;
b. een opgave van de aard van de geleden of te lijden schade en, voor zover redelijkerwijs mogelijk, het bedrag van de schade en een specificatie daarvan.

Memorie van toelichting

In dit artikel worden regels gegeven voor het indienen van een verzoek om nadeelcompensatie. Op de aanvraag is het bepaalde in de artikelen 4:1 en 4:2 onverkort van toepassing. Dit betekent dat de aanvraag moet worden ondertekend en ten minste de naam en het adres van de aanvrager, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd, moet bevatten. Daarnaast verschaft de aanvrager ingevolge het tweede lid van artikel 4:2 de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Hierbij kan worden gedacht aan het overleggen van een kopie van het schadeveroorzakende besluit, indien de benadeelde daarover beschikt. Dit kan evenwel niet in alle gevallen worden verlangd, omdat het overleggen daarvan, bijvoorbeeld bij grote infrastructurele projecten of complexe milieuvergunningen, te veel van de benadeelde zou vergen.
Het spreekt voor zich dat de aanvraag een aanduiding dient te bevatten van het schadeveroorzakende besluit of de schadeveroorzakende handeling. Daarnaast moet uit de aanvraag blijken wat de aard van de schade is. Ten slotte bevat de aanvraag voor zover redelijkerwijs mogelijk een opgave van de omvang van de geleden of te lijden schade en een specificatie van de schade (zie ook ABRS 13 juni 2007, JB 2007/147). De omvang van de schade is, anders dan de aard daarvan, niet altijd direct bekend. Van de benadeelde kan dan ook niet worden verwacht dat hij in alle gevallen al in de aanvraag een opgave van de omvang van de schade doet. Hetzelfde geldt met betrekking tot de specificatie van het schadebedrag. Deze kan immers alleen worden gegeven als de omvang van de schade bekend is. Overigens hoeft het bedrag om vergoeding waarvan wordt verzocht, niet hetzelfde te zijn als de totale geleden schade, omdat in de vergoeding daarvan al deels kan zijn voorzien door een andere compensatieregeling.

Gewijzigd voorstel van wet

Artikel 4:127
De aanvraag bevat mede:
a. een aanduiding van de schadeveroorzakende gebeurtenis;
b. een opgave van de aard van de geleden of te lijden schade en, voor zover redelijkerwijs mogelijk, het bedrag van de schade en een specificatie daarvan.

Voorlopig verslag I

De leden van de VVD-fractie merken op dat artikel 8:92 Awb stelt dat het verzoekschrift onder meer de aard en het bedrag van de gevorderde schade en de gronden van het verzoek dient te bevatten. In het eerder genoemde artikel van Schueler wordt gesteld dat de memorie van toelichting onvoldoende duidelijk maakt of verzoekers hiermee in een «schadefuik» kunnen lopen.[1] In de memorie van toelichting wordt immers gesteld dat «het beginsel van de goede procesorde» er aan in de weg kan staan om in de procedure ten overstaan van de bestuursrechter nadere gegevens te overleggen.[2] Het codificeren van een dergelijke fuik zou betekenen dat bij het verzoekschrift de aard en de hoogte van de schade zoveel mogelijk moeten worden gespecificeerd en dat verzoekers, als zij dit niet doen, van de rechter te horen kunnen krijgen dat zij te laat zijn met het specificeren van hun verzoek, zodat de rechter daarmee geen rekening meer kan houden. Noch de tekst van het voorstel noch de toelichting biedt de garantie dat de rechter met een vermeerdering of specificatie van het schadebedrag rekening zal houden. De rechter kan dit doen.[3] Heeft de regering inderdaad beoogd om een dergelijke «schadefuik» te codificeren? Kan de regering de volgens de heer Schueler multi-interpretabele passage op bladzijde 49 van de memorie van toelichting nader specificeren, op een zodanige wijze dat de rechtspraktijk daaraan houvast heeft en benadeelden niet onnodig worden geconfronteerd met procedurele fuiken?

De leden van de VVD-fractie merken op dat een vergelijkbare vraag zich laat stellen naar aanleiding van het onderdeel nadeelcompensatie. Het vasthouden aan het besluitmodel betekent dat de procedure een aanvang neemt met een aanvraag bij het bestuursorgaan. De memorie van toelichting bij het voorontwerp maakt onvoldoende duidelijk in hoeverre de aanvrager al bij de aanvraag, of in ieder geval in de bestuurlijke fase, op straffe van het verspelen van de mogelijkheid van onderbouwing in rechte, bewijs moet leveren inzake de geclaimde schade en het oorzakelijk verband. Er wordt in artikel 4:127 Awb slechts melding gemaakt van een aanduiding van de schadeoorzaak, een opgave van de aard van de geleden of te lijden schade – voor zover redelijkerwijs mogelijk – en specificatie van het schadebedrag.[4] Immers, artikel 4:2 Awb, waarop de bewijsfuik wordt gebaseerd, wordt onverkort van toepassing geacht op aanvragen van nadeelcompensatie. In hoeverre is het mogelijk om de aanvraag in de rechterlijke fase nog aan te vullen? Heeft de regering beoogd een «nadeelcompensatiefuik» in het leven te roepen?

Memorie van antwoord I

3.3 Verzoekschriftprocedure
Onder verwijzing naar enkele juridische publicaties vragen de leden van de VVD-fractie of de regering heeft beoogd om een «schadefuik» te codificeren in het wetsvoorstel. Zij stellen deze vraag zowel met betrekking tot het onderdeel schadevergoeding bij onrechtmatige overheidsbesluiten als met betrekking tot nadeelcompensatie. De publicaties waarnaar deze leden verwijzen, hebben beide betrekking op het in 2007 openbaar gemaakte voorontwerp van dit wetsvoorstel. Onder meer naar aanleiding van de reacties die in de juridische vakliteratuur zijn verschenen op het voorontwerp, zijn de tekst van het wetsvoorstel en de memorie van toelichting opnieuw bezien. Dit heeft erin geresulteerd dat de passage over artikel 8:92 in de memorie van toelichting is aangevuld. Uit deze passage volgt nu duidelijker dat de indiener in het geval hij nog geen concreet beeld heeft van de schade, in het verzoekschrift kan volstaan met een zo goed mogelijk omschreven verwachting op dit punt en dat hij die verwachting nadien nog kan bijstellen. Zo zou bijvoorbeeld na indiening van het schadeverzoek bij de bestuursrechter in de loop van de procedure kunnen blijken dat de schade hoger uitvalt dan oorspronkelijk is verzocht. De verzoeker kan dit voorafgaand aan de zitting (schriftelijk) of tijdens de zitting naar voren brengen. Ook bij nadeelcompensatie geldt dat de omvang van de schade niet altijd direct bekend is. Om die reden is in artikel 4:127 bepaald dat de aanvraag «voor zover redelijkerwijs mogelijk» een opgave van de omvang van de geleden of te lijden schade dient te bevatten. Dit impliceert dat het exacte bedrag nog kan worden aangepast. Een dergelijke benadering sluit overigens ook aan bij de jurisprudentie van de bestuursrechter.[5]
[32 621, C, p. 14]

 


[1] B.J. Schueler, 2007, blz. 294.
[2] TK, 2010–2011, 32 621, nr. 3, blz. 49.
[3] TK, 2010–2011, 32 621, nr. 3, blz. 49.
[4] Zie R.J.N. Schlössels, «Het voorontwerp nadeelcompensatie en schadevergoeding wegens onrechtmatige besluiten», Gst 2007, blz. 113.
[5] ABRvS 6 mei 2009, LJN BI2952, AB 2009, 196, JB 2009/163 en ABRvS 14 januari 2009, LJN BG9741, JB 2009/124.
Share This