Artikel 6:3

Een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit is niet vatbaar voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft.

 

Dit artikel is met ingang van1 januari 1994 ingevoerd bij wet van 4 juni 1992 Stb. 315 (wetsvoorstel 21 221)

[bron: PG Awb I, p. 283-284]

VO = VvW

Tekst RvS = VvW

VvW = Eindtekst [6.1.4]

Memorie van toelichting

In het algemene deel van de toelichting is aandacht besteed aan de taak van de rechter bij de handhaving van de Awb. Daar werd al aange­geven dat geen wijziging wordt beoogd in de thans bestaande situatie, dat tegen procedure-beslissingen in principe geen voorziening openstaat. Aangezien men zich echter kan afvragen of codificatie van procedure­voorschriften niet tot consequentie heeft dat op grond van die voorschriften gegeven beslissingen – bij voorbeeld inzake het al dan niet horen van een belanghebbende – beschikkingen (besluiten) zijn die op zichzelf vatbaar zijn voor bezwaar of beroep, is het onderhavige artikel opgenomen.
Inzake voorbereidingshandelingen (zoals – onder de vigeur van de Wet op de Ruimtelijke Ordening zoals die toen gold – de beslissing van Burgemeester en Wethouders over het vragen van een verklaring van geen bezwaar aan gedeputeerde staten) pleegt de Afdeling rechtspraak te oordelen dat deze niet op rechtsgevolg zijn gericht (zie bij voorbeeld Afd. rechtspraak 17 februari 1978, AB 1978, 480; Vz. Afd. rechtspraak 17 oktober 1979, AB 1980, 284, m.n.; Afd. rechtspraak 6 mei 1980, AB 1980, 478, m.n.). Voorbereidingsbeslissingen kunnen dus – afgezien van de mogelijkheid van een vordering bij de burgerlijke rechter (vgl. rechtbank ‘s-Hertogenbosch 12 december 1980, AB 1981, 226, m.n.) ­pas in de procedure over de hoofdzaak door de rechter worden getoetst (vgl. over de bezwaarschriftprocedure Afd. rechtspraak 25 mei 1984, AB 1984, 451, m.n.). Tot hetzelfde resultaat is de Centrale Raad van Beroep gekomen in een zaak betreffende een «hoorcommissie» (zie CRvB 26 april 1984, TAR 1984, 144).
Gaat het echter om een voorbereidingshandeling die op zichzelf reeds voor een of meer belanghebbenden rechtsgevolg heeft, dan is een daartegen gerichte afzonderlijke procedure in beginsel wel mogelijk (zie inzake voorbereidingsbesluiten voor postzegelplannen, in afwijking van eerdere jurisprudentie, Vz. Afd. rechtspraak 29 april 1985, AB 1985, 519 en Vz. Afd. rechtspraak 25 november 1985, AB 1986, 424, m.n.). Inzake de afgifte van verklaringen van geen bezwaar bevatten artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en artikel 50, negende lid, van die wet thans uitzonderingsbepalingen volgens welke zo’n verklaring voor de mogelijkheid van voorziening ingevolge de Wet Arob «geacht wordt» deel uit te maken van de beschikking waarop zij betrekking heeft.
Twijfel zou kunnen rijzen of het juridisch karakter van procedurele voorbereidingshandelingen onveranderd blijft wanneer daarvoor de wettelijke bepalingen van de voorgestelde Algemene wet bestuursrecht gaan gelden. Om elke onduidelijkheid hierover te voorkomen wordt voorgesteld in artikel 6.1.4 te bepalen dat procedurele beslissingen als hier bedoeld niet afzonderlijk in bezwaar of beroep aangevochten kunnen worden. In de lijn van de bestaande jurisprudentie zijn van deze bepaling uitgezonderd die voorbereidingsbeslissingen die iemand los van het voor te bereiden besluit in zijn belang treffen.

Voorlopig verslag II

[2.152] Dit artikel bepaalt dat een beslissing inzake de procedure ter voorbe­reiding van een besluit niet vatbaar is voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft.
Duk (Bestuurswetenschappen 1990, nr. 1) acht het een lastige vraag in welke gevallen een interlocutoire beslissing, los van het uiteindelijk te nemen besluit, de belanghebbende rechtstreeks treft in een rechtens te respecteren belang. De commissies, behalve de leden van de C.D.A.-fractie, vroegen de regering of deze bovenstaande stelling onder­schrijft.

Memorie van antwoord II

(2.152) Inderdaad zal niet altijd op voorhand duidelijk zal zijn of een bepaalde procedurele beslissing de belanghebbende rechtstreeks in zijn belang treft, los van het voor te bereiden besluit. Anderzijds kan een dergelijke bepaling niet gemist worden.
Van een groot aantal procedurele beslissingen kan zonder twijfel worden aangenomen dat zij de belanghebbende niet los van het uiteindelijke besluit rechtstreeks in zijn belang treffen. Wanneer een bestuursorgaan bijvoorbeeld beslist tot toepassing van artikel 4.1.2.5 en de belanghebbende niet vooraf hoort, kan deze procedurele beslissing zonder bezwaar aan de orde worden gesteld in het kader van de totstandkoming van het uiteindelijke besluit. Ook bij veel andere procedurebeslissingen zal artikel 6.1.4 niet zozeer problemen opleveren alswel kunnen bijdragen aan een zinvolle regeling van rechtsbescherming.

Share This