Artikel 7:19

1. Het horen geschiedt door het beroepsorgaan.
2. Bij of krachtens de wet kan het horen worden opgedragen aan een adviescommissie waarin een of meer leden zitting hebben die geen deel uitmaken van en niet werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van het beroepsorgaan.
3. Het horen geschiedt in het openbaar, tenzij het beroepsorgaan op verzoek van een belanghebbende of om gewichtige redenen ambtshalve anders beslist.

 

Dit artikel is met ingang van 1 januari 1994 ingevoerd bij wet van 4 juni 1992 Stb. 315 (wetsvoorstel 21 221)

[bron: PG Awb I, p. 358-359]

Voorontwerp

1. Het horen geschiedt door het beroepsorgaan.
2. Bij of krachtens de wet kan het horen worden opgedragen aan een adviescommissie waarin een of meer leden zitting hebben die niet werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van het beroepsorgaan.
3. Het horen geschiedt in het openbaar, tenzij het beroepsorgaan of de commissie op verzoek van een belanghebbende of om gewichtige redenen ambtshalve anders beslist.

Tekst RvS = VvW, behoudens lid 2 dat in de Tekst RvS luidde: Bij of krachtens de wet kan het horen worden opgedragen aan een adviescommissie waarin een of meer leden zitting hebben die niet werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van het beroepsorgaan.

Advies RvS

Artikel 6.4.10 tweede lid De vraag rijst wat de strekking is van het onderdeel «waarin een of meer leden zitting hebben die niet werkzaam zijn onder verantwoorde­lijkheid van het beroepsorgaan». Voorts springt in het oog dat dit onderdeel anders luidt dan de omschrijving van het begrip advies­commissie in artikel 6.3.18, eerste lid, onder a, b en c. Een nadere beschouwing dienaangaande mag niet achterwege blijven.

Nader rapport

Artikel 6.4.10 tweede lid
De strekking van dit artikellid is de volgende. Indien niet gekozen wordt voor een bezwaarschriftprocedure doch voor administratief beroep, dan geschiedt dat vanwege het belang dat een hoger bestuursorgaan de zaak beoordeelt. Dit voordeel verdwijnt voor een groot deel. Indien niet door het beroepsorgaan zelf of diens ondergeschikten doch door een geheel of gedeeltelijk externe commissie wordt gehoord. Wij achten het daarom onjuist dat, indien de wetgever voor admini­stratief beroep kiest, de zin daarvan voor een groot deel eenvoudig kan worden ondergraven door een geheel of gedeeltelijk externe commissie met het horen te belasten. Daarom is het indien de inschakeling van een dergelijke adviescommissie desalniettemin aangewezen wordt geacht, gewenst dat de wet daarin uitdrukkelijk ­rechtstreeks of via delegatie­ voorziet.
Aangezien een bezwaarschriftpro­cedure de normale procedure van bestuurlijke heroverweging is en deze door hetzelfde bestuursorgaan plaatsvindt, moet het in dat geval op eenvoudige wijze mogelijk zijn een geheel of gedeeltelijk externe advies­commissie met het horen te belasten. Daarom stelt artikel 6.3.18 daarvoor niet de eis van een grondslag in de wet. Daarnaast geeft artikel 6.3.18 in het vierde lid de externe commissie nog een aantal andere belangrijke bevoegdheden. Dat is alleen verantwoord te achten indien het externe element van de adviescommissie voldoende zwaar is. Is dat niet het geval, dan dient het bestuursorgaan deze bevoegdheden zelf uit te oefenen. Daarom bepaalt artikel (6.3.18, eerste lid, dat de in dat artikel geldende regels alleen gelden indien de commissie ten minste een externe voorzitter heeft. Het is niet voldoende dat een van de leden extern is. Aldus leidt het verschillende doel van artikel 6.4.10, tweede lid, en artikel 6.3.18 tot een wat verschillende omschrijving van het externe element in de respec­tieve adviescommissies. Overigens is het element «extern» in beide artikelen ten onrechte op een verschillende wijze omschreven. Dat heeft ertoe geleid dat artikel 6.4.10, tweede lid op dit punt met artikel 6.3.18, eerste lid, in overeen­stemming is gebracht.

VvW = Eindtekst [6.4.10]

Memorie van toelichting

Dit artikel geeft enige regels over het horen van belanghebbenden. Voorop wordt gesteld, dat het horen door het beroepsorgaan moet geschieden. In hoeverre dit het horen kan overlaten aan ambtenaren, moet volgen uit de regeling van het mandaat. Er zij echter wel op gewezen, dat de zin van het beroep op een hoger bestuursorgaan in ieder geval is, dat dit orgaan zich voldoende in de zaak verdiept om een beslissing te kunnen nemen.
Anders dan in het geval van een bezwaarschriftprocedure is hier het horen door een commissie die niet volledig intern is, dat wil zeggen dat een of meer leden niet onder verantwoordelijkheid van het beroeps­orgaan werkzaam zijn, slechts mogelijk indien die commissie bij of krachtens de wet is ingesteld. De reden daarvan is, dat de betekenis van het beroep vooral wordt gevormd door het feit, dat een hoger bestuurs­orgaan een beslissing neemt. Indien dit echter de voorbereiding daarvan in belangrijke mate door een commissie laat geschieden, kan dit voordeel verdwijnen. Daarom wordt voor administratief beroep bepaald dat het horen slechts aan een commissie, waarvan ten minste één lid extern is, kan worden opgedragen indien de wet daartoe de grondslag biedt, zoals bij voorbeeld artikel 63 van de gemeentewet. (zie ook de artikelen 83 e.v. en 153 van het ontwerp-Gemeentewet). Van een extern lid is slechts sprake als de betrokkene noch lid is van het beroepsorgaan, noch onder de verantwoordelijkheid van het beroepsorgaan werkzaam is. Het voorontwerp vermeldde alleen het tweede criterium. Het is evenwel juister ook in dit verband de beide criteria van artikel 6.3.18, eerste lid, onderdeel b, te hanteren. De wet kan over het horen eventueel nadere regels geven.
Vanwege het iets formelere karakter van het administratief beroep, kan als beginsel de openbaarheid van de hoorzitting worden voorgeschreven. Op dit beginsel moet echter, indien gewichtige redenen daartoe aanleiding geven, bij voorbeeld redenen van algemeen belang of redenen die samenhangen met de bescherming van de privacy van belangheb­benden, een uitzondering gemaakt kunnen worden.

Voorlopig verslag II

[2.220] Dit artikel handelt over het horen door het beroepsorgaan.
Sluit deze bepaling de instelling van enkelvoudige kamers uit Gedeputeerde Staten volgens de ontwerp-Provinciewet uit, zo vroegen de commissies.

Memorie van antwoord II

(2.220) Deze bepaling sluit instelling van enkelvoudige kamers uit gedeputeerde staten zeker niet uit. In samenhang met de bepalingen in de Provinciewet wordt duidelijk dat de beslissingen van kamers uit gedeputeerde staten gelden als beslissingen van gedeputeerde staten.

 

 

Share This