[Artikel 4:131]

1. Het bestuursorgaan kan de aanvraag afwijzen indien op het tijdstip van de aanvraag vijf jaren zijn verstreken na aanvang van de dag na die waarop de benadeelde bekend is geworden zowel met de schade als met het voor de schadeveroorzakende gebeurtenis verantwoordelijke bestuursorgaan, en in ieder geval na verloop van twintig jaren nadat de schade is veroorzaakt.
2. Indien een aanvraag betrekking heeft op schade veroorzaakt door een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld, vangt de termijn van vijf jaren niet aan voordat dit besluit onherroepelijk is geworden.

 

Dit artikel is met ingang van […] ingevoegd bij wet van 31 januari 2013, Stb. 2013, 50 (Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten; kamerstukken 32 621)
Voorontwerp [4.5.6]

1. Het bestuursorgaan kan de aanvraag afwijzen indien vijf jaren zijn verstreken na aanvang van de dag na die waarop de benadeelde bekend is geworden zowel met de schade als met het voor de schadeveroorzakende gebeurtenis verantwoordelijke bestuursorgaan, en in ieder geval na verloop van twintig jaren nadat de schade is veroorzaakt.
2. Indien een aanvraag betrekking heeft op schade veroorzaakt door een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld, vangt de in het eerste lid genoemde termijn van vijf jaren niet aan voordat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden.

Voorstel van wet

Artikel 4:131

1. Het bestuursorgaan kan de aanvraag afwijzen indien op het tijdstip van de aanvraag vijf jaren zijn verstreken na aanvang van de dag na die waarop de benadeelde bekend is geworden zowel met de schade als met het voor de schadeveroorzakende gebeurtenis verantwoordelijke bestuursorgaan, en in ieder geval na verloop van twintig jaren nadat de schade is veroorzaakt.
2. Indien een aanvraag betrekking heeft op schade veroorzaakt door een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld, vangt de termijn van vijf jaren niet aan voordat dit besluit onherroepelijk is geworden.

Memorie van toelichting

Artikel 4.5.6 regelt, naar het voorbeeld van de verjaring in het civiele recht, dat het verzoek om schadevergoeding kan worden afgewezen indien een bepaalde termijn is verstreken nadat de schade is veroorzaakt en de benadeelde bekend is geworden met de schade en het daarvoor verantwoordelijke bestuursorgaan. Het eerste lid van het artikel sluit zoveel mogelijk aan bij de verjaringsregeling in artikel 3:310 BW. In beginsel zijn de bekendheid met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon in het civiele recht bepalend voor de aanvang van de verjaring. Omdat er bij nadeelcompensatieverzoeken eerst een besluit moet worden genomen tot vergoeding van schade is er ten tijde van het indienen van het verzoek geen sprake van een invorderbare schuld, zodat artikel 3:310 BW niet rechtstreeks van toepassing kan zijn. Ook moet rekening worden gehouden met het feit dat schade niet alleen door feitelijke handelingen, maar vaak ook door appellabele besluiten wordt veroorzaakt. De vraag rijst dan op welk moment de termijn voor het indienen van een verzoek om schadevergoeding dient aan te vangen. Deze kwestie kent geen pendant in het civiele recht zodat zij een specifieke regeling behoeft. De aanvraag om nadeelcompensatie kan worden afgewezen indien vijf jaren zijn verstreken nadat de benadeelde bekend is geworden met de schade en met het bestuursorgaan dat verantwoordelijk is voor de schadeoorzaak. In zijn algemeenheid zal de benadeelde die schade lijdt door bestuurshandelen daarvan betrekkelijk snel op de hoogte zijn en het schadeverzoek spoedig nadat de schade is geleden indienen bij het verantwoordelijke bestuursorgaan. Er kunnen echter gevallen zijn waarbij pas later bekend wordt dat er schade is geleden. Voor die gevallen regelt het eerste lid, naar het voorbeeld van het privaatrecht, dat de termijn voor het indienen van een schadeverzoek ingaat nadat bekendheid met de schade is ontstaan. Omdat het lang kan duren voordat de vijfjarentermijn gaat lopen, is aan het slot van het eerste lid van artikel 4:131 bepaald dat het verzoek om nadeelcompensatie kan worden afgewezen indien er twintig jaren zijn verstreken nadat de schade is veroorzaakt. Het bestuursorgaan is overigens niet verplicht, maar slechts bevoegd, een aanvraag die na het verstrijken van de indieningstermijn wordt ingediend, af te wijzen.
Voor het geval de schade is veroorzaakt door een appellabel besluit is in het tweede lid bepaald dat de termijn voor het indienen van het verzoek om nadeelcompensatie niet aanvangt voordat het schadeveroorzakende besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Dit betekent dat het aanvangsmoment van de indieningstermijn bij besluiten varieert. De lengte van de termijn varieert echter niet; die is vijf jaren. Het tweede lid is nodig omdat in het algemeen pas op het moment waarop het schadeveroorzakende besluit in rechte onaantastbaar is geworden, duidelijk is of er daadwerkelijk schade is geleden en wat de omvang van de schade is. Het zou onredelijk zijn als de indieningstermijn reeds (grotendeels) verstreken zou kunnen zijn voordat duidelijk is of er schade is geleden en zo ja, wat de omvang daarvan is. Het tweede lid fixeert het aanvangsmoment van de indieningstermijn en daarmee in beginsel ook de einddatum. Het voorgaande neemt niet weg dat verzoeken om nadeelcompensatie in voorkomende gevallen desgewenst wel kunnen worden ingediend voordat het schadeveroorzakende besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Denkbaar is dat derden die om hen moverende redenen niet zijn opgekomen tegen het schadeveroorzakende besluit wel al een verzoek om nadeelcompensatie willen indienen. Die mogelijkheid biedt de regeling. Omdat de omvang van de schade in de meeste gevallen echter pas zal blijken als het schadeveroorzakende besluit in rechte onaantastbaar is geworden, draagt het tweede lid er naar verwachting toe bij dat schadeverzoeken niet onnodig of onnodig vroeg worden ingediend.

Verslag

Artikel 4:131
De leden van de VVD-fractie merken op dat aan het slot van voorgesteld artikel 4:131 Awb is bepaald dat het verzoek om nadeelcompensatie kan worden afgewezen indien er twintig jaren zijn verstreken na de handeling die of het besluit dat de schade heeft veroorzaakt. Wat zijn de redenen om te besluiten of het verzoek om nadeelcompensatie na twintig jaar niet toe te wijzen?

Nota naar aanleiding van het verslag

Artikel 4:131
33. De leden van de VVD-fractie merken op dat aan het slot van voorgesteld artikel 4:131 Awb is bepaald dat het verzoek om nadeelcompensatie kan worden afgewezen indien er twintig jaren zijn verstreken na de handeling die of het besluit dat de schade heeft veroorzaakt. Wat zijn de redenen om te besluiten of het verzoek om nadeelcompensatie na twintig jaar niet toe te wijzen?

De mogelijkheid om na een termijn van twintig jaar een verzoek om nadeelcompensatie af te wijzen sluit aan bij de regeling van de verjaring in het burgerlijk recht. Zij berust op het gegeven dat het na een dergelijk lange termijn vaak moeilijk is voldoende nauwkeurig na te gaan hoe de feiten en omstandigheden in het verleden waren, en zij dient ook de rechtszekerheid doordat niet claims uit een ver verleden nog onverwacht kunnen opkomen. Het bestuursorgaan behoeft overigens een meer dan twintig jaar oude claim niet af te wijzen. Een reden om dat niet te doen zou kunnen zijn dat het nog volstrekt helder is hoe de omstandigheden in het verleden lagen, en het niet honoreren van het verzoek als ongerechtvaardigd wordt gevoeld.

Gewijzigd voorstel van wet

Artikel 4:131
1. Het bestuursorgaan kan de aanvraag afwijzen indien op het tijdstip van de aanvraag vijf jaren zijn verstreken na aanvang van de dag na die waarop de benadeelde bekend is geworden zowel met de schade als met het voor de schadeveroorzakende gebeurtenis verantwoordelijke bestuursorgaan, en in ieder geval na verloop van twintig jaren nadat de schade is veroorzaakt.
2. Indien een aanvraag betrekking heeft op schade veroorzaakt door een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld, vangt de termijn van vijf jaren niet aan voordat dit besluit onherroepelijk is geworden.

Gewijzigd voorstel van wet

Artikel 8:75a wordt gewijzigd als volgt:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. De bestuursrechter stelt de verzoeker zo nodig in de gelegenheid het verzoek schriftelijk toe te lichten en stelt het bestuursorgaan in de gelegenheid een verweerschrift in te dienen. Hij stelt hiervoor termijnen vast. Indien het verzoek mondeling wordt gedaan, kan de bestuursrechter bepalen dat het toelichten van het verzoek en het voeren van verweer onmiddellijk mondeling geschieden.
2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Indien het toelichten van het verzoek en het voeren van verweer mondeling zijn geschied, sluit de bestuursrechter het onderzoek. In de overige gevallen zijn de afdelingen 8.2.4 en 8.2.5 van overeenkomstige toepassing.

 

 

 

Share This