Artikel 5:45

1. Indien artikel 5:53 van toepassing is, vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vijf jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.
2. In de overige gevallen vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete drie jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.
3. Indien tegen de bestuurlijke boete bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt ingesteld, wordt de vervaltermijn opgeschort tot onherroepelijk op het bezwaar of beroep is beslist.

 

Dit artikel is met ingang van 1 juli 2009 ingevoegd bij wet van 25 juni 2009, Stb. 264 (wetsvoorstel 29 702).

VO = VvW [5.4.1.6]

Tekst RvS

1. Indien artikel 5.4.2.6 van toepassing is, vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vijf jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.
2. In de overige gevallen vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete twee jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.
3. Indien tegen de bestuurlijke boete bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt ingesteld, wordt de vervaltermijn opgeschort tot onherroepelijk op het bezwaar of beroep is beslist.

Advies RvS

23.Tegen de achtergrond van de termijn die artikel 70, aanhef en onder 1o, WvS geeft voor vervolgingsverjaring van overtredingen, te weten twee jaar, is de termijn van vijf jaar voor het vervallen van de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete bij overtredingen waarvoor een boete van meer dan 340 euro kan worden opgelegd, lang. Heeft de Raad het wel, dan komt een zo lange termijn in de bestaande wetgeving ook zelden voor (voorbeelden bieden de artikelen 64 en 82a van de Mededingingswet en artikel 72 van de Wet bescherming persoonsgegevens). Hij adviseert hier te kiezen voor een algemene termijn van twee jaar en afwijking bij de wet mogelijk te maken.

Nader rapport

23 Een vervaltermijn van vijf jaar voor het opleggen van een bestuurlijke boete komt in de bestaande wetgeving vaker voor dan de Raad veronderstelt. Gewezen zij bijvoorbeeld op artikel 15.16 Telecommunicatiewet, artikel 15k Postwet, artikel 27e, tweede lid, WW, artikel 17e, tweede lid, AKW en artikel 79 Spoorwegwet (nog niet in werking getreden). Op verschillende deelgebieden van het bestuursrecht bestaat aan deze langere termijn behoefte, omdat overtredingen soms pas na verloop van tijd aan het licht komen of uitgebreid onderzoek vergen. Het gaat daarbij ook niet meer uitsluitend om lichte overtredingen. Wij geven er daarom de voorkeur aan de termijn van vijf jaar te handhaven. Het door de Raad gesuggereerde alternatief achten wij uit een oogpunt van harmonisatie van wetgeving niet aantrekkelijk. Het zou er immers toe kunnen leiden dat de bijzondere wetgever nu eens voor drie jaar, dan weer voor vier of vijf jaar kiest. De memorie van toelichting is op dit punt aangevuld.

Voorstel van wet

1. Indien artikel 5.4.2.6 van toepassing is, vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vijf jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.
2. In de overige gevallen vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete twee jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.
3. Indien tegen de bestuurlijke boete bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt ingesteld, wordt de vervaltermijn opgeschort tot onherroepelijk op het bezwaar of beroep is beslist.

Memorie van toelichting 

[29 702, p. 139-140]

Zoals strafbare feiten door tijdsverloop verjaren, behoort ook in het bestuursrecht de bevoegdheid van de overheid om overtredingen te bestraffen in de tijd begrensd te zijn. Voor de termijn gedurende welke bestuurlijke boeten kunnen worden opgelegd, is aansluiting gezocht bij bestaande verjaringstermijnen. Voor de lichte procedure is gekozen voor een termijn van twee jaar; dit komt overeen met de verjaringstermijn voor strafrechtelijke overtredingen. Voor de zware procedure is gekozen voor een termijn van vijf jaar, een termijn die thans reeds geldt voor bestuurlijke boeten op grond van de sociale zekerheidswetgeving (bijv. art. 27e, tweede lid, Werkloosheidswet, artikel 17e, tweede lid, AKW), de fiscale wetgeving (artikelen 67c, derde lid, en 67f, vierde lid, Awr). Zie voor andere voorbeelden artikel 15.16 Telecommunicatiewet, artikel 15k Postwet, en artikel 79 Spoorwegwet (nog niet in werking getreden). Op verschillende deelgebieden van het bestuursrecht bestaat aan deze langere termijn behoefte, omdat overtredingen soms pas na verloop van tijd aan het licht komen of uitgebreid onderzoek vergen. Het gaat daarbij ook niet meer uitsluitend om lichte overtredingen.
In aansluiting bij artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete door tijdsverloop vervalt (aldus ook de artikelen 67c, derde lid, en 67f, vierde lid, Awr). Het woord verjaring is vermeden, omdat dit in de context van de Algemene wet bestuursrecht (vgl. het voorgestelde artikel 4.4.3.1) het misverstand zou kunnen wekken dat overschrijding van de termijn slechts aan het opleggen van een boete in de weg zou staan indien de overtreder zich op de overschrijding beroept. Dat zou echter niet in het stelsel van ons bestuursrecht passen. Het bestuursorgaan zal ook ambtshalve moeten nagaan of de termijn van twee, onderscheidenlijk vijf jaar niet is verstreken. Anders zou het immers kunnen voorkomen dat een overtreder bezwaar moet maken louter om zich op overschrijding van de termijn te kunnen beroepen. Het derde lid biedt een voorziening voor het geval de boete binnen de termijn is opgelegd en de overtreder vervolgens bezwaar maakt of beroep instelt. Dit bezwaar of beroep kan onder omstandigheden leiden tot het oordeel dat een lagere boete moet worden opgelegd. Het bestuursorgaan dient dan bij de beslissing op bezwaar een nieuwe, lagere boete op te leggen, de rechter dient de opgelegde boete te vernietigen en kan vervolgens een lagere boete opleggen door met toepassing van het voorgestelde artikel 8:72a jo. artikel 8:72, vierde lid, zelf in de zaak te voorzien. Indien ten tijde van de beslissing op bezwaar, onderscheidenlijk de uitspraak van de rechter, de termijn van twee of vijf jaar inmiddels is verstreken, zou twijfel kunnen rijzen of nog wel de bevoegdheid bestaat om enige boete op te leggen. Om buiten twijfel te stellen dat in dat geval die bevoegdheid nog wel bestaat, bepaalt het derde lid dat in deze gevallen de termijn voor het opleggen van de boete wordt opgeschort tot onherroepelijk op het bezwaar of beroep is beslist.
Volledigheidshalve zij opgemerkt, dat de termijnen van artikel 5.4.1.6 uitsluitend betrekking hebben op het opleggen en niet op het invorderen van de boete. Een bestuurlijke boete levert een bestuursrechtelijke geldschuld op, op de betaling en invordering waarvan derhalve de bepalingen van titel 4.4 van toepassing zijn. De verjaringstermijn voor invordering is geregeld in het voorgestelde artikel 4.4.3.1.
Opgemerkt zij nog, dat in het fiscale recht afwijkende termijnen gehandhaafd zullen blijven, omdat de termijn voor het opleggen van een boete daar gekoppeld is aan de termijnen voor de belastingheffing zelf.

Verslag

[29 702, p. 26]

De leden van de fractie van de Christen Unie vragen om een nadere toelichting op de voorgestelde termijnen van invordering. Bestuurlijke boetes kunnen naar hun aard slechts gaan om gedragingen die qua zwaarte met strafrechtelijke overtredingen vergelijkbaar zijn. Bovendien is de overtreding niet in zichzelf verwerpelijk. Is het tegen die achtergrond niet van belang, gelet op het naar het oordeel van deze leden voornaamste doel van de boete, namelijk gedrag conform de regels afdwingen, de boete zo snel mogelijk op te leggen. Kan de boete nog een redelijk doel dienen indien deze lang na het plegen van de bestuurlijke overtreding wordt opgelegd?
De leden van de fractie van de Christen Unie vragen voorts hoe de termijnen genoemd in dit artikel zich verhouden tot de termijn genoemd in artikel 5.4.2.4.

Nota naar aanleiding van het verslag

[29 702, p. 52]

99. Wij zijn het met deze leden eens dat het voor de effectiviteit van een boete van belang is dat deze zo snel mogelijk wordt opgelegd. Sommige overtredingen komen echter pas na verloop van tijd aan het licht of vergen uitgebreider onderzoek. In die gevallen mag van het bestuur verwacht worden dat de boete zo snel mogelijk wordt opgelegd nadat de overtreding is geconstateerd of nadat het nodige onderzoek is afgerond. Artikel 5.4.1.6 waarborgt dat ook in die gevallen een grens wordt gesteld aan het tijdsverloop tussen de overtreding  en de boeteoplegging. Het gaat hier dus  om maximumtermijnen. In de meeste gevallen zal de boeteoplegging aanmerkelijk sneller na de overtreding plaatsvinden.
Tegen deze achtergrond is bij de lichte procedure gekozen voor een termijn van twee jaar. Deze termijn sluit aan bij de termijn die in het strafrecht geldt voor overtredingen (zie artikel 70 onder 1º Wetboek van Strafrecht).
Bij toepasselijkheid van de zware procedure, die geldt bij relatief zwaardere overtredingen, waarvan de opsporing en het onderzoek doorgaans meer tijd zal vergen, is gekozen voor een termijn van vijf jaar.
Met de keuze van deze termijnen denken wij een goed evenwicht te hebben bereikt tussen het belang dat een boete zo snel mogelijk wordt opgelegd, en het belang om ook de na enig tijdsverloop pas aan het licht gekomen en/of omvangrijk onderzoek vergende (vaak ook zwaardere) overtredingen te kunnen beboeten.
100. De termijnen in artikel 5.4.1.6 zien op de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete. De termijn in artikel 5.4.2.4. is een beslistermijn voor het bestuursorgaan. Overschrijding van deze beslistermijn heeft, anders dan overschrijding van de in artikel 5.4.1.6. genoemde termijnen, niet tot gevolg dat de bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt.

Dit artikel is met ingang van 1 juli 2009 gewijzigd bij wet van 25 juni 2009 Stb. 265 (kamerstukken 31 124).

[Eindtekst] Artikel I, onderdeel I, wordt als volgt gewijzigd:
2 In artikel 5.4.1.6, tweede lid, wordt «twee» vervangen door: drie.

VvW = Eindtekst

Memorie van toelichting

2 Deze wijziging sluit aan bij de wijziging van artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit komt te luiden na inwerkingtreding van de Wet OM-afdoening. In artikel II, onderdeel Na, van de Wet OM-afdoening wordt de verjaringstermijn terzake van de vervolging van strafrechtelijke overtredingen van twee jaar verlengd naar drie jaar. Omdat in artikel 5.4.1.6, tweede lid, van de Vierde tranche voor de termijn gedurende welke een bestuurlijke boete waarvoor de lichte procedure geldt, bij artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht is aangesloten, wordt voorgesteld de wijziging ervan ook in de Awb door te voeren.

Share This