Artikel 6:16

Het bezwaar of beroep schorst niet de werking van het besluit waartegen het is gericht, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald.

 

Dit artikel is met ingang van 1 januari 1994 ingevoerd bij wet van 4 juni 1992 Stb. 315 (wetsvoorstel 21 221)

[bron: PG Awb I, p. 306]

Voorontwerp

[6.2.13] Het bezwaar of beroep schorst niet de werking van het besluit waartegen het gericht is, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Tekst RvS

[6.2.13] Het bezwaar of beroep schorst niet de werking van het besluit waartegen het gericht is, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald.

VvW = Eindtekst [6.2.8a]

Memorie van toelichting

Dit artikel legt als hoofdregel van administratief procesrecht vast dat het maken van bezwaar of het instellen van beroep geen schorsing meebrengt van het bestreden besluit. Zowel in de bestaande wetgeving als in literatuur en jurisprudentie wordt van deze hoofdregel uitgegaan (zie bijvoorbeeld HR 10 juni 1958, NJ 1959, 46, AB 1959, 374, m.n.; Vz. Afd. geschillen van bestuur 7 september 1977, AB 1977, 381 m.n.; HR 26 oktober 1979, NJ 1980, 127, AB 1980, 119 m.n., en Vz. CBB 25 januari 1985, AB 1985, 481, m.n.).
In sommige gevallen is het echter ongewenst dat een besluit wordt uitgevoerd als op het beroep daartegen nog niet definitief beslist is. De Drank- en horecawet gaat zelfs nog verder door te bepalen dat het besluit tot intrekking van een vergunning voor de verkoop van alcohol­houdende drank eerst in werking treedt als het onherroepelijk is geworden (artikel 31, vierde lid).
Waar behoefte bestaat aan afwijking van de hoofdregel dat het bezwaar of beroep de werking van het besluit niet schorst, biedt de bepaling daartoe ook aan de lagere wetgever de mogelijkheid. Op grond van de onderhavige bepaling kan de wetgever ook aan het bestuurs­orgaan dat het besluit neemt, de bevoegdheid verlenen om in bepaalde gevallen in de beschikking aan te geven dat de hoofdregel niet geldt.

Voorlopig verslag II

[2.179] De leden van de S.G.P.-fractie wezen er op dat uit het opnemen van dit artikel de veronderstelling blijkt dat een uitdrukkelijke wetsbepaling nodig is om te verhinderen dat een besluit wordt geschorst door het enkele feit dat iemand gebruik maakt van een daartegen openstaand rechtsmiddel. Zij vroegen waarop deze veronderstelling berust. Alleen bij redelijke twijfel – die hier wel uitgesloten is – kan het zin hebben in de wet vast te leggen welke rechtsgevolgen een bepaalde handeling niet heeft.

Memorie van antwoord II

(2.179) Het lijkt nuttig de hoofdregel vast te leggen, dat het instellen van bezwaar of beroep geen schorsende werking heeft, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat wil op zichzelf niet zeggen dat de hoofdregel zonder deze bepaling anders zou zijn, maar neemt alle twijfel daaromtrent weg en maakt bovendien duidelijk dat van de hoofdregel slechts afgeweken kan worden wanneer dat bij wettelijk voorschrift is voorzien. Verwezen zij naar de laatste alinea van de toelichting op dit artikel.

UCV

De heer Van de Camp (p. 5): Voorzitter! Ter afronding van hoofdstuk 6 wil ik nog een aantal opmerkingen maken. Wij betuigen onze uitdrukkelijke steun aan artikel 6.2.8a, waarin is bepaald de grondregel dat bezwaar maken geen schorsende werking heeft, tenzij dit bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Share This