1. Onder bestuurlijke boete wordt verstaan: de bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom.
2. Deze titel is niet van toepassing op de intrekking of wijziging van een aanspraak op financiële middelen.
Dit artikel is met ingang van 1 juli 2009 ingevoegd bij wet van 25 juni 2009, Stb. 264 (wetsvoorstel 29 702).
Voorontwerp
1. Onder bestuurlijke boete wordt verstaan: de bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die is gericht op bestraffing van de overtreder.
2. Geen bestuurlijke boete is de intrekking of wijziging van een aanspraak op financiële middelen.
Tekst RvS = VvW, met uitzondering van lid 2 dat in de Tekst RvS luidde:
2. Geen bestuurlijke boete is de intrekking of wijziging van een aanspraak op financiële middelen.
Voorstel van wet [5.4.1.1]
1. Onder bestuurlijke boete wordt verstaan: de bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom.
2. Deze titel is niet van toepassing op de intrekking of wijziging van een aanspraak op financiële middelen.
Memorie van toelichting
[29 702, p. 133-134]
Eerste lid
De bestuurlijke boete wordt in dit wetsvoorstel gedefinieerd als de bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die is gericht op bestraffing van de overtreder. Een bestuurlijke boete is een sanctie, en kan derhalve slechts worden opgelegd voor een overtreding, een verboden gedraging. Daarin onderscheidt zij zich van verplichtingen tot betaling van een geldsom die door de overheid worden opgelegd ter zake van gedragingen die op zichzelf niet in strijd met het bestuursrecht zijn, zoals heffingen, retributies en (andere) belastingen.
Een bestuurlijke boete is voorts een sanctie met een punitief karakter; daarin onderscheidt zij zich van de bestuurlijke dwangsom. Een dwangsom strekt tot het voorkomen, beëindigen of ongedaan maken van een onrechtmatige situatie. Dit komt tot uiting in het feit dat een dwangsom slechts kan worden opgelegd in combinatie met een last om iets te doen of na te laten. Bij een bestuurlijke boete is van zo’n last geen sprake. De boete maakt de overtreding ook niet ongedaan – hoogstens indirect, door het afromen van door de overtreding verkregen economisch voordeel – en is slechts indirect, door haar afschrikkende werking, gericht op het voorkomen van verdere overtredingen.
De gekozen omschrijving brengt mee, dat een bestuurlijke boete niet voorwaardelijk kan worden opgelegd. Aan een boete onder de opschortende voorwaarde dat de overtreder binnen een bepaalde periode niet opnieuw een overtreding pleegt, bestaat geen behoefte, nu zij op hetzelfde neerkomt als een last onder dwangsom. Ook van andere vormen van voorwaardelijke boeteoplegging is niet gebleken dat daaraan in de praktijk behoefte bestaat.
Tweede lid
Het komt regelmatig voor dat een door de overheid verleende financiële aanspraak – een uitkering of subsidie – wegens niet-naleving van de daaraan verbonden voorschriften wordt verminderd of ingetrokken. Een dergelijke sanctie heeft een ander karakter dan een bestuurlijke boete. In de meeste gevallen wordt een dergelijke sanctie in de rechtspraak zelfs niet als een bestraffende sanctie aangemerkt. vgl. ABRS 23 maart 1998, Rechtspraak bestuursrecht: de annotaties 1997/98, blz. 119 (Renovatiesubsidie Diemen); ABRS 8 februari 2000, JB 2000, 91, AB 2001, 118 (woningverbeteringssubsidie Den Haag); ABRS 20 maart 2002, JB 2002, 159). Onder omstandigheden is echter niet uitgesloten dat een de vermindering of intrekking van een financiële aanspraak wel een bestraffend karakter heeft (zie voor een voorbeeld ABRS 20 november 2002, JB 2003, 18 en idem AB 2003, 173). Dan zou de vraag kunnen rijzen of een dergelijke sanctie een bestuurlijke boete is, waarop de bepalingen van titel 5.4 van toepassing zijn. Om onduidelijkheid daarover te vermijden, bepaalt het tweede lid dat de bepalingen over de bestuurlijke boete niet van toepassing zijn. Aldus wordt voorkomen dat de toepasselijkheid van titel 5.4 afhangt van de in concreto soms moeilijk te bepalen grens tussen een bestraffende en een niet-bestraffende «korting» opeen aanspraak.
Verslag
[29 702, p. 24-25]
In het tweede lid is uitdrukkelijk opgenomen dat een vermindering of intrekking van een door de overheid verleende financiële aanspraak wegens niet naleving van de daaraan verbonden voorschriften, niet onder de definitiebepaling van de bestuurlijke boete valt. De commissie vraagt hoe dit tweede lid zich verhoudt tot de toelichting op artikel 5.0.6 waarin het intrekken van de vergunning als voorbeeld van een bestraffende sanctie wordt gepresenteerd. En hoe verhoudt het zich met hetgeen is opgenomen in artikel 5 lid 1, sub c Verordening van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese gemeenschappen (Vo 2988/95, PbEG 1995, L 312/2)? In deze verordening is bepaald dat volledige of gedeeltelijke intrekking van een bij de communautaire regeling toegekend voordeel, ook al heeft de betrokkene dit voordeel slechts deels wederrechtelijk genoten, moet worden aangemerkt als een sanctie. Dit houdt in dat daaraan een geheel of gedeeltelijk bestraffend karakter wordt toegekend[1].
Nota naar aanleiding van het verslag
[29 702, p. 48-49]
90. De vermindering of intrekking van een aanspraak op financiële middelen kan wel een bestuurlijke sanctie zijn, maar is blijkens de rechtspraak niet altijd een bestraffende sanctie. Daarom kunnen de regels inzake de bestuurlijke boete daarop niet zonder meer worden toegepast.