Artikel 8:2

  1. Met een besluit wordt gelijkgesteld:
    a. een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon met betrekking tot diens in artikel 3 van de Ambtenarenwet 2017 bedoelde hoedanigheid, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn,
    b. een andere publiekrechtelijke handeling van de Sociaal-Economische Raad.
  2. Met een besluit wordt gelijkgesteld de schriftelijke beslissing, inhoudende de weigering van de goedkeuring van:
    a. een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel of de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel,
    b. een besluit ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling.
Dit artikel is met ingang van 1 januari 1994 ingevoerd bij wet van 16 december 1993 Stb. 650 (wetsvoorstel 22 495)

[bron: PG Awb II, p. 385-390]

[Eindtekst] Artikel 8:2 [8.1.1.2]
Geen beroep kan worden ingesteld tegen:
a. een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel,
b. een besluit, inhoudende de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel, en
c. een besluit, inhoudende de goedkeuring van een besluit, inhou­dende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel of de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidregel.

Tekst RvS

Geen beroep kan worden ingesteld tegen:
a. een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift,
b. een besluit, inhoudende de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift, en
c. een besluit, inhoudende de goedkeuring van een besluit als bedoeld in de onderdelen a en b.

Voorstel van wet

Geen beroep kan worden ingesteld tegen:
a. een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel,
b. een besluit, inhoudende de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel, en
c. een besluit, inhoudende de goedkeuring van een besluit als bedoeld in de onderdelen a of b.

Memorie van toelichting

In de toelichting op artikel 8.1.1.1, eerste lid, kwam reeds tot uitdrukking dat geen beroep bij de rechtbank openstaat tegen algemeen verbindende voorschriften of beleidsregels. Hierboven is reeds gezegd dat het onderscheid tussen enerzijds algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels ‑ waartegen geen beroep zal openstaan ­- en anderzijds de overige besluiten ‑ waartegen wel een beroepsrecht wordt geopend ‑ gemakkelijker zal zijn te maken dan het thans nog beslissende onderscheid tussen beschikking en besluit van algemene strekking.
Het begrip algemeen verbindend voorschrift is in het recht nauwkeurig afgebakend. Voor het begrip beleidsregels kan thans hetzelfde worden gezegd: recente litteratuur en enige arresten van de Hoge Raad hebben daaraan sterk bijgedragen. Uit het systeem van de Awb, dat in hoofdstuk 4 een plaats voor de beleidsregel heeft ingeruimd, volgt reeds dat een beleidsregel tot stand komt als een bepaald soort besluit. Dit betekent dat eerst van een beleidsregel kan worden gesproken indien het gaat om een schriftelijk vastgelegde en overeenkomstig afdeling 3.5 bekendge­maakte regel. Indien deze regel geen algemeen verbindend voorschrift is, maar wel de uitoefening van een bestuursbevoegdheid betreft en is vastgesteld door het bestuursorgaan dat die bevoegdheid bezit of voor de uitoefening daarvan verantwoordelijk is, moet van een beleidsregel worden gesproken. Men vergelijke de begripsbepaling die in het Voorontwerp voor de derde tranche van de Awb is opgenomen als vierde lid van artikel 1.3. Gezien de inhoudelijke en redactionele samenhang van deze begripsomschrijving met de in hetzelfde Voorontwerp opgenomen regeling van de beleidsregel wordt nu niet voorgesteld deze begripsbe­paling reeds in de wet op te nemen. Nodig is dat ook niet, omdat bij de toepassing van artikel 8.1.1.2 op dit punt geen onduidelijkheid zal bestaan, nu ook de Hoge Raad tot materieel dezelfde omgrenzing van het begrip komt. Hij spreekt van door een bestuursorgaan binnen zijn bevoegdheid vastgestelde en behoorlijk bekendgemaakte regels omtrent de uitoefening van zijn beleid die weliswaar niet kunnen gelden als algemeen verbindende voorschriften omdat zij niet krachtens enige bevoegdheid zijn gegeven, maar die het bestuursorgaan wel op grond van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur binden, en die zich naar hun inhoud en strekking ertoe lenen jegens de bij de desbetreffende regeling betrokkenen als rechtsregel te worden toegepast (zie HR 29 maart 1990, NJ 1991, 119, m.nt. M.S.). Interne leidraden en circulaires vallen hier derhalve niet onder. Voor de goede orde merken wij overigens op, dat tegen laatstgenoemde categorie geen beroep bij de administra­tieve rechter openstaat, omdat interne leidraden en circulaires niet als een besluit in de zin van artikel 1.3 van de Awb zijn aan te merken.
Deze uitsluiting betekent, dat voor de eerste fase van de herziening van de rechterlijke organisatie, evenals onder het huidige recht, voor de administratieve rechter slechts bij wijze van exceptie de onverbin­dendheid van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel kan worden ingeroepen, dat wil zeggen dat slechts in het kader van een procedure tegen een uitvoeringsbesluit de verbindendheid van een ­- daaraan ten grondslag liggend ‑ algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel aan de orde kan worden gesteld. De belanghebbende die rechtstreeks een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel wil aantasten, zal zich vooralsnog tot de burgerlijke rechter moeten blijven wenden.
In onderdeel a is geregeld dat geen beroep kan worden ingesteld tegen besluiten, inhoudende algemeen verbindende voorschriften of beleidsregels.
De in de onderdelen b en c vermelde besluiten zijn zo nauw verknoopt met het onderliggende algemeen verbindende voorschrift c.q. de beleidsregel, dat beroep tegen deze besluiten zou neerkomen op een recht – streeks beroep tegen de onderliggende algemeen verbindende voorschriften of de beleidsregels. Zij dienen derhalve met de besluiten, inhoudende algemeen verbindende voorschriften of beleidsregels, op één lijn te worden gesteld en zijn daarom van beroep op de rechtbank uitge­zonderd. De negatieve beslissingen, bij voorbeeld de weigering een algemeen verbindend voorschrift vast te stellen, behoeven niet uitdruk­kelijk te worden uitgezonderd, omdat deze beslissingen geen besluiten in de zin van de Awb zijn. Zie daarvoor de toelichting op artikel 8.1.1.1, derde lid.
Ten slotte zij nog vermeld, dat voor zover in de bijzondere wetgeving is voorzien in beroep tegen specifieke besluiten, behorende tot de hier in algemene zin uitgezonderde categorieën van besluiten, deze beroepsmo­gelijkheid daar is gehandhaafd, zij het dat uiteraard het beroep op de Kroon is vervangen door beroep bij een administratieve rechter.

Hoofdlijnendebat

De heer Jurgens (PvdA, p. 4153): Ik kom op mijn volgende punt. Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag, waarom de algemeen verbindende voorschriften en de beleidsregels in het bestuursprocesrecht worden uitgezonderd in artikel 8.1.1.2. Ik heb nagelaten, de reden voor mijn vraag te noemen. Op bladzijde 92/93 van de memorie van toelichting wordt de beantwoording van die vraag overgelaten aan de civiele rechter. Die wordt plotseling weer tevoorschijn gehaald. De civiele rechter kan zich nog bemoeien met de rechtmatigheid van algemeen verbindende voorschriften en van beleidsregels. Je denkt dan: waar komt die civiele rechter nu weer plotseling vandaan, want wij zouden die zaken toch oplossen?
Minister Hirsch Ballin (p. 4158): Ook is de vraag gesteld waarom de algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels in het bestuursprocesrecht uitgezonderd zijn. Zoals ook is weergegeven in de toelichtende stukken, bestaat de vrees dat dat zou leiden tot een aanzuiging van beroepen en tot het maken daarvan van een apart punt van twisten. Ter geruststelling is daaraan toegevoegd dat in het feitelijke functioneren van de rechtspraak algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels met uitzondering van wetten in formele zin al sinds vele jaren onderwerp van rechterlijke toetsing vormen, hetzij in een exceptief verweer bij de administratieve rechter, waar het al sinds de jaren dertig het geval is, hetzij in een zelfstandige procedure bij de burgerlijke rechter, hetgeen pas recenter het geval is.

Memorie van antwoord II

Door verschillende fracties is de uitsluiting van rechtstreeks beroep tegen algemeen verbindende voorschriften aan de orde gesteld. De leden van de CDA‑fractie stelden zich op het standpunt, dat wanneer het mogelijk maken van een dergelijk beroep niet leidt tot werklastverzwaring voor de rechtspraak als geheel, uit een oogpunt van helderheid en doorzichtigheid er het nodige voor de mogelijkheid van rechtstreeks beroep tegen regels valt te zeggen. De leden van de PvdA‑fractie waren niet overtuigd van onze argumenten voor de uitsluiting van het beroep tegen regels. Zij waren van oordeel dat zowel uit rechtsstatelijk als uit rechtsbeschermingsoogpunt bestuursrechtspraak de voorkeur verdient. Daarnaast waren zij van oordeel dat door deze uitsluiting een inbreuk wordt gemaakt op het systeem van de Awb. Het feit dat men reeds thans bij de burgerlijke rechter terecht kan voor een oordeel over regels, pleitte huns inziens juist voor het mogelijk maken van beroep tegen regels bij de administratieve rechter. Deze leden waren van mening dat van een aanzuigende werking geen sprake zal zijn. De leden van de GPV‑fractie plaatsten eveneens vraagtekens bij de uitzondering van algemeen verbin­dende voorschriften. Zij meenden dat het voor de hand ligt dat een en dezelfde rechter, namelijk de administratieve rechter, oordeelt over de rechtmatigheid van regels en daarop gebaseerde besluiten, te meer daar het onderscheid tussen besluiten van algemene strekking en algemeen verbindende voorschriften niet altijd gemakkelijk te maken zal zijn.
Wij merken op, dat wij het gewicht van de tegen de uitsluiting van beroep van algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels aange­voerde argumenten erkennen. Anders dan de leden van de PvdA‑fractie zijn wij er echter niet op voorhand van overtuigd dat het openen van de mogelijkheid van rechtstreeks beroep tegen algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels geen aanzuigende werking zal hebben en er derhalve geen sprake zal zijn van een taakverzwaring voor de recht­spraak als geheel. Hoewel moet worden opgemerkt dat het hier tot op zekere hoogte gaat om niet meer dan toekomstverwachtingen, achten wij het toch bepaald niet uitgesloten dat er wel sprake zal zijn van een groei van het aantal beroepen. Wanneer het bij voorbeeld gaat om diep in het bestaan van bepaalde groepen burgers ingrijpende regelingen (zoals bij voorbeeld de superheffing) is het heel wel denkbaar dat de belangheb­bende zowel tegen de regeling zelf als tegen de daarop gebaseerde beschikking opkomt. Het zal derhalve van de soort regeling afhangen, in hoeverre daadwerkelijk beroepen tegen individuele beschikkingen worden afgevangen door de mogelijkheid van rechtstreeks beroep tegen de regeling waarop die beschikkingen zijn gebaseerd. Wij hebben in deze fase van de reorganisatie van de rechterlijke macht niet het risico willen nemen, dat de kans op een toename van het aantal beroepen als gevolg van het openstellen van de mogelijkheid van beroep tegen algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels, zich realiseert. Wat ons betreft is, zoals wij ook reeds in de toelichting aangaven, dit onderwerp hiermee niet van de agenda afgevoerd. De voorbereiding van de derde fase van de herziening van de rechterlijke organisatie lijkt ons een geschikt moment om de discussie mede in het licht van de dan opgedane ervaringen te hernemen. In het kader van de evaluatie van de eerste fase zal hieraan dan ook de nodige aandacht worden besteed.

Nota van wijziging

In artikel 8.1.1.2, onderdeel c, wordt «de onderdelen» vervangen door: onderdeel.

Tweede nota van wijziging

Artikel 8.1.1.2, onderdeel c, komt te luiden: een besluit, inhoudende de goedkeuring van een besluit, inhou­dende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel of de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel.

Toelichting Tweede NvW
Artikel 8.1.1.2 heeft als functie het uitsluiten van de mogelijkheid van beroep tegen algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels en daarmee op één lijn te stellen besluiten. Door de werking van artikel 6:2 wordt daarmee ook de schriftelijke weigering van dergelijke besluiten uitgesloten van de mogelijkheid van beroep. Ten aanzien van de weigering van de goedkeuring van dergelijke besluiten is dat echter niet de bedoeling. Daarom wordt in het nieuwe artikel 8.1.1.1, derde lid, onderdeel a, een dergelijke beslissing uitdrukkelijk gelijkgesteld met een besluit. Het oorspronkelijke artikel 8.1.1.1, derde lid, was derhalve te ruim geformuleerd. In verband met het voorgaande is artikel 8.1.1.2, onderdeel c, nu uitgeschreven.

Verslag mondeling overleg

Vragen en opmerkingen uit de commissies De heer Jurgens (PvdA): In de memorie van antwoord stelt de minister dat er een aanzuigende werking ontstaat als beroep tegen algemeen verbindende voorschriften in het bestuursprocesrecht wordt toegelaten en dat de rechtbank dat niet aan kan. Op blz. 35 wordt dit als volgt toegelicht: «Wanneer het bij voorbeeld gaat om diep in het bestaan van bepaalde groepen burgers ingrijpende regelingen (zoals bijvoorbeeld de superheffing) is het heel wel denkbaar dat de belanghebbende zowel tegen de regeling zelf als tegen de daarop gebaseerde beschikking opkomt. Het zal derhalve van de soort regeling afhangen, in hoeverre daadwerkelijk beroepen tegen individuele beschikkingen worden afgevangen door de mogelijkheid van rechtstreeks beroep tegen de regeling waarop die beschikkingen zijn gebaseerd.» Kan de minister dit eens uitleggen en wat vindt hij van de suggesties van Van den Berg (Nederlands Juristenblad 1992, blz. 1233)? Deze houdt een krachtig pleidooi voor de mogelijkheid van beroep tegen regels door de overheid gesteld, maar acht het wel mogelijk om dit beroep tot een aantal wetten te beperken als het aantal beroepen tot problemen leidt. Overigens gebeurt dit ook in het voorliggende wetsontwerp; als er een te groot aantal wordt verwacht, wordt het principe niet opgegeven, maar wordt de toepassing beperkt.

Voor vervolg zie artikel IVA

Dit artikel is met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd bij wet van 20 december 2012, Stb. 2012, 682 (Wet aanpassing bestuursprocesrecht; kamerstukken 32 450)

[Eindtekst]
1. Met een besluit wordt gelijkgesteld:
a. een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij de volgende personen, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden belanghebbende zijn:
1°. een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig,
2°. een militair ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 als zodanig,
3°. een lid van het personeel van een zelfstandig bestuursorgaan waarop ingevolge artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen de ambtelijke rechtspositieregels van overeenkomstige toepassing zijn als zodanig,
4°. een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht als zodanig,
b. een andere publiekrechtelijke handeling van een bij of krachtens de Wet op de bedrijfsorganisatie ingesteld bestuursorgaan.
2. Met een besluit wordt gelijkgesteld de schriftelijke beslissing, inhoudende de weigering van de goedkeuring van:
a. een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel of de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel,
b. een besluit ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling.

Voorontwerp

1. Met een besluit wordt gelijkgesteld een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig of een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht als zodanig, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
2. Met een besluit worden gelijkgesteld:
a. de schriftelijke beslissing, inhoudende de weigering van de goedkeuring van een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel of de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel, en
b. de schriftelijke beslissing, inhoudende de weigering van de goedkeuring van een besluit ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling.

Voorstel van wet

1. Met een besluit wordt gelijkgesteld een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig, een militair ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 als zodanig, of een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht als zodanig, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
2. Met een besluit worden gelijkgesteld:
a. de schriftelijke beslissing, inhoudende de weigering van de goedkeuring van een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel of de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel,
b. de schriftelijke beslissing, inhoudende de weigering van de goedkeuring van een besluit ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling.

Memorie van toelichting

Algemeen

Er bestaan twee soorten afwijkingen van de hoofdregel dat beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:

  • tegen bepaalde bestuurshandelingen die geen besluiten zijn, staat toch beroep open (uitbreidingen);
  • tegen bepaalde besluiten staat geen beroep open (uitzonderingen).

De uitbreidingen zijn geregeld in artikel 8:2, en de uitzonderingen in de artikelen 8:3 tot en met 8:5.
Artikel 8:2 bevat drie uitbreidingen, namelijk bepaalde handelingen ten aanzien van ambtenaren als zodanig (eerste lid), schriftelijke beslissingen inhoudende de weigering van de goedkeuring van bepaalde besluiten (tweede lid, onderdeel a) en beslissingen inhoudende de weigering van de goedkeuring van besluiten ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling (tweede lid, onderdeel b).

Eerste lid
Het eerste lid komt goeddeels overeen met het huidige artikel 8:1, tweede lid. In het ambtenarenrecht zijn vanouds ook bepaalde handelingen ten aanzien van een ambtenaar als zodanig die geen besluiten zijn, voor beroep vatbaar. Deze afwijking is in 1994 gehandhaafd, omdat de wetgever de omvang van de rechtsbescherming in het ambtenarenrecht niet wilde verminderen. Er bestaat geen aanleiding hierover thans anders te denken. De praktische betekenis van deze uitbreiding is overigens gering. Tevens is een bestaande omissie hersteld. De militair ambtenaar in de zin van artikel 1 Militaire Ambtenarenwet 1931, maakt namelijk aanspraak op dezelfde rechtsbescherming als de ambtenaar in de zin van artikel 1 Ambtenarenwet, en de dienstplichtige in de zin van hoofdstuk 2 Kaderwet dienstplicht. In dit kader zij ook gewezen op artikel 8:4, derde lid (nieuw), onderdeel a, en artikel 1, onderdeel a, Regeling verlaagd griffierecht.

Tweede lid
Het tweede lid van het voorgestelde artikel 8:2 komt geheel overeen met het huidige artikel 8:1, derde lid.

Nota van wijziging

Artikel 8:2 komt te luiden:
Artikel 8:2
1. Met een besluit wordt gelijkgesteld:
a. een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij de volgende personen, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden belanghebbende zijn:
1°. een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig,
2°. een militair ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 als zodanig,
3°. een lid van het personeel van een zelfstandig bestuursorgaan waarop ingevolge artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen de ambtelijke rechtspositieregels van overeenkomstige toepassing zijn als zodanig,
4°. een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht als zodanig,
b. een andere publiekrechtelijke handeling van een bij of krachtens de Wet op de bedrijfsorganisatie ingesteld bestuursorgaan.
2. Met een besluit wordt gelijkgesteld de schriftelijke beslissing, inhoudende de weigering van de goedkeuring van:
a. een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel of de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel,
b. een besluit ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling.

Artikel 8:2:
• Eerste lid, onderdeel a, onder 3° («een lid van het personeel van een zelfstandig bestuursorgaan waarop ingevolge artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen de ambtelijke rechtspositieregels van overeenkomstige toepassing zijn als zodanig»): Deze uitbreiding van de rechtsbescherming geldt nu al, via artikel 15 Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Deze wijziging brengt dat ook in de Awb tot uitdrukking. Het gaat om personeel in dienst van een zelfstandig bestuursorgaan van de centrale overheid dat geen deel uitmaakt van de rechtspersoon Staat. Zie ook de wijziging van artikel 8:4, derde lid, onder a, en artikel 10 van bijlage 2.
• Eerste lid, onder b: Dit is geen inhoudelijke wijziging maar een verplaatsing. Deze uitbreiding van de rechtsbescherming naar andere handelingen van publiekrechtelijke openbare lichamen volgt uit het huidige artikel 18, eerste lid, onder b, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie en was in het wetsvoorstel geregeld via artikel 4, onderdeel A, van bijlage 2 (Beroep in eerste en enige aanleg bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB)).
• Tweede lid: De formulering is verduidelijkt.

Verslag wetgevingsoverleg

[32 450, nr. 17]

De heer Recourt (PvdA):[…] Er zat één omissie in de wet: artikel 8.2 van de Awb. Dit artikel haalde het evenwicht uit de titel. Sterker nog, dit maakte het eerder lastiger dan eenvoudiger om schade te verhalen. In theorie zou het zelfs kunnen voorkomen dat mensen twee keer voor één schade moeten procederen, namelijk bij de civiele rechter en bij de bestuursrechter. Dat is onaanvaardbaar, nog afgezien van het feit dat de griffierechten dan twee keer als een molensteen om de nek van de belanghebbende zouden hangen. Daarom hebben de heer Taverne, mevrouw Smilde en ik een amendement ingediend. Net als de heer Taverne vraag ik de minister om een reactie op dit punt.

Dit artikel is met ingang van 1 januari 2020 gewijzigd bij Wet van 9 maart 2017 tot wijziging van de Ambtenarenwet en enige andere wetten in verband met het in overeenstemming brengen van de rechtspositie van ambtenaren met die van werknemers met een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht (Wet normalisering rechtspositie ambtenaren; kamerstukken 32 550)

[Eindtekst]

Artikel 8:2, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

a.een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon met betrekking tot diens in artikel 3 van de Ambtenarenwet 2017 bedoelde hoedanigheid, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn,.

Voorstel van wet

B

In artikel 8:1, tweede lid, wordt «een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig of een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht als zodanig» vervangen door: een persoon met betrekking tot diens in artikel 1, derde lid, van de Ambtenarenwet bedoelde hoedanigheid.

Memorie van toelichting

Artikel 8:1, tweede lid, Awb stelt beroep open voor een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet tegen besluiten en handelingen waarbij hij als zodanig, dus in de hoedanigheid van ambtenaar, belanghebbende is. In artikel 18, eerste lid, onderdeel a, van de Beroepswet is voorzien in hoger beroep ter zake bij de Centrale Raad van Beroep. Met de verwijzing naar artikel 1 van de Ambtenarenwet is niet alleen de rechtsbescherming voor burgerlijke ambtenaren geregeld, maar ook voor militaire ambtenaren, rechterlijke ambtenaren en alle andere in het huidige artikel 2 van de Ambtenarenwet uitgezonderde ambtenaren in brede zin. Voor zover het onderhavige voorstel van wet geen betrekking heeft op de rechtspositie van die ambtenaren in brede zin, dient de rechtsbescherming op grond van de Awb en de Beroepswet ongewijzigd te blijven. Hierin is voorzien door de verwijzing naar de Ambtenarenwet in artikel 8:1, tweede lid, Awb en artikel 18, eerste lid, onderdeel a, van de Beroepswet te vervangen door een verwijzing naar het nieuwe artikel 1, derde lid, van de Ambtenarenwet. Aangezien in die bepaling tevens de Kaderwet dienstplicht is opgenomen, kan de verwijzing naar die wet in artikel 8:1, tweede lid, Awb en artikel 18, eerste lid, onderdeel a, van de Beroepswet komen te vervallen. De redactie van de verwijzing is aangepast aan het feit dat de betrokkenen niet langer ambtenaar zijn in de zin van de Ambtenarenwet.

Voorstel van wet zoals gewijzigd naar aanleiding van het advies van de Raad van State

B

In artikel 8:1, tweede lid, wordt «een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig of een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht als zodanig, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden belanghebbende zijn» vervangen door: een persoon met betrekking tot diens in artikel 3 van de Ambtenarenwet bedoelde hoedanigheid, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.

Memorie van toelichting zoals gewijzigd naar aanleiding van het advies van de Raad van State

Artikel 8:1, tweede lid, Awb stelt beroep open voor een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet tegen besluiten en handelingen waarbij hij als zodanig, dus in de hoedanigheid van ambtenaar, belanghebbende is. In artikel 18, eerste lid, onderdeel a, van de Beroepswet is voorzien in hoger beroep ter zake bij de Centrale Raad van Beroep. Met de verwijzing naar artikel 1 van de Ambtenarenwet is niet alleen de rechtsbescherming voor burgerlijke ambtenaren geregeld, maar ook voor militaire ambtenaren, rechterlijke ambtenaren en alle andere in het huidige artikel 2 van de Ambtenarenwet uitgezonderde ambtenaren in brede zin. Voor zover het onderhavige voorstel van wet geen betrekking heeft op de rechtspositie van die ambtenaren in brede zin, dient de rechtsbescherming op grond van de Awb en de Beroepswet ongewijzigd te blijven. Hierin is voorzien door de verwijzing naar de Ambtenarenwet in artikel 8:1, tweede lid, Awb en artikel 18, eerste lid, onderdeel a, van de Beroepswet te vervangen door een verwijzing naar het nieuwe artikel 3 van de Ambtenarenwet. Aangezien in die bepaling tevens de Kaderwet dienstplicht is opgenomen, kan de verwijzing naar die wet in artikel 8:1, tweede lid, Awb en artikel 18, eerste lid, onderdeel a, van de Beroepswet komen te vervallen. De redactie van de verwijzing is aangepast aan het feit dat de betrokkenen niet langer ambtenaar zijn in de zin van de Ambtenarenwet.

Tweede nota van wijziging

Na artikel VIII worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL VIIIa

Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht) (32 450) tot wet is verheven en deel A, artikel I, onderdeel CC onderscheidenlijk RR, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I van deze wet, vervalt artikel VIII, onderdelen B en C onderscheidenlijk D van deze wet.

ARTIKEL VIIIb

Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht) (32 450) tot wet is of wordt verheven en deel A, artikel I, onderdeel CC onderscheidenlijk CCCCC, later in werking treedt dan artikel I van deze wet, wordt de Algemene Wet bestuursrecht als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8:2, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon met betrekking tot diens in artikel 3 van de Ambtenarenwet bedoelde hoedanigheid, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn,

Toelichting

Deze wijzigingen strekken ertoe te verzekeren dat de wijzigingen die het wetsvoorstel beoogt aan te brengen in de Algemene wet bestuursrecht ook doorwerken in die wet, als het in de kamerstukken onder nr. 32 450 opgenomen voorstel van wet tot wijziging van die wet met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht) tot wet wordt verheven.

Derde nota van wijziging

De artikelen VIIIa en VIIIb komen te luiden:

ARTIKEL VIIIa

Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht) (32450) tot wet is of wordt verheven en van die wet:

a. deel A, artikel I, onderdeel CC, eerder in werking is getreden of treedt dan artikel VIII, onderdelen B en C, van deze wet, dan wordt artikel VIII, onderdelen B en C, van deze wet vervangen door:

B

Artikel 8:2, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon met betrekking tot diens in artikel 3 van de Ambtenarenwet 201. bedoelde hoedanigheid, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn,.

Toelichting

De artikelen VIIIa en VIIIb (samenloopbepalingen Wet aanpassing bestuursprocesrecht) worden opnieuw vastgesteld om een technisch abuis te herstellen. Hiermee worden geen inhoudelijke wijzigingen in de artikelen is aangebracht. De gewijzigde artikelen bewerkstelligen slechts dat de door artikel VIII beoogde wijzigingen ook bij de inwerkingtreding van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (32 450) volledig kunnen worden doorgevoerd.

Vierde nota van wijziging

De artikelen VIII tot en met IX worden vervangen door twee artikelen, luidende:

Artikel VIII

De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:

B

Artikel 8:2, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon met betrekking tot diens in artikel 3 van de Ambtenarenwet 201. bedoelde hoedanigheid, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn,.

Toelichting

Bij de wijzigingen van de Algemene wet bestuursrecht is uitgegaan van de tekst van deze wet zoals deze zal luiden na inwerkingtreding van de wijzigingen, opgenomen in het voorstel van wet tot herstel van wetstechnische gebreken in de Algemene wet bestuursrecht en enkele andere wetten in verband met de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Veegwet aanpassing bestuursprocesrecht; Kamerstukken 33 455).

Share This