8.1.4 Wraking en verschoning van rechters (artt. 8:15-8:20)

Afdeling 8.1.4 Wraking en verschoning van rechters
[bron: PG Awb II, p. 409]

Memorie van toelichting

Een regeling van het procesrecht is niet compleet zonder een sluitende voorziening voor de wraking en de verschoning van rechters. Alle processuele wetten voor de verschillende administratieve rechters bevatten een meer of minder uitgewerkte regeling. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Wetboek van Strafvordering bevatten beide een algemene regeling voor het burgerlijk procesrecht onderscheidenlijk het strafprocesrecht.
Om de rechterlijke onpartijdigheid te waarborgen is, zoals gezegd, een regeling van de wraking en de verschoning onmisbaar. Dat wil overigens niet zeggen dat van de bestaande regelingen op dat punt veelvuldig gebruik wordt gemaakt. Integendeel, zij vinden slechts zelden toepassing, mede omdat bij de toewijzing van zaken aan de leden van een rechterlijk college doorgaans al rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat op een bepaald lid de schijn van partijdigheid van toepassing is.
Gezien de fundamentele betekenis van het vereiste van onpartijdigheid kan niet worden volstaan met een al te globale regeling. Ook het ontbreken van een zelfstandig rechtsmiddel tegen de beslissing op het wrakingsverzoek noopt tot een zorgvuldige inrichting van de wrakings- en verschoningsprocedure. De nu voorgestelde afdeling is in dit opzicht dan ook uitvoeriger van opzet dan sommige van de nu geldende regelingen. De Wet op de Raad van State bij voorbeeld bevat slechts een summiere regeling. Artikel 70 van deze wet – welke bepaling alleen betrekking heeft op de Afdeling rechtspraak – beperkt zich tot het toekennen aan belanghebbenden van de bevoegdheid tot wraking. Daarnaast geeft artikel 121 de leden van zowel de Afdeling voor de geschillen van bestuur als de Afdeling rechtspraak de mogelijkheid van verschoning. Deze bepalingen bevatten echter nauwelijks procedurele voorschriften over de wijze van behandeling van het verzoek om wraking of verschoning. Ten opzichte van sommige andere bestuursrechtelijke procesregelingen brengen de nu voorgestelde bepalingen daarentegen een zekere vereenvoudiging mee. Te denken valt aan artikel 37 van de Ambtenarenwet 1929, waarin elf situaties worden onderscheiden op grond waarvan een verzoek om wraking of verschoning kan worden gedaan, en aan een bepaling over de uitsluiting van rechters zoals het hiervoor al genoemde artikel 39 van de Ambtenarenwet 1929. In plaats daarvan hebben wij gekozen voor het opnemen in artikel 8.1.4.1 van een materieel criterium, te weten het zich voordoen van feiten of omstandig­heden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit criterium stemt overeen met dat van de Wet op de Raad van State, de Beroepswet en de Wet Arbo.
Afdeling 8.1.4 bevat een nieuw opgezette, moderne regeling voor de wraking en de verschoning van rechters in bestuursrechtelijke zaken. Bij het ontwerpen daarvan is nadrukkelijk gestreefd naar eenvormigheid in verhouding tot het burgerlijk en het strafprocesrecht. Het kan en mag immers niet zo zijn, dat binnen een geïntegreerde rechterlijke macht verschillende normen en procedures gelden voor de wraking en de verschoning van dezelfde personen, namelijk de rechters die oordelen over zowel civiele, straf- als bestuursrechtelijke zaken. De nieuwe opzet heeft tevens geleid tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechts­vordering en van het Wetboek van Strafvordering in dezen, waarvoor afdeling 8.1.4 model heeft gestaan. Ook in de Wet administratieve recht­spraak belastingzaken (Warb) en de Tariefcommissiewet is een overeen­komstige regeling getroffen. Deze wijzigingen zijn opgenomen in onderdeel 5.5 van het wetsvoorstel.[1]
In samenhang met het voorgaande is bezien of er nog langer aanleiding is om een meer of minder gedetailleerd stelsel van verboden processuele handelingen en hoedanigheden van bij de rechtspraak betrokken ambtenaren voor bij het eigen college aanhangige gedingen te handhaven. Zo geldt thans veelal de regel dat een rechter niet als gemachtigde mag optreden in een bestuursrechtelijke zaak die bij het eigen college wordt behandeld. En zo bevat het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een zeer gedetailleerd stelsel voor civiele zaken. Naar ons oordeel is er, in lijn met de in gang gezette sanering van de regeling van de incompatibiliteiten voor en de nevenfuncties van rechterlijke ambtenaren en gelet op de mogelijkheden die de wraking en de verschoning bieden, geen behoefte meer aan een stelsel van verboden processuele handelingen en hoedanigheden. Daar komt bij, dat een dergelijk stelsel onnodig bevoogdend is en in zekere zin een vorm van geïnstitutionaliseerd wantrouwen impliceert. Daarom is in het uniforme bestuursprocesrecht niet een dergelijk stelsel opgenomen en worden de beperkingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Wetboek van Strafvordering in dit wetsvoorstel geschrapt.

 


[1] Niet opgenomen.

 

Share This