Een toezichthouder is bevoegd inlichtingen te vorderen.
Dit artikel is met ingang van 1 januari 1998 ingevoerd bij wet van 20 juni 1996 Stb. 333 (wetsvoorstel 23 700)
[bron: PG Awb III, p. 344-345]
Voorontwerp
Een toezichthouder is bevoegd inlichtingen te verlangen.
Tekst RvS = VvW
VvW = Eindtekst [5.1.6]
Memorie van toelichting
De in artikel 5.1.6 opgenomen bevoegdheid om inlichtingen te vorderen zal kunnen worden geëffectueerd doordat degenen aan wie de inlichtingen worden gevraagd op grond van artikel 5.1.10, eerste lid, verplicht zijn om medewerking te verlenen. De medewerking bestaat in dat geval uit het naar waarheid antwoorden. Men kan weigeren om antwoord te geven, voor zover men is onderworpen aan een geheimhoudingsplicht. Artikel 5.1.10, tweede lid, biedt hiervoor een voorziening. Daarnaast geldt uiteraard ook ten aanzien van de in artikel 5.1.6 vermelde bevoegdheid de algemene beperking van artikel 5.1.3.
Verslag II
6.52 De leden van de PvdA‑fractie vragen of het – gelet op de handhaafbaarheid – geen aanbeveling verdient in de regeling van de inlichtingenvordering op te nemen dat de toezichthouder aangeeft binnen welke termijn aan de vordering moet zijn voldaan.
6.53 Hoe verhoudt zich de bevoegdheid inlichtingen te vorderen tot de Wet persoonsregistraties en andere privacywetgeving?
6.54 Wil de regering aangeven hoe artikelen 5.1.6 jo. 5.1.10, eerste lid, zich verhouden tot het recht om te zwijgen dat mede vervat is in artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Als artikelen 5.1.6 jo. 5.1.10, eerste lid, een beperking van de uitingsvrijheid inhouden die berust op de clausule «behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet», is deze beperking dan niet te algemeen?
Nota naar aanleiding van het verslag II
6.52 Hoewel wij kunnen instemmen met de gedachte die aan de vraag van de leden van de PvdA-fractie ten grondslag ligt, achten wij het niet goed mogelijk om voor alle gevallen in de wet te regelen binnen welke termijn aan de vordering moet zijn voldaan. Hoeveel tijd betrokkene nodig heeft zal sterk afhangen van de aard en de omvang van de inlichtingen die worden gevraagd. Vaststelling van een uniforme termijn sluit niet goed aan bij de uiteenlopende behoeften van de praktijk. Wij geven er daarom de voorkeur aan om in eerste instantie aan de toezichthouder over te laten – eventueel achteraf te beoordelen door de rechter – binnen welke redelijke termijn betrokkene aan de vordering dient te voldoen.
6.53 Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wet persoonsregistraties worden uit een persoonsregistratie gegevens verstrekt voor zover zulks wordt vereist ingevolge een wettelijk voorschrift. Artikel 5.1.6 jo. artikel 5.1.10, eerste lid, dient als een wettelijk voorschrift in deze zin te worden aangemerkt. De Wet persoonsregistraties vormt dus in beginsel geen belemmering voor het vragen van inlichtingen op grond van de Awb. Daar waar thans een inlichtingenverplichting geldt op grond van bijzondere wetgeving geldt overigens hetzelfde. De Awb brengt op dit punt geen verandering ten opzichte van de huidige situatie.
De Wet persoonsregistraties bevat wel een beperking indien uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift een geheimhoudingsplicht geldt. In die situatie schrijft artikel 11, derde lid, van de Wet persoonsregistraties voor dat gegevensverstrekking achterwege moet blijven. Artikel 5.1.10, tweede lid, bepaalt hieromtrent slechts dat betrokkene gegevensverstrekking mag weigeren, doch dit is geen verplichting. Op dit specifieke punt is de Wet persoonsregistraties stringenter geformuleerd.
Hoe de bevoegdheid om inlichtingen te vorderen zich verhoudt tot andere privacywetgeving zal van geval tot geval verschillen. Steeds zal door middel van uitleg van de betreffende wetten moeten worden bezien of gegevensverstrekking mogelijk is. Een voorbeeld kan worden geput uit de Wet politieregisters. Deze wet kent een gesloten verstrekkingensysteem. Uit een politieregister mogen slechts gegevens worden verstrekt aan instanties die uitdrukkelijk in de Wet of het Besluit politieregisters worden genoemd. Dit betekent dat een toezichthouder op grond van zijn algemene bevoegdheid ex artikel 5.1.6 van de politie alleen gegevens kan krijgen indien hij daarop krachtens de Wet politieregisters aanspraak kan maken. Gelet op de huidige regelgeving is de mogelijkheid daartoe zeer beperkt.
Indien de toezichthouder de via artikel 5.1.6 verkregen gegevens wenst op te slaan in een persoonsregistratie, is hij uiteraard ook zelf aan de voorschriften van de Wet persoonsregistraties gebonden. Zo volgt uit artikel 18 van deze wet dat binnen de organisatie waartoe de toezichthouder behoort slechts een persoonsregistratie mag worden aangelegd indien dit noodzakelijk is voor een goede vervulling van de betreffende publiekrechtelijke taak en dat hierin alleen persoonsgegevens mogen worden opgenomen die voor het doel van de registratie noodzakelijk zijn. Voorts zal men in de regel verplicht zijn een reglement op te stellen waarin de in de wet opgesomde onderwerpen nader moeten worden geregeld.
6.54 Voor zover het recht om te zwijgen beschermd wordt door artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM, valt de bevoegdheid ex artikel 5.1.6 jo. 5.1.10, eerste lid, binnen de grenzen die in de beperkingsclausules van de genoemde grondrechtenbepalingen worden gesteld. Uit de betreffende bepalingen van de Awb, in samenhang met de formeel-wettelijke voorschriften krachtens welke het toezicht wordt uitgeoefend, kan worden afgeleid in welke gevallen en onder welke voorwaarden de toezichthouder bevoegd is om inlichtingen te vorderen. Te wijzen valt in dit verband ook op de beperkingen die voortvloeien uit artikel 5.1.3 en artikel 5.1.10, tweede lid. Naar ons oordeel volgt uit het samenstel van toepasselijke bepalingen dat de bevoegdheid om inlichtingen te vorderen voldoende concreet is bepaald om te voldoen aan de clausule «behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet».