Onder toezichthouder wordt verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Dit artikel is met ingang van 1 januari 1998 ingevoerd bij wet van 20 juni 1996 Stb. 333 (wetsvoorstel 23 700)
[Bron: PG Awb III, p. 334-336]
Voorontwerp
In deze afdeling wordt verstaan onder toezichthouder: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Tekst RvS = VvW
VvW = Eindtekst [5.1.1]
Memorie van toelichting
Het onderhavige artikel bepaalt het bereik van afdeling 5.1. Blijkens de omschrijving gaat het om personen die «bij of krachtens wettelijk voorschrift» met het houden van toezicht zijn belast. Uitgangspunt is dat een tot de centrale overheid behorend orgaan de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen ontleent aan een wet in formele zin. Soms vindt de aanwijzing in de wet zelf plaats: zo worden in artikel 13 van de Wet arbeid gehandicapte werknemers de ambtenaren van de Arbeidsinspectie met een toezichthoudende taak belast. Meestal delegeert de wet dit onderwerp echter; vaak aan een minister, zoals bijvoorbeeld in artikel 60 van de Drank- en Horecawet. Soms ook worden bestuursorganen van lagere overheden in medebewind geroepen om toezichthouders aan te wijzen: zo wordt in artikel 13 van de Wet op de bejaardenoorden aan gedeputeerde staten opgedragen om toezichthoudende ambtenaren aan te wijzen. Ten slotte moet worden gewezen op aanwijzingen bij of krachtens autonome verordeningen van lagere overheden. De term «wettelijk voorschrift» is gekozen mede met het oog op deze verordeningen.
Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. Bij een individuele aanwijzing worden personen met toezicht belast door hen met name te noemen of door middel van de aanduiding van hun functie. Een dergelijke aanwijzing is een beschikking en moet ingevolge artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht worden bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan de betrokkene. Bij een categorale aanwijzing wordt in het aanwijzingsbesluit veelal de dienst genoemd waartoe de met toezicht belaste personen behoren. Dergelijke aanwijzingen hebben het karakter van een besluit van algemene strekking en worden ingevolge artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht op andere wijze bekendgemaakt.
Als regel wordt het toezicht opgedragen aan ambtenaren. Het komt echter ook voor dat niet-ambtenaren met een toezichthoudende taak worden belast. Zo heeft de verzelfstandiging van enkele overheidsdiensten tot gevolg gehad dat in de bijzondere wetgeving in enkele gevallen werknemers van privaatrechtelijke ondernemingen als toezichthouders zijn aangewezen. In dit verband kan worden gewezen op de artikelen 52 van de Waarborgwet 1986, 29b van de IJkwet en 30w, eerste lid, van de Wet op de kansspelen, die een uitdrukkelijke grondslag bevatten om niet-ambtenaren met toezicht te belasten. Hoewel met het verlenen van toezichthoudende bevoegdheden aan personen buiten het overheidsapparaat terughoudend wordt omgesprongen, zijn er onvoldoende redenen om gevallen waarin niet-ambtenaren met toezicht zijn belast buiten het bereik van afdeling 5.1 te laten. In artikel 5.1.1 is daarom geen beperking aangebracht tot ambtenaren. Om deze reden is voorts gekozen voor de neutrale term «toezichthouder», die zowel ambtenaren als andere personen omvat. Daarbij is aansluiting gezocht bij de terminologie gehanteerd in paragraaf 5b van de IJkwet.
In de regel worden toezichthouders belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet of verordening op grond waarvan zij als toezichthouder zijn aangewezen. Het komt echter ook voor dat bij een wet of verordening aan toezichthouders (tevens) het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens andere wetten of verordeningen wordt opgedragen. Zo belast artikel 18.4 van de Wet milieubeheer in beginsel ook ambtenaren met het toezicht op de naleving van andere milieuwetten dan de Wet milieubeheer zelve. Om deze reden wordt in artikel 5.1.1 gesproken over «enig wettelijk voorschrift».
Voorts is in de tekst van artikel 5.1.1 tot uitdrukking gebracht dat het toezicht niet alleen betrekking heeft op de naleving van wettelijke voorschriften, maar ook op de naleving van hetgeen krachtens wettelijk voorschrift anderszins is bepaald. Daarbij valt met name te denken aan vergunningvoorschriften.
Wat de reikwijdte van afdeling 5.1 betreft, moeten tot slot nog twee punten van afbakening in het oog worden gehouden. Het eerste punt betreft de gevallen waarin in de bijzondere wetgeving aan toezichthouders ook andere taken dan het houden van toezicht zijn toegekend, waarvoor evenwel dezelfde bevoegdheden gelden. Als voorbeeld kan worden genoemd de inspectie van het onderwijs, die ingevolge artikel 227 van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs niet alleen met toezicht is belast, maar ook met andere taken. Bij de uitoefening van al haar taken is de inspectie ingevolge artikel 228, eerste lid, bevoegd om instellingen van wetenschappelijk onderwijs te betreden. Vanzelfsprekend moet de vermelding van dergelijke bevoegdheden voor andere doeleinden dan toezicht in de bijzondere wetgeving gehandhaafd blijven. In de tweede plaats moet van het toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften worden onderscheiden (het toezicht op) de uitvoering van wettelijke voorschriften. Ook in dat kader kent de bijzondere wetgeving bepaalde bevoegdheden toe, soortgelijk aan sommige bevoegdheden uit afdeling 5.1. Een voorbeeld is de in artikel 25 Werkloosheidswet neergelegde bevoegdheid om inlichtingen te vragen aan werknemers door bedrijfsverenigingen, die ingevolge artikel 98 Werkloosheidswet zijn belast met de uitvoering van de in die wet geregelde verzekering. Ook in die gevallen blijven de desbetreffende bepalingen in de bijzondere wetgeving gehandhaafd.
Verslag II
6.40 De leden van de PvdA-fractie is niet geheel duidelijk in welke gevallen kan worden gesproken van handhavingstoezicht, uitvoeringstoezicht of comptabiliteitstoezicht.
6.41 Zij vragen de regering nader in te gaan op het onderscheid tussen de verschillende vormen van toezicht en op de vraag of in de volgende gevallen sprake is van handhavingstoezicht of uitvoeringstoezicht: de bevoegdheden van belastingambtenaren op grond van de artikelen 47 en volgende Awr, bijstandsconsulenten (artikel 81 en volgende Algemene bijstandswet), toezicht op vreemdelingen op grond van de Vreemdelingenwet, toezicht van de Sociale Verzekeringsraad op de Bedrijfsverenigingen en de controle op het ziekteverzuim van werknemers in het kader van de Ziektewet.
6.42 Naar aanleiding van hetgeen de regering opmerkt ten aanzien van het verlenen van toezichthoudende bevoegdheden aan personen buiten het overheidsapparaat, hebben deze leden de volgende vragen.
In welke gevallen acht de regering het verlenen van toezichtbevoegdheden aan particuliere personen niet toelaatbaar of ongewenst? Op welke wijze zou de overheidsinvloed op «particuliere toezichthouders» verzekerd kunnen worden? Valt hierover in het licht van de jurisprudentie van de administratieve en andere rechters, alsmede van het HvJEG iets meer te zeggen?
6.43 De leden van de SGP-fractie willen wat betreft het begrip «toezichthouder» erop wijzen dat in een aantal afzonderlijke wetten personen worden aangewezen die in verband met hun taken aangemerkt moeten worden als toezichthouders als bedoeld in dit artikel, maar die niet de naam toezichthouder dragen. Zij noemen bij wijze van voorbeeld artikel 30a van de Algemene bijstandswet. Zo zijn er ook bijzondere wetten waarin een regeling betreffende toezicht is opgenomen, maar waar het woord «toezicht» lang niet altijd de betekenis heeft van controle op de naleving van wettelijke voorschriften. Deze leden vragen of in verband met mogelijke vragen over de reikwijdte van afdeling 5.1 in de nog komende aanpassingswetgeving aan het bovenstaande geen aandacht geschonken zou moeten worden.
6.44 De leden van de GPV-fractie vragen of de regering voornemens is de in dit artikel gebruikte omschrijving van toezichthouder stringent door te voeren in de aanpassingswetgeving. Deze leden menen dat duidelijkheid over wat wel en wat niet als toezicht moet worden aangemerkt, gewenst is gelet op allerlei toezichtsbepalingen in diverse wetten die ten principale geen «echt» toezicht zijn.
Nota naar aanleiding van het verslag II
6.40 Blijkens de definitie van artikel 5.1.1 heeft afdeling 5.1 Awb betrekking op het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Dit toezicht pleegt ook wel te worden aangeduid als «handhavingstoezicht». «Handhaving» is overigens een overkoepelend begrip, dat naast toezicht ook opsporing en het opleggen van sancties omvat (zie p. 139 van de memorie van toelichting). [1]
Het toezicht waarop afdeling 5.1 Awb betrekking heeft, heeft betrekking op de naleving van wettelijke voorschriften die tot burgers (waaronder ook bedrijven zijn te begrijpen) zijn gericht. Met dit toezicht zijn specifiek daartoe aangewezen toezichthouders, in de regel van diensten als de Economische Controledienst, de Algemene Inspectiedienst e.d. belast. Dit neemt overigens niet weg dat naast burgers ook bestuursorganen zijn gehouden deze wettelijke voorschriften na te leven. Anders ligt het echter bij wettelijke voorschriften die uitsluitend tot bestuursorganen zijn gericht. Afdeling 5.1 heeft geen betrekking op intern-bestuurlijke toezichtsverhoudingen, zoals het comptabiliteitstoezicht.
Waar in de bijzondere wetgeving gesproken wordt over «uitvoeringstoezicht» zal van geval tot geval moeten worden bezien of het hier gaat om handhavingstoezicht of iets anders. Indien het «uitvoeringstoezicht» bijvoorbeeld betreft het nalopen van de wettelijke vereisten om voor een bepaalde prestatie van de overheid in aanmerking te komen, dan heeft afdeling 5.1 daarop geen betrekking. Om in aanmerking te komen voor een vergunning of een uitkering zal een aanvrager inlichtingen moeten verstrekken en bescheiden overleggen. Voordat een bestuursorgaan de vergunning kan afgeven of een uitkering kan verlenen, zal nagegaan moeten worden of aan deze vereisten is voldaan. Bij deze controletaak gaat het niet om toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijke voorschrift. Toezicht op de naleving komt dan pas aan de orde als de vergunning is verleend of een uitkering is verstrekt. Het toezicht bestaat er dan uit dat wordt nagegaan of vergunningvoorschriften worden nageleefd of dat de wettelijke voorwaarden waaronder een uitkering wordt verstrekt, in acht worden genomen. Indien bepaalde activiteiten zonder vergunning worden verricht, is voorts uiteraard sprake van toezicht op de naleving indien wordt gecontroleerd of voor deze activiteiten inderdaad geen vergunning is vereist. Waar nodig zal een en ander via de aanpassingswetgeving worden verduidelijkt.
6.41 De leden van de PvdA-fractie vragen of bij de artikelen 47 en volgende Awr (verplichtingen ten dienste van de belastingheffing) sprake is van handhavingstoezicht of uitvoeringstoezicht. Deze bepalingen bezitten een bijzonder karakter. Het gaat daarbij immers om informatieverplichtingen en administratieve verplichtingen ten behoeve van de belastingheffing, waarbij het door de inspecteur verzamelen van gegevens ten behoeve van het primaire proces van belastingheffing centraal staat, in plaats van het toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften of vergunningsvoorschriften, hetgeen in de derde tranche uitgangspunt is. Dit komt bijvoorbeeld naar voren bij de verplichtingen van administratieplichtigenten behoeve van de belastingheffing ten aanzien van derden, waarbij de fiscus gegevens verzamelt terwijl de informatieplichtigezelf geen belanghebbende is bij de uiteindelijke belastingheffing op basis van die gegevens. In dit verband is het dan ook begrijpelijk dat de verplichtingen ten dienste van de belastingheffing in de Awr specifieker en gedetailleerder zijn omschreven dan de toezichtsbevoegdheden in afdeling 5.1 van de Awb. Derhalve ligt in de Awrhet accent op «uitvoeringstoezicht» en ligt toepassing van afdeling 5.1 Awb op deze vorm van toezicht minder in de rede. Duidelijkheidshalve zal een en ander via de aanpassingswetgeving in de Awr worden vastgelegd.
De werkzaamheden van bijstandsconsulenten in de zin van artikel 81b van de Algemene Bijstandswet zijn niet aan te merken als toezicht op de naleving in de zin van afdeling 5.1 Awb. De bijstandsconsulenten staan de minister van SZW bij bij diens taak in het kader van het «toezicht op de uitvoering» van de Algemene Bijstandswet. Het gaat hier, zoals ook blijkt uit de parlementaire geschiedenis van artikel 81b, niet om de controle of door burgers of bedrijven wettelijke voorschriften zijn nageleefd, maar om het volgen en toetsen van het gemeentelijk uitvoeringsbeleid. Overigens zij erop gewezen dat ook onder de nieuwe Algemene bijstandswet een systeem van ministerieel toezicht blijft bestaan.
Artikel 4 van de Vreemdelingenwet wijst ambtenaren die zijn belast met «het toezicht op vreemdelingen». Hoewel hier niet met zoveel woorden gesproken wordt over «toezicht op de naleving van het bij of krachtens de Vreemdelingenwet bepaalde», moet uit het stelsel van de wet worden afgeleid dat aan het toezicht die betekenis kan worden toegekend. Het is niet de bedoeling dat materiële wijzigingen worden gebracht in de omschrijving en reikwijdte van deze bevoegdheden.
Op 1 januari 1995 is de nieuwe Organisatiewet sociale verzekeringen in werking getreden. Ingevolge artikel 12 van die wet heeft het College van toezicht sociale verzekeringen (als rechtsopvolger van de Sociale Verzekeringsraad) een toezichthoudende taak. Deze taak betreft onder andere het toezicht op de rechtmatigheid en de doelmatigheid van de uitvoering van de sociale-verzekeringswetgeving door de bedrijfsverenigingen. Het gaat hier om een vorm van bestuurlijk toezicht en niet om toezicht op de naleving in de zin van afdeling 5.1 Awb.
Ingevolge artikel 39 van de Ziektewet verricht de bedrijfsvereniging bij verzekerden controle op het bestaan van ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid wegens ziekte. Dit is geen toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften in de zin van afdeling 5.1 Awb, maar het betreft de oordeelsvorming of een uitkering krachtens de Ziektewet kan worden toegekend (vgl. ons antwoord op vraag 6.40). Overigens zij opgemerkt dat noch de Ziektewet noch enige andere wet voorziet in de aanwijzing van ambtenaren van de bedrijfsvereniging als personen die zijn belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de Ziektewet bepaalde.
6.42 In de memorie van toelichting (p. 139)[2] is aangegeven dat in een klein aantal wetten werknemers van privaatrechtelijke ondernemingen zijn aangewezen als toezichthouder in de zin van afdeling 5.1 Awb. Wat de toelaatbaarheid betreft, kan worden vastgesteld dat er geen juridische belemmeringen zijn om aan werknemers van een privaatrechtelijke rechtspersoon toezichthoudende bevoegdheden te verlenen. Dit standpunt is indertijd ook verwoord in de memorie van toelichting bij de Wet privatisering dienst van het IJkwezen, die in een aanwijzing van dergelijke werknemers als toezichthouders voorzag (Kamerstukken II 1985/86, 19 630, nr. 3) en kan nog steeds als juist worden aanvaard. In zijn algemeenheid is niet aan te geven in welke gevallen het verlenen van toezichtsbevoegdheden aan particuliere personen ongewenst zou zijn. Als algemene regel zou wel kunnen gelden dat naarmate de wettelijke voorschriften waarop moet worden toegezien van groter maatschappelijk gewicht en belang zijn, «particulier» toezicht minder in aanmerking komt. Overigens zij erop gewezen dat de in de memorie van toelichting gebezigde term «personen buiten het overheidsapparaat» niet betekent dat deze personen niet vallen onder het bereik van de Awb. Om bij het zojuist aangehaalde voorbeeld te blijven: de in de IJkwetals toezichthouders aangewezen werknemers zijn werkzaam onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan. De ijkinstelling waaronder zij ressorteren (het Nederlands Meetinstituut N.V.) is immers met openbaar gezag bekleed.
Over de wijze waarop «overheidsinvloed» op dergelijke toezichthouders kan worden verzekerd, valt in het licht van jurisprudentie niets te zeggen. Dit dient immers geregeld te worden in de desbetreffende wet. Zo bepaalt artikel 29a van de IJkwet dat de Minister van Economische Zaken aan de ijkinstelling aanwijzingen kan geven ten aanzien van de uitoefening van het toezicht door de toezichthouders.
6.43 In het kader van de aanpassingswetgeving zal een zodanige terminologie worden doorgevoerd, dat geen twijfel bestaat over de vraag of sprake is van toezicht en toezichthouders in de zin van afdeling 5.1 Awb of niet. Waar deze begrippen thans in de wetgeving voorkomen, maar een andere betekenis hebben en verwarring is te duchten, zullen deze worden aangepast. Omgekeerd zullen begrippen die de betekenis hebben van toezicht of toezichthouder in de zin van afdeling 5.1 Awb, maar waarvoor thans in de wetgeving een andere term wordt gebruikt, worden toegesneden op het begrippenkader van de Awb.
6.44 Zie het antwoord op vraag 6.43.