Afdeling 8.1.5 Partijen
[bron: PG Awb II, p. 413]
Memorie van toelichting
Deze afdeling bevat een aantal algemene bepalingen over partijen die in de gehele procedure een rol spelen. Zij kunnen in vier groepen worden verdeeld:
a. voorschriften over vertegenwoordiging en bijstand (de artikelen 8.1.5.1 tot en met 8.1.5.5),
b. voorschriften over het in het geding roepen van partijen (artikel 8.1.5.6),
c. voorschriften over verplichtingen van partijen en over de sancties bij niet-nakoming daarvan (de artikelen 8.1.5.7 tot en met 8.1.5.11), en
d. voorschriften over de kennisneming van stukken niet door een partij zelf, maar door een gemachtigde (artikel 8.1.5.12).
In het onderhavige wetsvoorstel is geen verplichte procesvertegenwoordiging of verplichte rechtsbijstand voorgeschreven. In afdeling 8.1.5 is in aansluiting op afdeling 2.1 van de Awb een algemene regeling opgenomen inzake bijstand en vertegenwoordiging in het geding. Daarbij is aangesloten bij de bestaande bestuursprocesrechtelijke wetten. Zij stemmen, met uitzondering van de Warb voor zover het gaat om het in cassatie pleiten voor de Hoge Raad, alle overeen op het punt van de afwezigheid van verplichte procesvertegenwoordiging. Daaraan ligt ten grondslag de overweging dat het bestuursprocesrecht laagdrempelig moet zijn en dat daarom de kosten voor rechtzoekenden in beginsel beperkt moeten worden gehouden.
De mogelijkheid om zich ook in bestuursrechtelijke geschillen te voorzien van gefinancierde rechtshulp voor die gevallen waarin dat nodig is, completeert een laagdrempelige toegang tot de administratieve rechter. De actief onderzoekende attitude van de administratieve rechter vormt voorts afdoende compensatie voor het mogelijk nadelige effect van het ontbreken van rechtsbijstand. Ook in de praktijk is niet gebleken van een behoefte aan invoering van verplichte procesvertegenwoordiging. Voorts heeft een rol gespeeld dat invoering van verplichte procesvertegenwoordiging zou leiden tot een verhoging van de bestuurslasten en van de kosten van de gefinancierde rechtsbijstand. Wij hebben al met al geen reden gezien om met het uitgangspunt van niet-verplichte procesvertegenwoordiging te breken.
Daarbij wordt – daargelaten dat in deze fase van de herziening van de rechterlijke organisatie het nieuwe bestuursprocesrecht nog niet voor alle administratieve rechters zal gelden en ook rechtspraak in twee instanties zeker nog geen regel zonder uitzondering is – geen onderscheid gemaakt tussen het geding in eerste aanleg en dat in hoger beroep. Een dergelijke opzet zou immers het gezag van de rechter in eerste aanleg kunnen aantasten.
Op het punt van de verplichte procesvertegenwoordiging blijft derhalve een verschil bestaan met het burgerlijk procesrecht, waar het beginsel van de verplichte procesvertegenwoordiging wel geldt, zij het dat dit beginsel niet over de gehele linie is doorgevoerd.