Artikel 8:26

1. De bestuursrechter kan tot de sluiting van het onderzoek ter zitting ambtshalve, op verzoek van een partij of op hun eigen verzoek, belanghebbenden in de gelegenheid stellen als partij aan het geding deel te nemen.
2. Indien de bestuursrechter vermoedt dat er onbekende belanghebbenden zijn, kan hij in de Staatscourant doen aankondigen dat een zaak bij hem aanhangig is. Naast de aankondiging in de Staatscourant kan ook een ander middel voor de aankondiging worden gebruikt.

Dit artikel is met ingang van 1 januari 1994 ingevoerd bij wet van 16 december 1993 Stb. 650 (wetsvoorstel 22 495)

[bron: PG Awb II, p. 415-416]

Tekst RvS = VvW [8.1.5.6]

VvW = Eindtekst

Memorie van toelichting

Uitgangspunt is, dat in de procedure uitsluitend kan worden opgetreden door partijen. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen de indiener van het beroepschrift, het verwerend bestuursorgaan en de overige belanghebbenden die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid als partij aan het geding deel te nemen. Appellant en verweerder zijn terstond partij. Andere belanghebbenden bij het bestreden besluit kunnen later in de procedure betrokken raken. Zo kan de door het oorspronkelijke besluit begunstigde A er belang bij hebben, te participeren in het geding dat aanhangig is gemaakt door derde-­belanghebbende B wiens bezwaren tegen dit besluit ongegrond zijn verklaard. Evenzo kan derde-belanghebbende C wiens bezwaar gegrond wordt verklaard, behoefte gevoelen deel te nemen in een procedure die door de aanvankelijk begunstigde D in gang is gezet. Indien het bestreden besluit in administratief beroep is genomen, kan het bestuurs­orgaan dat het oorspronkelijk besluit heeft genomen, als zelfstandige partij meedoen in het geding.
Het spreekt vanzelf dat het artikel niet beoogt te voorzien in partici­patie door belanghebbenden die geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid beroep in te stellen dan wel niet-ontvankelijk zouden zijn in hun beroep (vgl. in dit verband artikel 6.2.6a).
Consequentie van het uitgangspunt dat uitsluitend partijen kunnen deelnemen aan de procedure, moet zijn dat voor een bepaling als artikel 32c van de Wet op de Raad van State geen plaats is. Dat artikel voorziet in de mogelijkheid dat de minister/niet-partij wie het aangaat, in de gelegenheid wordt gesteld zijn standpunt uiteen te zetten. Daartoe schrijft artikel 32c voor, dat aan de minister mededeling wordt gedaan van het verzoek om een verweerschrift en dat bestuursorganen waaraan een verweerschrift is gevraagd, dit via de minister aan de Afdeling voor de geschillen van bestuur zenden. De minister/niet-partij die aldus op de hoogte raakt van het bestaan van een geschil, kan vervolgens een eigen standpuntbepaling daarover aan de Afdeling doen toekomen. In het kroonberoep was het vanzelfsprekend dat de minister deze gelegenheid had, gezien het feit dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de uitspraak bij de Kroon lag. Het ligt dan immers voor de hand dat de betrokken minister van zijn standpunt over het geschil kon laten blijken, zodat de Afdeling voor de geschillen van bestuur als adviserende instantie daarmee rekening kon houden. In geval van rechtspraak is dit echter anders. Daarin zal de minister, als de uitkomst van een procedure de hem toevertrouwde belangen rechtstreeks treft, als partij aan het geding moeten deelnemen (vgl. artikel 1.2, tweede lid, van de Awb). Dat kan hetzij op eigen verzoek, hetzij ambtshalve daartoe uitgenodigd door de rechter.
Bij onze keuze om in het voorgestelde procesrecht een bepaling als artikel 32c niet op te nemen, hebben ook de bevindingen van de evaluatie-rapporten over de TwK een rol gespeeld. Daaruit blijkt dat de minister/niet-partij slechts sporadisch gebruik maakt van de mogelijkheid om in de procedure een eigen standpuntbepaling in te brengen. Bovendien wordt in deze rapporten geconcludeerd dat dergelijke stand­puntbepalingen geen aanwijsbare invloed hebben op de uitkomst van de procedure. In vrijwel alle gevallen is de regeling van artikel 32c, waarbij (een deel van) de correspondentie tussen rechter en verweerder via de minister plaatsvindt, derhalve omslachtig, terwijl zij bovendien aanleiding kan geven tot vertraging van de procedure. Wat dit laatste betreft kan worden gewezen op artikel 29, vijfde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, waarin wordt bepaald dat in afwijking van artikel 32c van de Wet op de Raad van State het verweerschrift rechtstreeks aan de Afdeling voor de geschillen van bestuur wordt gestuurd. Artikel 29, vijfde lid, werd ingevoegd bij Wet van 21 november 1986 (Stb. 623) ter versnelling van de beroepsgang bij de Afdeling voor de geschillen van bestuur.
Het vorenstaande heeft ook tot gevolg dat met artikel 32c verge­lijkbare bepalingen in de bestaande procesregelingen niet zijn overge­nomen in dit wetsvoorstel. Te denken valt aan de artikelen 38, derde lid, en 75 van de Wet op de Raad van State, waarin voor de procedure bij respectievelijk de Afdeling voor de geschillen van bestuur en de Afdeling rechtspraak wordt bepaald dat de minister/niet-partij zich bij de behan­deling ter zitting kan laten vertegenwoordigen door een departementale ambtenaar.
Het bovenstaande sluit niet uit, dat de bijzondere wet hierin kan voorzien, indien behoefte bestaat aan het verzekeren van de mogelijkheid voor een dergelijke ministeriële interventie. Overigens biedt het onder­havige wetsvoorstel de mogelijkheid dat een minister in de gelegenheid wordt gesteld als partij te participeren in een procedure waarvan de uitkomst de hem toevertrouwde belangen rechtstreeks kan treffen.

Dit artikel is met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd bij wet van 20 december 2012, Stb. 2012, 682 (Wet aanpassing bestuursprocesrecht; kamerstukken 32 450)

[Eindtekst] Artikel 8:26 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «rechtbank» vervangen door: bestuursrechter.
2. In het tweede lid wordt «rechtbank» vervangen door «bestuursrechter», «zij» door «hij» en «haar» door: hem.

Voorontwerp

In de artikelen 8:18, tweede, derde en vierde lid, 8:20, tweede lid, 8:21, derde lid, 8:22, tweede lid, 8:24, tweede lid, 8:25, eerste lid, 8:26, eerste en tweede lid, 8:27, eerste en tweede lid, en 8:28 wordt “rechtbank” telkens vervangen door: bestuursrechter.

Voorstel van wet

Artikel 8:26 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt “rechtbank” vervangen door: bestuursrechter.
2. In het tweede lid wordt “rechtbank” vervangen door “bestuursrechter”, “zij” door “hij” en “haar” door: hem.

Memorie van toelichting

Zie Memorie van toelichting bij artikel 8:14.

Share This