1. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 1 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.
2. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit waartegen administratief beroep kan worden ingesteld of door de belanghebbende kon worden ingesteld.
Dit artikel is met ingang van 1 januari 1994 ingevoerd bij wet van 16 december 1993 Stb. 650 (wetsvoorstel 22 495)
[bron: PG Awb II, p. 395]
[Eindtekst] Artikel 8:5 [8.1.1.6]
Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit, genomen op grond van een wettelijk voorschrift dat is opgenomen in de bijlage die bij deze wet behoort.
Tekst RvS [8.1.1.5] = VvW
VvW = Eindtekst
Memorie van toelichting
In de bijlage op grond van dit artikel worden enkele wetten en enkele specifieke besluiten van beroep op de rechtbank uitgesloten. Aan deze uitsluiting ligt een aantal overwegingen ten grondslag: het desbetreffende besluit leent zich naar zijn aard niet of minder goed voor beroep; het besluit is genomen op grond van een regeling waarin overigens beroep bij een andere rechter is opengesteld; het in overwegende mate indicatieve karakter van het desbetreffende besluit; de aanwezigheid van andere beslissingen in het geheel van het bestuurlijke besluitvormingstraject die op rechtsgevolg zijn gericht, de positie van de rechtsgenoten raken en reeds vatbaar zijn voor beroep; het belang dat het besluitvormingsproces als geheel niet wordt belast met procedures die enerzijds wegens tijds- en arbeidstoeslag tot vertraagde besluitvorming zullen leiden en anderzijds weinig reële rechtsbescherming kunnen bieden. Voor een meer specifieke toelichting op deze uitzonderingen zij verwezen naar de toelichting bij de bijlage.
Het zonder uitzondering van toepassing doen zijn van het in dit wetsvoorstel neergelegde stelsel van rechtsbescherming zou in een aantal gevallen om uiteenlopende redenen tot onaanvaardbare consequenties leiden. In sommige gevallen kunnen deze consequenties wellicht ongedaan worden gemaakt door de onderliggende wetgeving aan te passen, bij voorbeeld door in wetgeving die vele beslismomenten bevat, het aantal beslismomenten te beperken. Dit zou echter de huidige wetgevingsoperatie, waarbij de herziening van de rechterlijke organisatie het hoofddoel is, zodanig complex maken, dat deze praktisch onuitvoerbaar wordt. Met het oog op de realisering van dit doel is het naar onze mening onontkoombaar, dat vooralsnog de in bijlage genoemde besluiten van beroep blijven uitgesloten.
Voor de goede orde merken wij nog het volgende op. In deze bepaling en in vele andere bepalingen van dit wetsvoorstel worden de woorden gebruikt «een besluit, genomen op grond van ….». Hiermee wordt niet alleen gedoeld op besluiten die hun basis rechtstreeks in de desbetreffende wetsbepalingen vinden, maar ook op besluiten genomen ter uitvoering van krachtens die wetsbepalingen vastgestelde regelingen, en beleidsregels inzake de toepassing van die wet of die uitvoeringsregelingen. Ook besluiten genomen, op grond van een uitvoeringsregeling die nog niet in werking is getreden maar waaraan terugwerkende kracht wordt verleend, vallen hieronder.
Eindverslag
De leden van de CDA-fractie merkten op dat het hen niet onlogisch zou voorkomen als de zogenaamde negatieve lijst van dit artikel (wetten die geen beroepsmogelijkheid krijgen) uitgebreid zou worden met die gevallen die in één feitelijke instantie moeten/kunnen worden beslecht.
Nota naar aanleiding van het eindverslag
In artikel 8.1.1.4 (dat in de tweede nota van wijziging zal worden vernummerd tot artikel 8.1.1.6a) wordt bepaald dat geen beroep bij de rechtbank kan worden ingesteld tegen een besluit waartegen beroep bij een andere administratieve rechter kan of kon worden ingesteld. Door dit artikel wordt beroep bij de rechtbank uitgesloten voor die gevallen waarop de leden van de CDA-fractie het oog hebben. Vermelding op de negatieve lijst van besluiten waartegen beroep in één instantie bij een (andere) administratieve rechter openstaat, zou derhalve niet juist zijn.
Dit artikel is met ingang van 1 april gewijzigd bij wet van 24 januari 2002 Stb. 53 (wetsvoorstel 26 523)
[Eindtekst] Artikel 8:5 wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de bestaande tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Toegevoegd wordt een tweede lid, luidende:
2. Bij een wijziging van de bijlage blijft de bijlage zoals deze luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van de wijziging van toepassing ten aanzien van de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen een besluit dat voor dat tijdstip is bekendgemaakt.
VvW =Eindtekst
Memorie van toelichting
Artikel 8:5 van de Awb regelt de zogenaamde «negatieve lijst». Deze bijlage bij de Awb somt een aantal wettelijke voorschriften op. Tegen besluiten genomen op grond van deze voorschriften staat om uiteenlopende reden geen beroep bij de algemene bestuursrechter open. In de praktijk moet deze opsomming veelvuldig worden aangepast aan wijzigingen in de desbetreffende regelgeving. Vaak gaat het daarbij niet zozeer om veranderde inzichten omtrent de vatbaarheid voor beroep, maar om meer technische wijzigingen. Het komt bijvoorbeeld voor dat een wetsartikel waarin de bevoegdheid om een bepaald type besluiten te nemen, wordt vernummerd, of dat bij het opnieuw redigeren van een aantal wetsbepalingen de bevoegdheidsgrondslag in een ander artikel terechtkomt. Ook in die gevallen moet op de negatieve lijst de oude bevoegdheidsgrondslag worden vervangen door de nieuwe. Helaas vergeet de bijzondere wetgever bij dergelijke aanpassingen soms om overgangsbepalingen op te nemen. Daardoor kan onduidelijk worden of een besluit nu wel of niet voor beroep vatbaar is. Dit doet zich met name voor, als na het tijdstip van inwerkingtreding van een wijziging van de bijlage beroep wordt ingesteld tegen een besluit dat voor dat tijdstip is genomen op basis van een artikel dat in de bijlage werd genoemd, maar dat inmiddels uit die bijlage is geschrapt. Volgens de – overigens ongeschreven – hoofdregel van overgangsrecht zou dit beroep strikt genomen ontvankelijk zijn, omdat het voorschrift waarop het bestreden besluit berust, ten tijde van het instellen van het beroep niet meer op de bijlage staat. Omgekeerd zou een aanhangig beroep, dat ten tijde van het instellen ontvankelijk is, strikt genomen niet-ontvankelijk kunnen worden, omdat het voorschrift waarop het bestreden besluit berust, inmiddels op de negatieve lijst is beland. In het gros van de gevallen heeft de wetgever geen van beide gevolgen beoogd. De rechtspraak pleegt dergelijke onbedoelde gevolgen ook wel te voorkomen met een beroep op de bedoeling van de wetgever, maar het is beter om die rechtspraak van een uitdrukkelijke wettelijke basis te voorzien.
Gelet hierop stellen wij voor om in artikel 8:5, tweede lid, een vaste overgangsbepaling voor wijzigingen in de bijlage op te nemen. Dit voorkomt leemten in het overgangsrecht. Bovendien hoeft de bijzondere wetgever niet meer telkens dezelfde overgangsbepaling op te nemen. Mocht in een concreet geval behoefte bestaan aan een afwijkend overgangsregime, dat kan de bijzondere wetgever daarin voorzien door uitdrukkelijk andersluidende overgangsbepalingen vast te stellen. Voor de algemene overgangsbepaling is gekozen voor het regime van de eerbiedigende werking: het oude recht blijft van toepassing op beroepen tegen besluiten die voor inwerkingtreding van de wijziging zijn bekendgemaakt. Dit is bij wijzigingen in rechtsbeschermingsbepalingen het meest gebruikelijk en veelal het meest praktisch. Aangeknoopt is bij de bekendmaking van het besluit, en niet bij het indienen van het beroepschrift, omdat het laatste zou kunnen resulteren in verschillende regimes voor beroepen tegen hetzelfde besluit. Als een besluit minder dan zes weken voor de inwerkingtreding van een wijziging van de bijlage wordt bekendgemaakt, is immers denkbaar dat de ene belanghebbende nog juist voor die inwerkingtreding beroep instelt, en de andere belanghebbende juist daarna, maar nog altijd binnen de beroepstermijn. Hiervoor is kortheidshalve steeds gesproken over beroep. Omdat in het stelsel van de Awb de mogelijkheid om bezwaar te maken voortvloeit uit de mogelijkheid om beroep in te stellen (art. 7:1 Awb), geldt het bovenstaande ook voor het maken van bezwaar.
Nota naar aanleiding van het verslag
Het nieuw voorgestelde tweede lid voor artikel 8:5 heeft de instemming van de leden van de CDA-fractie. Zij vragen zich af of duidelijkheidshalve in de redactie van dat lid ook niet «bezwaar» vermeld had kunnen worden. Wij hebben afgezien van het opnemen van «bezwaar» in de redactie van het nieuw voorgestelde tweede lid van artikel 8:5, omdat dit reeds volgt uit de gehanteerde systematiek en samenhang tussen de hoofdstukken 7 en 8 van de Awb. Alleen degenen die tegen een besluit beroep in kunnen stellen op een administratieve rechter kunnen ingevolge artikel 7:1 bezwaar maken. In de eerste artikelen van hoofdstuk 8, waaronder artikel 8:5, wordt vervolgens geregeld wanneer al dan niet beroep kan worden ingesteld tegen een besluit.
Dit artikel is met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd bij wet van 20 december 2012, Stb. 2012, 682 (Wet aanpassing bestuursprocesrecht; kamerstukken 32 450)
[Eindtekst]
1. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 1 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuurs-rechtspraak.
2. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit waartegen administratief beroep kan worden ingesteld of door de belanghebbende kon worden ingesteld.
VO = VvW, behoudens lid 2 dat in het VO ontbreekt.
Voorstel van wet
1. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 1 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.
2. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit waartegen administratief beroep kan worden ingesteld of door de belanghebbende kon worden ingesteld.
Memorie van toelichting
Eerste lid
Het eerste lid is zakelijk gelijk aan het huidige artikel 8:5, eerste lid. Het zondert besluiten op grond van bepaalde, in hoofdstuk 1 Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak opgesomde, wettelijke voorschriften uit van de mogelijkheid van beroep.
Tweede lid
Het tweede lid komt overeen met het huidige artikel 8:6, tweede lid. Het huidige tweede lid van artikel 8:5 (overgangsrecht bij wijziging van de bijlage) is verplaatst naar het voorgestelde artikel 11:3.