Artikel 7:10

1. Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
2. De termijn wordt opgeschort gerekend vanaf de dag na die waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
3. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen.
4. Verder uitstel is mogelijk voor zover:
a. alle belanghebbenden daarmee instemmen,
b. de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad, of
c. dit nodig is in verband met de naleving van wettelijke procedurevoorschriften.
5. Indien toepassing is gegeven aan het tweede, derde of vierde lid, doet het bestuursorgaan hiervan schriftelijk mededeling aan belanghebbenden.

 

Dit artikel is met ingang van 1 januari 1994 ingevoerd bij wet van 4 juni 1992 Stb. 315 (wetsvoorstel 21 221)

[bron: PG Awb I, p. 344-346]

[Eindtekst]
1. Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.
2. De termijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
3. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.
4. Verder uitstel is mogelijk voor zover de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad of ermee instemmen.

VO = VvW, behoudens lid 2 dat in het VO luidde: De termijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener verzocht is een verzuim als bedoeld in artikel 6.3.3, te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Tekst RvS = VvW, behoudens lid 2 dat in de Tekst RvS luidde: De termijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener verzocht is een verzuim als bedoeld in artikel 6.2.0b, te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Advies RvS

De Raad heeft zich de vraag gesteld in hoeverre de in dit artikel geregelde beslistermijn van in beginsel zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift correspondeert met het kabinetsstandpunt over het derde rapport van de Commissie van Advies inzake werkwijze en normen belastingkamers gerechtshoven, de Commissie-Van Vucht (Kamer­stukken II 1986/87,17 050, nr. 84). De commissie neemt een termijn van een jaar tot uitgangspunt, waarbinnen de inspecteur een beslissing op een door de belasting­plichtige ingediend bezwaarschrift dient te nemen, en het kabinet heeft zich bij dit uitgangspunt aangesloten. Een nadere beschouwing dienaan­gaande mag, gelet op de mogelijk ingrijpende consequenties voor de belastingdienst, ter zake niet ontbreken. Overigens vraagt de Raad zich af of een termijnstelling in de praktijk veel effect zal hebben, gelet op de realiteit die uitwijst dat een plotselinge toename in aanvragen gedurende vele jaren tot grote achterstanden leiden. In de toelichting ware aan deze proble­matiek aandacht te besteden.

Nader rapport

De termijnen in artikel 6.3.15 voor de beslissing op een bezwaarschrift zijn te kort voor de afdoening van de bezwaarschriften in belastingzaken. Daarom zal in de aanpassingswet voor de beslissing op laatstbedoelde bezwaarschriften een langere termijn worden opgenomen, binnen welke de belastingdienst wel in staat moet worden geacht te beslissen.
In de toelichting is meer aandacht aan de praktische waarde van de termijnstelling besteed.

Voorstel van wet [6.3.15]

1. Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 6.3.18 is ingesteld – binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.
2. De termijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6.2.0b te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
3. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.
4. Verder uitstel is mogelijk voor zover de indiener van het bezwaar­schrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad of ermee instemmen.

Memorie van toelichting

In deze bepaling wordt een regeling gegeven van de termijnen waarbinnen op het bezwaarschrift moet worden beslist.
De termijnen zijn, mede omdat het hier een algemene regeling betreft, enkele weken langer dan de in de Wet Arob genoemde termijnen. Bovendien is uit onderzoek gebleken, dat deze termijnen in de praktijk veelvuldig worden overschreden. Ook volgt uit dat onderzoek dat het inschakelen van een adviescommissie tijd kost, hetgeen tot een verschil in termijnstelling heeft geleid.
Het bestuur zou de nu voorgestelde termijnen ook daadwerkelijk moeten kunnen halen. Voor bijzondere gevallen is nog voorzien in een verdaging van ten hoogste vier weken onder de verplichting daarvan schriftelijk mededeling te doen. Het bezwaar dient binnen deze termijn te zijn afgehandeld. Overschrijding van de termijn heeft als gevolg dat ingevolge artikel 6.1.3, onderdeel b, jo. artikel 1.3, onderdeel c beroep openstaat.
Voor de afdoening van bezwaarschriften in fiscalibus is de termijn van zes weken te kort; daarvoor zal in de AWR een uitzonderingsbepaling worden opgenomen.
Indien de termijn wordt overschreden, zal als gezegd het gevolg daarvan in ieder geval zijn, dat beroep kan worden ingesteld bij de instantie die over de beslissing op het bezwaarschrift heeft te oordelen. De overschrijding heeft echter niet tot gevolg dat niet meer op het bezwaarschrift kan worden beslist; dat zou ook niet doelmatig zijn. Men vergelijke in dit verband artikel 6.2.12a, eerste lid, op grond waarvan een bestuursorgaan verplicht blijft een uitdrukkelijk besluit te nemen. Hierbij zij wel opgemerkt, dat een bestuursorgaan dat bij een onverwachte toename van bezwaarschriften geen maatregelen treft om binnen de bezwaartermijn te kunnen beslissen, rekening dient te houden met een even grote toename van beroepen wegens het uitblijven van een tijdige beslissing op de bezwaarschriften.
Indien een adviescommissie wordt ingeschakeld geldt een langere beslistermijn dan wanneer het bestuursorgaan de beslissing zelf voorbe­reidt. De termijnstelling richt zich evenwel ook in dit geval tot het bestuursorgaan. Indien de adviescommissie om een of andere reden niet op tijd een advies uitbrengt, zal het bestuursorgaan de beslissing overeenkomstig het derde lid – en eventueel het vierde lid – moeten verdagen. En indien dan nog geen advies is uitgebracht zal het bestuurs­orgaan moeten beslissen zonder het advies af te wachten. In dit ­moeilijk voorstelbare – geval zal het bestuursorgaan dan zelf moeten horen, in afwijking van artikel 6.3.18, derde lid.
Het tweede lid regelt het geval dat de procedure in verband met een verzuim van de kant van de indiener van het bezwaarschrift nog niet kan beginnen. De termijn behoort dan nog niet in te gaan.
Indien het niet mogelijk is om binnen de in het eerste lid gestelde termijn een beslissing te nemen, dan kan het bestuursorgaan op grond van het derde lid de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van deze verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de indiener.
Overeenkomstig het vierde lid is verder uitstel mogelijk voor zover de bezwaarde en eventuele andere belanghebbenden daarmee instemmen of indien die laatsten daardoor niet geschaad kunnen worden. Zulk verder uitstel kan nuttig zijn indien partijen de mogelijkheid beproeven elkaar alsnog in een oplossing te vinden.

Voorlopig verslag II

[2.210] Dit artikel handelt over de termijn waarbinnen het bestuursorgaan moet beslissen op het bezwaarschrift.
Welke gevolgen zijn verbonden aan het overschrijden van de afhandelingstermijn in de bezwaarfase? Het ABP wijst erop dat er nogal wat situaties zijn waarin de zorgvuldigheid meer gebaat is bij – duidelijk jegens de belanghebbende te motiveren – aanhouding van een beslissing, dan bij een snelle afdoening ervan. De in de artikelen 6.3.1 5 en 6.4.1 5 voorgestelde termijnen zijn zo algemeen gesteld dat zij voor een aantal specifieke situaties weinig of geen ruimte laten. De termijnen voor bezwaarschriftenprocedures, bij de behandeling waarvan medische aspecten aan de orde komen, zijn te kort.
[2.211] Na de aankondiging van een in te dienen wetsvoorstel naar aanleiding van de voorstellen van de Commissie-VanVucht waarin een afwijkende termijn in de fiscalibus van een jaar voor beslissingen op bezwaarschriften wordt opgenomen zou het interessant zijn te vernemen voor welke aantallen bezwaarschriften de Awb-termijn van zes weken gaat gelden en voor welke aantallen afwijkende termijnen. Kan de regering hier inlichtingen over geven?

Memorie van antwoord II

(2.210) Wanneer een bestuursorgaan de termijn voor de beslissing op een bezwaarschrift overschrijdt, kan beroep worden ingesteld bij de daartoe bevoegde instantie. Mocht voor de zorgvuldige afhandeling van het bezwaarschrift meer tijd nodig zijn, omdat nader onderzoek geboden is dat niet binnen de termijn van zes weken is te realiseren, dan biedt de Awb de mogelijkheid van uitstel van vier weken. De Awb voorziet verder in een uitstelmogelijkheid met instemming van de belanghebbende. Mocht een langere termijn dan tien weken nodig zijn, bij voorbeeld omdat het onderzoek niet op tijd is afgerond, dan zal de indiener van het bezwaarschrift in de meeste gevallen met uitstel instemmen. Hij heeft immers zelf baat bij uitstel. Een verlenging van de afhandelingstermijn voor een bepaald type bezwaarschriften in de Awb is niet opgenomen, maar bij de aanpassing van enkele wetten aan de Awb wordt in specifieke situaties voorzien in een verlenging van deze termijn. Een algemene uitzondering voor de beslistermijn op bezwaarschriften met medische aspecten is niet opgenomen, omdat voor deze bezwaarschriften niet altijd een langere termijn noodzakelijk zal zijn. Soms zal een medisch onderzoek juist nog op kortere termijn ingesteld dienen te worden dan een ander onderzoek, omdat na langere tijd niet meer de juiste diagnose is te stellen.
(2.211) De afwijkende termijn van een jaar zal alleen voor bezwaarschriften in fiscalibus gelden. Voor alle andere bezwaarschriften zal, een hoogst enkele uitzondering daargelaten, de termijnregeling van de Awb gelden. De uitzonderingen betreffen gevallen waarbij het belang van de zaak gediend is bij een uiterst snelle beslissing en de termijn derhalve juist korter zal zijn; een voorbeeld vormen de beslissingen terzake van de deelneming aan een eindexamen (bijvoorbeeld op basis van de Wet op het voortgezet onderwijs).

Dit artikel is met ingang van 1 oktober 2009 gewijzigd bij wet van 18 juni 2009 Stb. 384 (wetsvoorstel 31 751).

[Eindtekst] Artikel 7:10 komt te luiden:
Artikel 7:10
1. Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
2. De termijn wordt opgeschort gerekend vanaf de dag na die waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
3. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen.
4. Verder uitstel is mogelijk voor zover:
a. alle belanghebbenden daarmee instemmen,
b. de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad, of
c. dit nodig is in verband met de naleving van wettelijke procedurevoorschriften.
5. Indien toepassing is gegeven aan het tweede, derde of vierde lid, doet het bestuursorgaan hiervan schriftelijk mededeling aan belanghebbenden.

Voorstel van wet

Artikel 7:10 komt te luiden:
Artikel 7:10
1. Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
2. De termijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
3. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen.
4. Verder uitstel is mogelijk voor zover:
a. alle belanghebbenden daarmee instemmen,
b. de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad, of
c. dit nodig is in verband met de naleving van wettelijke procedurevoorschriften.
5. Indien toepassing is gegeven aan het tweede, derde of vierde lid, doet het bestuursorgaan hiervan schriftelijk mededeling aan belanghebbenden.

Memorie van toelichting

Eerste lid
Momenteel begint de bezwaartermijn te lopen na ontvangst van het bezwaarschrift. In geval van een besluit dat op meerdere belanghebbenden betrekking heeft, bestaat de mogelijkheid dat verschillende bezwaarschriften worden ingediend, die ieder als het ware hun eigen beslistermijn kennen. Wij achten dit onwenselijk. Een volledige heroverweging van een primair besluit kan immers eerst daadwerkelijk gestalte krijgen indien alle hiertegen gerichte bezwaren in hun onderlinge samenhang worden beoordeeld. Dit is ook onderkend door de jurisprudentie, waaruit blijkt dat de heroverweging van een primair besluit moet worden neergelegd in één beslissing op bezwaar, ook als het gaat om meer bezwaarschriften (CRvB 24 augustus 2005, RSV 2005, 357, en CRvB 22 juli 2004, JB 2004/330; vgl. ook ABRvS 29 juni 2005, Gst. 2006, 6). Het is merkwaardig als één heroverweging binnen verschillende termijnen moet zijn afgerond.
In het verlengde hiervan zij gewezen op het gevaar dat op verschillende tijdstippen verschillende beroepen tegen het uitblijven van één beslissing op bezwaar (kunnen) worden ingediend. Een dergelijke situatie zorgt voor verwarring, en kan leiden tot het minder doordacht afhandelen van bezwaren tegen een besluit en daarmee tot besluiten die een verhoogde kans op rechterlijke vernietiging lopen. Op basis van een en ander stellen wij voor de termijn voor het beslissen op bezwaar op één tijdstip te laten aanvangen, zodat alle actoren – het bestuursorgaan daaronder begrepen – weten wanneer de heroverweging van het besluit in kwestie moet zijn afgerond. Bij de keuze voor de aanvang van dit tijdstip is aansluiting gezocht bij artikel 4:15 (nieuw), te weten de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
Verder wijzen wij op het feit dat ingevolge het eerste lid de beslistermijn van het bezwaar mogelijk pas enkele weken na ontvangst van het bezwaarschrift aanvangt. Te weten de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Uiteraard verplicht deze bepaling het bestuursorgaan niet om te wachten met de behandeling van het bezwaarschrift, met name niet wanneer vaststaat dat er slechts één belanghebbende is.
Tot slot wordt op advies van de Raad van State in het eerste lid de beslistermijn verlengd van tien naar twaalf weken, indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld.

Derde lid
Voorgesteld wordt de termijn voor de eerste verdaging van de beslissing op bezwaar te verlengen van vier tot zes weken. Wij achten deze beperkte algemene verlenging gerechtvaardigd, omdat – zo leert de praktijk – de mondelinge toelichting van een bezwaar tijdens de hoorzitting met enige regelmaat noodzaakt tot aanvullend onderzoek waarop het bestuursorgaan aanvankelijk niet bedacht hoefde te zijn. Denk hierbij onder meer aan het noemen van concrete gevallen ter ondersteuning van een beroep op het gelijkheidsbeginsel.

Vierde lid
De onderdelen a en b zijn qua strekking gelijk aan hetgeen in het huidige vierde lid is bepaald. Deze onderdelen wijken daarentegen af van artikel 4:15, tweede lid, onderdeel a (nieuw). In het laatstgenoemde artikel is enkel sprake is van instemming in een «twee partijen verhouding», te weten de aanvrager van de beschikking en het bestuursorgaan. De onderdelen a en b van het vierde lid hebben daarentegen betrekking op een «meer partijen verhouding» bij de beslissing op bezwaar. Gezien dit feit kan niet worden volstaan met artikel 4:15 tweede lid, onderdeel a (nieuw), maar behoeft deze situatie een expliciete regeling. Het voorgestelde onderdeel c bevat een nieuw element. Ingevolge dat onderdeel is uitstel van een beslissing mogelijk voor zover dit nodig is in verband met de naleving van wettelijke procedurevoorschriften. Een voorbeeld van zo’n wettelijk voorschrift is artikel 7:9 Awb. Tijdens of na afloop van de hoorzitting kunnen nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden bekend worden die van aanmerkelijk belang kunnen zijn voor het resultaat van de heroverweging. Op grond van artikel 7:9 worden belanghebbenden in een dergelijke situatie in de gelegenheid gesteld hierover te worden gehoord. Echter, toepassing van artikel 7:9 kan de zorgvuldige afhandeling van een dergelijk bezwaar binnen een zeer korte termijn belemmeren. In dit kader zij opgemerkt dat een stuk niet buiten beschouwing mag worden gelaten enkel omdat het niet binnen de in artikel 7:4, tweede lid, genoemde termijn is overgelegd. De heroverweging op grondslag van het bezwaar behoort immers ex nunc – dit wil zeggen: wettelijke voorschriften, beleidsregels en feiten zoals deze zich manifesteren ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar – te geschieden. Gezien dit feit kan uitstel van een beslissing op bezwaar nodig zijn bij toepassing van artikel 7:9.
Een vergelijkbare situatie bestaat indien bij de voorbereiding van de beslissing op bezwaar blijkt dat een deugdelijke heroverweging van het bezwaar nader onderzoek vereist. In een dergelijk geval is een extra termijn van zes weken vaak toereikend. Soms vereist het nadere onderzoek echter meer tijd, met name als het bestuursorgaan heeft gevraagd om (nader) advies van een deskundige of om een toelichting op een advies waarvan de juistheid wordt betwist. Men denke aan het geval dat een bouwvergunning aanvankelijk op een onjuiste grond is geweigerd, maar over verlening pas kan worden besloten nadat alsnog het advies van de welstandscommissie is ingewonnen. Ook kan het gebeuren, dat in bezwaar blijkt dat een aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gelaten wegens onvolledigheid. De juiste beslissing is dan om de aanvraag alsnog in behandeling te nemen, maar omdat het hele proces voor behandeling van de aanvraag nog moet beginnen, is de resterende termijn voor de beslissing op bezwaar dan vaak te kort. Doet een dergelijke situatie zich voor, dan is duidelijk dat van een deugdelijke heroverweging geen sprake kan zijn als de gevraagde advisering of toelichting niet wordt afgewacht, maar ook dat het onmogelijk is om binnen een termijn van (zes + zes =) twaalf of (tien + zes =) zestien weken op het bezwaar te beslissen als de gevraagde advisering of toelichting wèl wordt afgewacht.
Gezien het vorenstaande achten wij de extra verdagingsmogelijkheid gerechtvaardigd.

Vijfde lid
Ingevolge het – ongewijzigd gebleven – tweede lid wordt de beslistermijn van rechtswege opgeschort indien het bestuursorgaan gebruik maakt van de hem in artikel 6:6 gegeven bevoegdheden (bieden van gelegenheid tot herstel van een verzuim door de indiener van het bezwaarschrift). Ingevolge het derde lid respectievelijk vierde lid wordt de beslistermijn verlengd indien het bestuursorgaan een beslissing tot verdaging respectievelijk verder uitstel als bedoeld in die artikelleden neemt. Het is van groot belang dat de betrokkenen op de hoogte worden gesteld van de opschorting of verlenging van deze beslistermijn. Daartoe dient de mededeling die in het vijfde lid is voorgeschreven.

Nota van wijziging

In artikel I, onderdeel B, wordt in artikel 7:10, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht «met ingang van de dag waarop» vervangen door: gerekend vanaf de dag na die waarop.

Toelichting NvW
Deze nota van wijziging strekt, naast een aantal wijzigingen van louter wetstechnische aard, tot het schrappen van de genoemde datum van 1 januari 2009 in de inwerkingtredingsbepaling van het wetsvoorstel en in artikel II van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (Kamerstukken I 2005/06, 29 934, A). Op 20 november 2007 heeft de Eerste Kamer het initiatiefvoorstel dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen van de toenmalige Tweede Kamerleden Wolfsen en Luchtenveld aanvaard. Op grond van dat wetsvoorstel verbeuren bestuursorganen na ingebrekestelling van de aanvrager een dwangsom indien zij beslistermijnen overschrijden.
Het streven is altijd geweest de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen op 1 januari 2009 in werking te laten treden. Het kabinet heeft echter aangegeven het verzoek aan de Koningin het wetsvoorstel te bekrachtigen niet te zullen doen, voordat verzekerd is dat tegelijk met inwerkingtreding van de in het wetsvoorstel opgenomen dwangsomregeling, de termijnen voor het beslissen op Wob-verzoeken en op bezwaren krachtens de Algemene wet bestuursrecht zijn aangepast, met dien verstande dat de regeling uiterlijk per 1 januari 2010 in werking treedt (Kamerstukken II 2008/09, 29 934, nr. 24).
Het wetsvoorstel tot Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en enkele andere wetten in verband met de inwerkingtreding van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen is op 24 oktober jl. ingediend bij de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2008/09, 31 751, nr. 2). Omdat deze wet niet meer voor 1 januari 2009 wordt aangenomen, wordt hierbij de datum van 1 januari 2009, genoemd in de inwerkingtredingsbepaling van het wetsvoorstel en in artikel II van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen, geschrapt. Dit verandert echter niet het standpunt van het kabinet dat de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen zo snel mogelijk in werking zal treden.
A, B en C Dit betreft een technische wijziging. Hiermee wordt de aanvang van de termijn in overeenstemming gebracht met de bepalingen daarover in de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de bijzondere wetten. Daarnaast wordt in onderdeel B artikel 7:24, zesde lid, onderdeel c, van de Algemene wet bestuursrecht in overeenstemming gebracht met het in onderdeel B voorgestelde artikel 7:10, vierde lid, onderdeel c, van de Algemene wet bestuursrecht.

Dit artikel is met ingang van […] gewijzigd bij wet van […], Stb. […] (wetsvoorstel 33 727, Wet bevordering van mediation in het bestuursrecht)

[Eindtekst]

Voorstel van wet

Artikel 7:10, vierde lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. Aan het slot van onderdeel b vervalt: of.
2. Aan het slot van onderdeel c wordt de punt vervangen door:, of.
3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. dit nodig is in verband met de deelneming door een of meer belanghebbenden aan mediation op basis van een mediationovereenkomst als bedoeld in artikel 424a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

Memorie van toelichting

Onderdelen C tot en met E (artikel 7:3a, 7:10 en 7:12 Awb)

Op grond van artikel 7:3a Awb kan het bestuursorgaan vervolgens belanghebbenden in de gelegenheid stellen om deel te nemen aan mediation. Deze bepaling beoogt te bereiken dat het bestuursorgaan de noodzaak voelt om mediation te beproeven en daarover informatie te verstrekken. Dit geldt tevens voor de inspecteur binnen het belastingrecht. Uiteraard kan de belanghebbende ook zelf om mediation vragen. Mocht geen mediation hebben plaatsgevonden, dan moet het bestuursorgaan in de beslissing op bezwaar op grond van het gewijzigde eerste lid van artikel 7:12 Awb de redenen daartoe vermelden. De reden waarom het bestuursorgaan geen mediation heeft voorgesteld kan bijvoorbeeld zijn dat de indiener van het bezwaarschrift of een belanghebbende niet van mediation gebruik wenst te maken, het bestuursorgaan op voorhand duidelijke aanwijzingen heeft dat mediation illusoir is, de indiener van het bezwaarschrift niet te bereiken is, of het bestuursorgaan van oordeel is dat een rechtsvraag dient te worden beantwoord door de rechter. De vermelding van de redenen waarom geen mediation heeft plaatsgevonden, is geen appellabel onderdeel van de beslissing op bezwaar. Deze motivering zorgt ervoor dat de toepassing van mediation of een andere geschilbeslechtingsmethode niet lichtzinnig wordt geweigerd.

[33 727, nr. 3, p. 15]

Share This