Artikel 6:14

1. Het orgaan waarbij het bezwaar- of beroepschrift is ingediend, bevestigt de ontvangst daarvan schriftelijk.
2. Het orgaan waarbij het beroepschrift is ingediend, geeft daarvan zo spoedig mogelijk kennis aan het bestuursorgaan dat het bestreden besluit heeft genomen.

 

Dit artikel is met ingang van 1 januari 1994 ingevoerd bij wet van 4 juni 1992 Stb. 315 (wetsvoorstel 21 221)

[bron: PG Awb I, p. 302-304]

VO = VvW, behoudens lid 1 dat in het VO niet voorkwam.

Tekst RvS = VvW, behoudens lid 2 dat in de Tekst RvS luidde:
Het orgaan waarbij een beroepschrift is ingediend, geeft daarvan zo spoedig mogelijk kennis aan het bestuursorgaan dat het bestreden besluit heeft genomen.

Advies RvS

De Raad heeft met instemming kennis genomen van de bedoeling van dit artikel, waarmee beoogd wordt dat de indiener van het bezwaar- of beroepschrift niet in het ongewisse verkeert omtrent de ontvangst daarvan en dat het bestuursorgaan ervan op de hoogte is dat tegen zijn beslissing voorziening is gevraagd. Wel vraagt de Raad zich af of de lasten voor de administratie van de bezwaar- en beroepschriften niet onevenredig zullen toenemen. In de toelichting ware hieraan aandacht te besteden.

Nader rapport

Ook wij achten deze bepaling van veel belang voor de rechtszekerheid van de indiener van het bezwaar- of beroepschrift en van het bestuurs­orgaan. De lasten van de voorge­stelde verplichting zullen naar onze mening niet onevenredig zijn. De kennisgeving en bevestiging zijn, zeker bij een goed ingerichte admini­stratie van bezwaar- en beroepschriften, eenvoudige handelingen, die bovendien veelal met andere berichten aan de indiener en het bestuursorgaan vallen te combineren. In de toelichting is hierop nader ingegaan.

VvW = Eindtekst [6.2.7]

Memorie van toelichting

Het eerste lid van dit artikel schrijft in het belang van de rechtsze­kerheid voor dat de ontvangst van het bezwaar- of beroepschrift schrif­telijk bevestigd moet worden. Doorgaans zal dit over de post geschieden, maar ook het uitreiken van een ontvangstbewijs komt in aanmerking. De Wet op de Raad van State voorziet reeds in deze verplichting: artikel 32, derde lid, en artikel 72, tweede lid. Andere wetten betreffende admini­stratieve rechtspraak bevatten veelal de verplichting tot afgifte van een bewijs van ontvangst indien daarom verzocht wordt: artikel 86, derde lid, en artikel 148 van de Beroepswet, artikel 62 en artikel 108, eerste lid, van de Ambtenarenwet 1929 (alleen indien het beroep bij aangetekende brief is ingesteld) en artikel 34 van de Wet administratieve rechtspraak bedrijfsorganisatie. Voor bezwaarschriften zal de betrokkene spoedig na de indiening de gelegenheid moeten worden geboden om te worden gehoord. Indien de oproeping daartoe kort na de ontvangst van het bezwaarschrift wordt verzonden, zal daarmee de ontvangst op behoor­lijke wijze zijn bevestigd.
Het tweede lid handelt over de kennisgeving van een ingesteld beroep aan het bestuursorgaan.
In de meeste wetten betreffende administratieve rechtspraak komt een bepaling voor die inhoudt dat het bestuursorgaan dat een besluit genomen heeft, in kennis wordt gesteld van een tegen dat besluit ingesteld beroep. Zie artikel 39 van de Wet administratieve rechtspraak bedrijfsorganisatie, artikel 71 van de Ambtenarenwet 1929, artikel 97 van de Beroepswet en artikel 8 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. In de procedureregels betreffende de Afdeling recht­spraak ontbreekt evenwel zo'n regel, evenals het geval is bij de meeste procedures van administratief beroep. Het is voor het bestuursorgaan evenwel uiterst belangrijk te weten of beroep is ingesteld, met het oog op de uitvoerbaarheid van het besluit en in verband met een eventuele wijziging van het besluit waartegen beroep is ingesteld: bij wijziging van een besluit hangende een procedure daartegen dient het bestuursorgaan de beroepsinstantie daarvan immers op de hoogte te stellen krachtens artikel 6.2.11. Met het oog hierop wordt nu in het algemeen bepaald dat het orgaan waarbij een beroepschrift is ingediend, daarvan kennis geeft aan het bestuursorgaan waarvan het bestreden besluit afkomstig is. De verplichting rust derhalve op het orgaan dat door de belanghebbende geadieerd wordt, ook al is dat orgaan wellicht, naar later mocht blijken, onbevoegd. Op deze wijze zal de onbevoegdheid overigens eerder aan het licht kunnen komen door de kennis van zaken van het bestuursorgaan waarvan het bestreden besluit afkomstig is. Buiten dit geval zal meestal een efficiënte werkwijze kunnen worden gevonden door aan het bestuursorgaan welks besluit bestreden wordt, tegelijk met de ontvangstbevestiging de uitnodiging te zenden om ambtsberichten of een verweerschrift in te dienen en relevante stukken te sturen.

Voorlopig verslag II

[2.175] Dit artikel bepaalt dat het orgaan waarbij een bezwaar- of beroep­schrift is ingediend de ontvangst daarvan schriftelijk bevestigt.
Zou in de schriftelijke ontvangstbevestiging niet tevens informatie kunnen worden verstrekt over bv. de mogelijkheid van inzage van stukken, over de te verwachten hoorzitting en over de in te stellen rechtsmiddelen in geval van een eventuele fictieve weigering? De leden van de commissies behoudens die van de G.P.V. wilden gaarne een antwoord van de regering.
[2.176] Welke extra personele en materiële kosten zullen voortvloeien uit deze bepaling?
[2.177] De leden van de S.G.P.-fractie vroegen of het geen aanbeveling verdient om in het derde lid een maximale termijn op te nemen. Het achterwege laten daarvan heeft immers een bepaalde onzekerheid tot gevolg.

Artikel 6.2.7 en 6.2.8
[2.178] De leden van de S.G.P.-fractie hadden geconstateerd dat in deze artikelen sprake is van een samenloop van mededelingen van bestuursor­ganen aan de indiener van een bezwaar- of beroepschrift. Immers indien het geschrift bij het verkeerde bestuursorgaan terecht komt zendt dit het door naar het juiste. Het eerste bestuursorgaan doet mededeling van doorzending en het tweede doet mededeling van ontvangst aan de indiener. Is deze constatering juist?

Memorie van antwoord II

(2.175) Het is inderdaad doelmatig om de ontvangstbevestiging te gebruiken om zo goed mogelijk informatie te geven over de verdere gang van zaken tijdens de procedures. Zo zal een afzonderlijke oproeping voor het horen achterwege kunnen blijven indien de oproep reeds bij de ontvangstbevestiging kan worden gedaan. De ondergetekenden zullen ook – bij de maatregelen ter begeleiding van de invoering van de Awb – op deze mogelijkheden wijzen (2.176) Voor deze vraag verwijzen wij naar hoofdstuk IX van deze memorie.[1]
 (2.177) (Deze vraag is kennelijk een doublure van die onder 2.174.)
(2.178) Zoals ook in de memorie van toelichting is vermeld (blz. 133)[2], rust de verplichting tot het verzenden van de ontvangstbevestiging op het orgaan waarbij het geschrift is ingediend, ook al is dat orgaan wellicht, naar later mocht blijken, onbevoegd. Op deze wijze zal de onbevoegdheid ook eerder aan het licht kunnen komen. Maar ook afgezien daarvan ligt deze regeling voor de hand, omdat de onbevoegdheid niet altijd aanstonds duidelijk hoeft te zijn; deze kan ook later aan het licht treden, wanneer belanghebbende bijvoorbeeld al is opgeroepen voor een hoorzitting. Om die reden spreekt artikel 6.2.7 niet van het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, maar van het orgaan waarbij het bezwaar- of beroepschrift is ingediend.

Eindverslag

(2.176) Als gevolg van de redactie van deze vraag in het voorlopig verslag is niet tot uitdrukking gekomen dat de vraag specifiek betrekking had op fiscale bezwaarschriften. Beantwoording daarvan moet vrij gemakkelijk zijn. Vraagpunt 2.176 zou dus alsnog gesteld moeten worden, zo spraken de commissies behoudens de D66-fractie.

Nota naar aanleiding van het eindverslag

(2.176) Uit de verzending van de bevestiging van de ontvangst van een bezwaarschrift zullen geen aanmer­kelijke extra personele en materiële kosten voortvloeien bij gebruik van een systeem waarbij de registratie van ingekomen bezwaarschriften geautomatiseerd is. De belastingdienst is bezig met de invoering van een dergelijk systeem. Die invoering zal echter op 1 januari 1993 nog niet voltooid zijn. Voor het terrein van de belastingen is daarom in de Aanpassingswet Awb voorzien in uitstel van de verplichting van de verzending van een ontvangstbevestiging tot 1 januari 1996 (zie artikel 3 van hoofdstuk XIV van de Aanpassingswet Awb).

 


[1] Zie PG Awb I, p. 103.
[2] Zie PG Awb I, p. 302-303.

 

 

Share This