Artikel 7:15

1. Voor de behandeling van het bezwaar is geen recht verschuldigd.
2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
3. Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
5. Indien aan de belanghebbende in verband met het bezwaar een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, betaalt het bestuursorgaan de toe te kennen vergoeding aan de rechtsbijstandverlener. De rechtsbijstandverlener stelt de belanghebbende zoveel mogelijk schadeloos voor de door deze voldane eigen bijdrage. De rechtsbijstandverlener doet aan de Raad voor rechtsbijstand opgave van een kostenvergoeding door het bestuursorgaan.

 

Dit artikel is met ingang van 1 januari 1994 ingevoerd bij wet van 4 juni 1992 Stb. 315 (wetsvoorstel 21 221)

[bron: PG Awb I, p. 355]

[Eindtekst] Artikel 7:15 [6.3.20]
Voor de behandeling van het bezwaar is geen recht verschuldigd.

Voorontwerp

Voor de behandeling van een bezwaarschrift is geen recht verschul­digd.

Tekst RvS

Voor de behandeling van een bezwaarschrift is geen recht verschuldigd.

VvW = Eindtekst

Memorie van toelichting

Deze bepaling is in overeenstemming met artikel 14, vijfde lid, van de Wet Arob en in het algemeen met het geldende recht en het in de literatuur ingenomen standpunt, dat voor de behandeling van een bezwaarschrift geen recht wordt geheven. Dit strookt immers niet met de aard van de bezwaarschriftprocedure. Deze procedure is niet alleen van belang voor de burger maar ook voor het bestuursorgaan, dat door de in de bezwaarschriftprocedure ter beschikking gekomen nadere informatie in de gelegenheid wordt gesteld een beter onderbouwd besluit te nemen.

Dit artikel is met ingang van 12 maart 2002 gewijzigd bij wet van 24 januari 2002 Stb. 55 (wetsvoorstel 27 024)

[Eindtekst] Artikel 7:15 wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Toegevoegd worden drie leden, luidende:
2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Art. 57b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing.
3. Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.

Voorstel van wet

Artikel 7:15 wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Toegevoegd worden drie leden, luidende: 2. De kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is genomen. Artikel 57b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing. 3. Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.

Memorie van toelichting

Onderdeel B
In de huidige tekst van artikel 7:15 is reeds tot uitdrukking gebracht, dat het bestuursorgaan een belanghebbende geen vergoeding in rekening mag brengen voor de kosten van het behandelen van een bezwaarschrift. In aanvulling daarop wordt, om redenen die in het algemene gedeelte van deze toelichting zijn uiteengezet, in een nieuw tweede lid nu ook de keerzijde daarvan onder woorden gebracht: in beginsel mag de belanghebbende van het bestuursorgaan evenmin een vergoeding van zijn kosten verlangen. Voor de bezwaarschriftprocedure geldt dus als hoofdregel, dat alle partijen hun eigen kosten dragen.
Het tweede lid bevat tevens de in het algemeen deel van deze memorie van toelichting reeds besproken uitzondering op deze hoofdregel. Het bestuursorgaan vergoedt de kosten van een belanghebbende wél, indien – maar ook uitsluitend indien – het bestreden besluit door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is genomen. Het is derhalve niet voldoende dat het bestreden besluit onrechtmatig is; het bestuursorgaan dient daarbij ernstig onzorgvuldig handelen te kunnen worden verweten. Voor een nadere toelichting op dit criterium zij verwezen naar paragraaf 4 van het algemeen deel van deze memorie. De woorden «redelijkerwijs heeft moeten maken» in de eerste volzin komen overeen met de in artikel 8:75 gebruikte bewoordingen. Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat niet slechts de kosten zelf redelijk moeten zijn om voor vergoeding in aanmerking te komen, maar ook dat bijvoorbeeld het inroepen van rechtsbijstand redelijk moet zijn geweest. Uit het tweede en derde lid vloeit in samenhang voort dat de vergoeding alleen kan worden toegekend indien daarom op enig moment in de bezwaarschriftprocedure uitdrukkelijk wordt gevraagd. Het verzoek kan bijvoorbeeld in het bezwaarschrift of (mondeling) tijdens de hoorzitting worden gedaan. Het derde lid bepaalt tevens dat het bestuursorgaan in de beslissing op het bezwaarschrift tevens uitspraak doet op een verzoek om vergoeding van de kosten. Het vierde lid bepaalt dat de omvang van de vergoeding bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld; als gezegd ligt het in de bedoeling daartoe het Besluit proceskosten bestuursrecht aan te vullen. Een (aparte) wettelijke voorziening ingeval van intrekking van het bezwaarschrift (vgl. art. 8:75a ingeval van intrekking van een beroepschrift) is niet nodig. Als het bestuursorgaan een nieuw besluit neemt dat aan het bezwaar tegemoet komt, zonder echter de gevraagde vergoeding toe te kennen, zal de belanghebbende die hierover een uitspraak van de rechter verlangt niet tot intrekking van zijn bezwaarschrift overgaan.
Artikel 57b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is ingevolge het tweede lid van overeenkomstige toepassing. In gevallen, waarin op grond van de Wet op de rechtsbijstand voor het bezwaar een toevoeging is verleend vindt uitbetaling van de kostenvergoeding aan de griffier plaats. In gevallen waarin geen beroep op de rechter wordt ingesteld na de beslissing op het bezwaar of beroep is het het meest praktisch dat het bestuursorgaan handelt op de manier waarop de griffier wordt verondersteld te handelen. Het is dan het meest praktisch dat het bestuursorgaan de kostenvergoeding naar de advocaat overmaakt, zodat die kan zorgen voor verrekening met de eigen bijdrage.

Amendement nr. 14, I (Dittrich cs), ter vervanging van nrs. 7 en 8

Artikel I, onderdeel B, onder 2, artikel 7:15, tweede lid, komt te luiden:
2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Art. 57b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing.

Toelichting
Dit amendement bewerkstelligt dat de kosten die een burger redelijkerwijs heeft moeten maken voor de behandeling van een bezwaar- of administratief beroepschrift, door de overheid worden vergoed, wanneer de overheid het besluit herroept wegens de onrechtmatigheid ervan. Die onrechtmatigheid moet wel aan de overheid te wijten zijn. Dit betekent dat deze kosten aanzienlijk eerder voor vergoeding in aanmerking komen dan in het regeringsvoorstel.
Wordt een besluit niet herroepen, dan komen de gemaakte kosten voor rekening van de belanghebbende. Loutere vormfouten of motiveringsgebreken leiden niet tot een vergoedingsplicht. Het woord «herroepen» impliceert dat het oorspronkelijke besluit inhoudelijk onjuist moet zijn geweest. Indien de onjuistheid van het besluit te wijten is aan de belanghebbende, bijvoorbeeld omdat hij niet tijdig de juiste gegevens heeft verschaft, bestaat uiteraard geen recht op vergoeding.

Verslag wetgevingsoverleg

Zie verslag wetgevingsoverleg gezamenlijke behandeling wetsvoorstellen 26 653, 27 023 en 27 024.

Brief 12 februari 2001

Bij de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de kosten van bestuurlijke voorprocedures (Kamerstukken II 1999/2000, 27 024, nrs. 1–3) in het wetgevingsoverleg van 4 december jl. heb ik aangegeven behoefte te hebben aan nader beraad in het kabinet over de amendementen-Dittrich (nrs. 7 en 8). Dit beraad heeft inmiddels plaatsgevonden. Mede namens mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bericht ik U daarover als volgt. De kern van mijn bezwaar tegen genoemde amendementen was, dat daarin vrijwel iedere juridische fout in een besluit van een bestuursorgaan tot gevolg zou hebben dat het bestuursorgaan de kosten die de burger in verband met de behandeling van zijn bezwaarschrift heeft gemaakt, moet vergoeden. Inmiddels zijn de amendementen-Dittrich vervangen door het amendement-Dittrich/Santi/Van Wijmen/Van der Staaij op stuk nr. 14. Laatstgenoemd amendement beperkt de vergoedingsplicht tot gevallen waarin het bestreden besluit wegens onrechtmatigheid wordt herroepen en deze onrechtmatigheid aan het bestuursorgaan is te wijten. Dit impliceert dat de vergoedingsplicht wordt beperkt tot gevallen waarin het bestuursorgaan verwijtbaar inhoudelijke fouten heeft gemaakt. Bij louter formele fouten of gebreken in de motivering behoeft het besluit als zodanig immers niet te worden herroepen. Een en ander betekent, dat thans een vergoedingsplicht wordt voorgesteld die duidelijk beperkter is dan in de oorspronkelijke amendementen-Dittrich, zij het nog altijd aanzienlijk ruimer dan in het regeringsvoorstel. Daarmee wordt gedeeltelijk aan mijn bezwaren tegemoetgekomen, al wil ik niet verhelen dat ook het nieuwe amendement-Dittrich c.s., zij het in mindere mate, naar mijn oordeel zal leiden tot een op zichzelf onwenselijke juridisering van de bezwaarschriftprocedure. Onder die omstandigheden laat ik het oordeel over het amendement-Dittrich c.s. op stuk nr. 14 aan de Kamer.

Stemming 27 maart 2001, p. 61-4280

In stemming komt het gewijzigde amendement-Dittrich (stuk nr. 14, I). De voorzitter: Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, GroenLinks, de PvdA, D66, de ChristenUnie, de SGP en het CDA voor dit gewijzigde amendement hebben gestemd en die van de fractie van de VVD ertegen zodat het is aangenomen.
De heer de Wit (SP): Voorzitter! De SP-fractie heeft tegen dit amendement gestemd.
De voorzitter: Dan wordt de aanwezige leden van de fractie van de SP aantekening verleend, dat zij geacht wensen te worden tegen het gewijzigde amendement-Dittrich (stuk nr. 14, I) te hebben gestemd. Het gewijzigd amendement blijft aangenomen!
Ik stel vast, dat door de aanneming van het gewijzigde amendement-Dittrich (stuk nr. 14, I) het andere op stuk nr. 14 voorkomende amendement als aangenomen kan worden beschouwd. Onderdeel B, zoals gewijzigd door de aanneming van het gewijzigd amendement-Dittrich (stuk nr. 14, I) wordt zonder stemming aangenomen.

Handelingen I

Zie Handelingen I gezamenlijke behandeling wetsvoorstellen 26 653, 27 023 en 27 024.

Dit artikel is met ingang van 12 maart 2002 gewijzigd bij wet van 6 december 2001 Stb. 581 (wetsvoorstel 27 824) (alleen eindtekst opgenomen)

[Eindtekst] In artikel 7:15, tweede lid, tweede volzin, wordt «artikel 57b» vervangen door: artikel 243

Dit artikel is met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd bij wet van 20 december 2012, Stb. 2012, 682 (Wet aanpassing bestuursprocesrecht; kamerstukken 32 450)

[Eindtekst] Artikel 7:15 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid vervalt de laatste volzin.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Indien aan de belanghebbende in verband met het bezwaar een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, betaalt het bestuursorgaan de toe te kennen vergoeding aan de rechtsbijstandver-lener. De rechtsbijstandverlener stelt de belanghebbende zoveel mogelijk schadeloos voor de door deze voldane eigen bijdrage. De rechtsbijstand-verlener doet aan de Raad voor rechtsbijstand opgave van een kostenver-goeding door het bestuursorgaan.

VO Dit artikel was niet in het consultatievoorstel opgenomen.

Advies RvS

8. Vergoeding kosten rechtsbijstand
De thans geldende overeenkomstige toepasselijkheid van artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering brengt mee dat het bestuursorgaan uit het toe te kennen bedrag eerst de belanghebbenden de eventueel betaalde eigen bijdrage vergoedt en het eventuele restant aan de raadsman. Het voorgestelde artikel 7:15, derde lid, tweede volzin, betekent dat de rechtsbijstandverlener, indien deze een proceskostenvergoeding van het bestuursorgaan ontvangt, de belanghebbende zoveel mogelijk schadeloos stelt voor de door deze voldane eigen bijdrage. Volgens de toelichting is dit de meest praktische gang van zaken, omdat bestuursorganen maar weinig te maken hebben met een kostenvergoeding, waarbij een toevoeging speelt. De voorgestelde bepaling kan echter een bron van geschillen vormen tussen de belanghebbende en de raadsman. De mogelijke onbekendheid van bestuursorganen met toevoegingen en de regeling in artikel 7:15 Awb lijken voorts onvoldoende rechtvaardiging voor deze verandering. De Raad adviseert het voorgestelde artikel 7:15, derde lid, tweede volzin, te heroverwegen.

Nader rapport

8. De voorgestelde wijziging van de artikelen 7:15 en 7:28 Awb beoogt de verrekening van proceskostenvergoeding met toevoegvergoedingen te vergemakkelijken. Deze verrekening stuit thans in de praktijk regelmatig op problemen. Verwacht wordt dat hiermee op jaarbasis een bedrag van ca. € 1,2 mln. kan worden bespaard op de gesubsidieerde rechtsbijstand. Anders dan de Raad stelt, behoeft van een toename van geschillen tussen de belanghebbende en diens raadsman niet te worden gevreesd. Van een behoorlijk handelend raadsman mag worden verwacht dat hij, voorafgaand aan een procedure, zijn cliënt voorlicht over de (financiële) consequenties van een zaak, alsmede over de mogelijkheden tot en de eventuele gevolgen van het aanvragen van een toevoeging. Het past om daarbij ook duidelijkheid te verschaffen over de gevolgen van een eventuele proceskostenveroordeling. Hiermee kunnen geschillen over de verrekening van vergoedingen eenvoudig worden voorkomen.

Voorstel van wet

Artikel 7:15 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid vervalt de laatste volzin.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Indien aan de belanghebbende in verband met het bezwaar een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, betaalt het bestuursorgaan de toe te kennen vergoeding aan de rechtsbijstandverlener. De rechtsbijstandverlener stelt de belanghebbende zoveel mogelijk schadeloos voor de door deze voldane eigen bijdrage. De rechtsbijstandverlener doet aan de Raad voor rechtsbijstand opgave van een kostenvergoeding door het bestuursorgaan.

Memorie van toelichting

De voorgestelde wijziging van de artikelen 7:15 en 7:28 Awb biedt een oplossing voor in de praktijk geconstateerde problemen bij de verrekening van proceskostenvergoedingen met toevoegvergoedingen op grond van artikel 37 van de Wet op de rechtsbijstand. Het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr) beoogt te bereiken dat, indien de belanghebbende procedeert op basis van een toevoeging, de proceskostenvergoeding zoveel mogelijk in mindering worden gebracht op de toevoegvergoeding. Deze verrekening vindt in de praktijk soms ten onrechte niet plaats. Dit gebeurt wanneer proceskostenvergoedingen rechtstreeks worden toegekend aan de belanghebbende, vaak doordat het betrokken bestuursorgaan niet bekend is met het feit dat wordt geprocedeerd op basis van een toevoeging. Vervolgens ontbreekt voldoende grondslag voor de raad voor rechtsbijstand om verrekening te doen plaatsvinden. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) blijkt dat artikel 32, derde lid, Bvr geen grondslag biedt voor verrekening van de rechtstreeks aan een rechtszoekende toegekende proceskostenvergoeding met de door de raad voor rechtsbijstand toegekende toevoegvergoeding. De rechtszoekende kan volgens de ABRS niet worden aangemerkt als “derde” in de zin van artikel 32, tweede lid, Bvr (vergelijk onder meer ABRS 21 februari 2007, LJN AZ9000).
De voorgestelde wijziging van de artikelen 7:15 en 7:28 Awb beoogt de verrekening van proceskostenvergoeding met toevoegvergoedingen te vergemakkelijken. Daartoe wordt bepaald dat het bestuursorgaan de tijdens de bezwaarschriftprocedure gemaakte proceskosten – die worden toegekend aan de belanghebbende – geheel aan de rechtsbijstandverlener van de belanghebbende moet betalen als sprake is van een toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). In zo’n geval maakt de belanghebbende op zichzelf aanspraak op de proceskostenvergoeding, maar vindt betaling van deze vergoeding plaats aan de rechtsbijstandverlener.
De rechtsbijstandverlener draagt zorg voor verrekening met de eigen bijdrage van zijn cliënt. Reeds in de memorie van toelichting bij de Wet kosten bestuurlijke voorprocedure (Stb. 2002, 55) werd erop gewezen dat dit de meest praktische gang van zaken is omdat bestuursorganen maar weinig te maken hebben met kostenvergoeding waarbij sprake is van een toevoeging (Kamerstukken II 1999/2000, 27 024, nr. 3, blz. 10). De meeste bestuursorganen handelen overigens nu al dienovereenkomstig.
Er is geen aanleiding te verwachten dat dit meer dan incidenteel zal leiden tot conflicten tussen de rechtsbijstandsverlener en diens cliënt, aangezien elke rechtsbijstandsverlener die gebruik maakt van een toevoeging geacht kan worden bekend te zijn met de Wet op de rechtsbijstand en het op zijn weg ligt zijn cliënt daarover voor te lichten.

Verslag

De leden van de VVD-fractie lezen dat in het advies van de Raad van State en het nader rapport is aangegeven dat de voorgestelde wijziging van de artikelen 7:15 en 7:28 Awb de verrekening van proceskostenvergoeding met toevoegvergoedingen vergemakkelijken. Aangegeven is dat hiermee op jaarbasis een bedrag van circa 1,2 miljoen euro kan worden bespaard op de gesubsidieerde rechtsbijstand. Graag vernemen de aan het woord zijnde leden hoe tot dit bedrag is gekomen.

Nota naar aanleiding van het verslag

De leden van de VVD-fractie lezen dat in het advies van de Raad van State en het nader rapport is aangegeven dat de voorgestelde wijziging van de artikelen 7:15 en 7:28 Awb de verrekening van proceskostenvergoeding met toevoegvergoedingen vergemakkelijken. Aangegeven is dat hiermee op jaarbasis een bedrag van circa 1,2 miljoen euro kan worden bespaard op de gesubsidieerde rechtsbijstand. Graag vernemen de aan het woord zijnde leden hoe tot dit bedrag is gekomen.

Dit bedrag berust op een schatting van het aantal gevallen waarin de verrekening van de proceskostenveroordeling met de toevoeging thans op problemen stuit, rekening houdend met de verhoging van het proceskostenforfait in 2009.

Voorlopig verslag I

Uitbetaling vergoeding
Artikel 7:15, lid 5 en artikel 7:28, lid 3 bepalen in geval van een toevoeging bij bezwaar, respectievelijk beroep, dat het bestuursorgaan de toe te kennen vergoeding rechtstreeks aan de rechtsbijstandverlener uitbetaalt, die dan weer de belanghebbende (= de partij) «zoveel mogelijk» schadeloos stelt voor de door deze voldane eigen bijdrage. De rechtsbijstandverlener doet aan de Raad voor de Rechtsbijstand opgave van een kostenvergoeding door het bestuursorgaan. Het komt de leden van de CDA-fractie voor dat deze bepaling voornamelijk is ingegeven door bezuinigingsmogelijkheden voor de overheid. Vormen deze bepalingen niet een omslachtige en inadequate regeling die, zoals ook de Raad van State in zijn advies vreest, aanleiding zal kunnen geven tot mogelijke conflicten tussen de belanghebbende en de rechtsbijstandverlener, waarbij de Raad voor de Rechtsbijstand ook nog eens een extra taak toebedeeld krijgt door de opgave van de rechtsbijstandverlener te controleren? Graag een reactie van de regering.
[32 450, B, p. 8]

Conclusie van antwoord I

Uitbetaling vergoeding
Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie of de wijzigingen in de artikelen 7:15 en 7:28 Awb niet een omslachtige en inadequate regeling inhouden die aanleiding zou kunnen geven tot mogelijke conflicten tussen de belanghebbende en de rechtsbijstandverlener, waarbij de raad voor rechtsbijstand ook nog eens een extra taak toebedeeld krijgt door de opgave van de rechtsbijstandverlener te controleren.

Met de wijziging van de artikelen 7:15 en 7:28 Awb was aanvankelijk een administratieve stroomlijning beoogd van de uitbetaling van de forfaitaire kostenvergoeding ingeval het bezwaar of het administratief beroep van een belanghebbende leidde tot een herroeping van het bestreden besluit. Krachtens artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waarnaar in die bepalingen werd verwezen, verliep die betaling via de griffier aan de rechtsbijstandverlener ingeval op basis van een toevoeging werd geprocedeerd. Inmiddels is artikel 243 Rv vervallen, en daarmee ook de weg via de griffier. Bepaald wordt nu dat het bestuursorgaan de vergoeding rechtstreeks betaalt aan de rechtsbijstandverlener. De verplichting van de rechtsbijstandverlener om een opgave te doen aan de raad voor rechtsbijstand vloeit reeds voort uit het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Er vloeit uit het wetsvoorstel in dat opzicht dus geen extra taak voort. Er is geen aanleiding te verwachten dat de voorgestelde regeling meer dan incidenteel zal leiden tot conflicten tussen de rechtsbijstandverlener en diens cliënt. Aangezien elke rechtsbijstandverlener die gebruikmaakt van een toevoeging, geacht kan worden bekend te zijn met de Wet op de rechtsbijstand ligt het op zijn weg om zijn cliënt daarover tijdig voor te lichten zodat conflicten voorkomen kunnen worden.
[32 450, C, p. 15-16]

 

Share This