Artikel 7:5

1. Tenzij het horen geschiedt door of mede door het bestuursorgaan zelf dan wel de voorzitter of een lid ervan, geschiedt het horen door:
a. een persoon die niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken is geweest, of
b. meer dan een persoon van wie de meerderheid, onder wie degene die het horen leidt, niet bij de voorbereiding van het besluit betrokken is geweest.
2. Voor zover niet bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, besluit het bestuursorgaan of het horen in het openbaar plaatsvindt.

 

Dit artikel is met ingang van 1 januari 1994 ingevoerd bij wet van 4 juni 1992 Stb. 315 (wetsvoorstel 21 221)

[bron: PG Awb I, p. 340-341]

[Eindtekst] Artikel 7:5 [6.3.10]
1. Tenzij het horen geschiedt door of mede door het bestuursorgaan zelf dan wel de voorzitter of een lid ervan, geschiedt het horen door:
a. een persoon die niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken is geweest, of
b. meer dan een persoon van wie de meerderheid, onder wie degene die het horen leidt, niet bij de voorbereiding van het besluit betrokken is geweest.
2. Voor zover niet bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, besluit het bestuursorgaan of het horen in het openbaar plaatsvindt.

VO = VvW, behoudens lid 1 dat in het VO luidde: Tenzij het horen geschiedt door het bestuursorgaan zelf dan wel de voorzitter of een lid ervan, geschiedt het horen door iemand die niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken is geweest. Indien het horen geschiedt door meer dan een persoon, geldt de eis van niet-betrokkenheid voor de meerderheid van hen, onder wie degene die het horen leidt.

Tekst RvS = VvW, behoudens lid 1 dat in de Tekst RvS luidde: Tenzij het horen geschiedt door het bestuursorgaan zelf dan wel de voorzitter of een lid ervan, geschiedt het horen door iemand die niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken is geweest. Indien het horen geschiedt door meer dan een persoon, geldt de eis van niet-betrokken­heid voor de meerderheid van hen, onder wie degene die het horen leidt.

VvW = Eindtekst

Memorie van toelichting

In deze bepaling wordt geregeld aan welke eisen diegenen moeten voldoen die de belanghebbende horen. Teneinde een goede herover­weging te bevorderen is het gewenst dat degenen die bij de voorbe­reiding van het bestreden besluit betrokken zijn geweest, niet ook de gang van zaken bij het horen bepalen. Daarom is in het artikel bepaald dat een dergelijke persoon niet de leiding van de hoorzitting mag hebben noch als enige mag horen. Bovendien is vastgelegd dat bij het horen door meer dan een persoon de meerderheid uit niet-betrokkenen bij de oorspronkelijke besluitvorming moet bestaan. Dit brengt bij voorbeeld met zich dat de ambtenaar die op grond van een mandaatsverhouding oorspronkelijk heeft beslist, de hoorzitting niet mag leiden. Hij mag daarbij uiteraard wel aanwezig zijn, hetgeen de gedachtenwisseling veelal ook ten goede zal komen. De betrokkenheid van een ambtenaar bij de totstandkoming van het besluit zou bijvoorbeeld ook kunnen blijken uit het feit dat hij medeparaaf heeft verleend.
Indien het bestuursorgaan zelf het bestreden besluit heeft genomen, dient vanzelfsprekend geen beletsel te bestaan tegen het horen door dat orgaan zelf. Hetzelfde geldt indien het horen geschiedt door de voorzitter of een lid van het bestuursorgaan. De bepaling is daarom beperkt tot op grond van mandaat genomen beslissingen. De tekst van deze bepaling is ten opzichte van het voorontwerp verduidelijkt. Bovendien is de zinsnede «door het bestuursorgaan» vervangen door «mede door het bestuurs­orgaan», om buiten twijfel te stellen dat de eis van niet-betrokkenheid bij het bestreden besluit evenmin geldt indien aan het horen door het bestuursorgaan zelf of zijn voorzitter of een lid ervan wordt deelgenomen door ambtelijke medewerkers.
Het zou in het algemeen wenselijk zijn dat het bestuursorgaan zelf de hoorzitting zou leiden of, bij meerhoofdige organen, enkele leden daarvan. Maar gezien het grote verschil in positie van bestuursorganen en het aantal door hen te nemen beslissingen is dat niet voor alle gevallen voor te schrijven. Het ontbreken van een dergelijk voorschrift in deze wet betekent echter niet, dat onder omstandigheden het horen uitsluitend door ambtenaren niet in strijd zou zijn met een goede voorbe­reiding van de beslissing op het bezwaarschrift, noch dat afstand wordt genomen van in de jurisprudentie ontwikkelde regels voor bepaalde soorten bezwaarschriftprocedures.
De vraag wie met het horen moet worden belast en hoe de gang van zaken tijdens de hoorzitting moet zijn, leent zich overigens voor nadere regelgeving door de bijzondere regelgever.
Dit laatste geldt ook voor de openbaarheid van de hoorzitting; een algemene regel is daarvoor moeilijk op te stellen. Wel is in het tweede lid bepaald dat het bestuursorgaan daarover een beslissing moet nemen indien een bijzondere regeling ontbreekt. Uiteraard kunnen belangheb­benden het bestuursorgaan verzoeken om de hoorzitting al dan niet in het openbaar te laten plaatsvinden. Indien het horen geschiedt door een commissie als bedoeld in artikel 6.3.18, wordt deze beslissing door die commissie genomen (zie het derde lid van laatstgenoemd artikel).

Voorlopig verslag II

[2.206] In het algemeen zal in de belastingpraktijk een ander dan de aanslag­regelend ambtenaar de bezwaarde moeten horen. Zeker indien het meer ingewikkelde fiscale kwesties betreft zal dat tot aanzienlijke werklastver­zwaring kunnen leiden.
De commissies, behalve de C.D.A.-fractie, vroegen met hoeveel werklastverzwaring wordt gerekend?

Memorie van antwoord II

(2.206) Bij de aanpassing van de belastingwetten is voorzien in een uitzondering op artikel 6.3.10 «indien omstandigheden daartoe nopen». Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn als een belastingzaak zo gecompliceerd is dat het uiterst inefficiënt – en ook niet in het voordeel van de belastingplichtige – zou zijn wanneer een andere ambtenaar zich evenzeer in de zaak zou moeten verdiepen als degene die de zaak tot dat moment behandelde.

UCV

De heer Van de Camp (CDA, p. 5): Verder vroegen wij ons af of de in artikel 6.3.10, lid 1, onder b, genoemde commissie niet een oneven aantal leden zou moeten tellen dan wel of er overwegingen zijn om een bepaling ter zake niet expliciet op te nemen.
De heer Van den Berg (SGP, p. 22): Veel vragen zijn al door collega's gesteld. Om des tijds wille sla ik daarom een aantal vragen nu over. Met betrekking tot de relatie tot de algemeen verplichte bezwaarschriftprocedure en het administratief beroep laat zich de vraag stellen in hoeverre administratief beroep binnen dezelfde bestuurslaag vervangbaar zou zijn door een bezwaarschriftprocedure. Ik praat dus over figuren als beroep van B en W op gemeenteraden en dergelijke. Willen de bewindslieden daarop nog ingaan?
Geeft bijvoorbeeld de regeling in artikel 6.3.10, dat het horen tijdens de bezwaarschriftprocedure in principe gebeurt door personen die niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken zijn geweest, niet ten minste voor een deel vergelijkbare waarborgen als het administratief beroep?
Minister Hirsch Ballin (p. 29-30): Dan kom ik op de bezwaarschriftprocedure, die van verschillende kanten is belicht. Over de wenselijkheid van de bezwaarschriftprocedure als zodanig bestaat eigenlijk geen twijfel. Wij onderstrepen dat doordat collega Dales en de regeringscommissaris na mij opmerkingen over de bezwaarschriftprocedure zullen maken.

 

 

Share This