Artikel 8:28a

1. Indien het beroep is ingesteld tegen een bestuurlijke boete is, in afwijking van de artikelen 8:27 en 8:28, de partij aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, niet verplicht omtrent de overtreding verklaringen af te leggen.
2. Voor de bestuursrechter deze partij verhoort, deelt hij haar mede dat zij niet verplicht is tot antwoorden.

 

Dit artikel is met ingang van 1 juli 2009 ingevoegd bij wet van 25 juni 2009, Stb. 264 (wetsvoorstel 29 702).
Voorontwerp

Na artikel 8:28 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien het beroep is ingesteld tegen een bestuurlijke boete is, in afwijking van de artikelen 8:27 en 8:28, de partij aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, niet verplicht omtrent de overtreding inlichtingen te geven.
2. Deze partij wordt hierop gewezen alvorens hem mondeling om inlichtingen wordt verzocht.

Tekst RvS = VvW, behoudens het tweede lid dat in de Tekst RvS luidde:
2. Deze partij wordt hierop gewezen alvorens hem mondeling om inlichtingen wordt verzocht.

Voorstel van wet

1. Indien het beroep is ingesteld tegen een bestuurlijke boete is, in afwijking van de artikelen 8:27 en 8:28, de partij aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, niet verplicht omtrent de overtreding verklaringen af te leggen.
2. Voor de rechtbank deze partij ondervraagt, deelt zij haar mede dat zij niet verplicht is tot antwoorden.

Memorie van toelichting

[29 702, p. 152]

Ingevolge de artikelen 8:27 en 8:28 van de Algemene wet bestuursrecht zijn partijen in een beroepsprocedure bij de bestuursrechter verplicht de door de rechter gevraagde inlichtingen te verstrekken. Deze inlichtingenplicht behoort, evenals inlichtingenplichten jegens bestuursorganen, uitzondering te lijden voorzover het geschil een bestuurlijke boete betreft en de partij door het verstrekken van de inlichtingen een verklaring tegen zichzelf zou afleggen. Hoewel artikel 5.0.11 zich naar de letter ook tot de rechter richt, is er duidelijkshalve voor gekozen deze uitzondering uitdrukkelijk neer te leggen in het voorgestelde artikel 8:28a. Voor de reikwijdte van het zwijgrecht zij verwezen naar de toelichting bij artikel 5.0.11. De vraag vanaf welk tijdstip het zwijgrecht geldt, doet zich bij toepassing van artikel 8:28a niet voor. Beroep tegen een bestuurlijke boete kan immers per definitie pas worden ingesteld nadat die boete is opgelegd, en dan is in ieder geval reeds sprake van een «criminal charge».

Tweede nota van wijziging

In artikel I, onderdeel K, wordt in artikel 8:28a, tweede lid, «ondervraagt» vervangen door: verhoort.

Toelichting Tweede NvW
Overeenkomstig mijn toezegging in de tweede termijn van de plenaire behandeling van het wetsvoorstel op 6 juni 2007, wordt de formulering van artikel 8:28a in overeenstemming gebracht met artikel 5.0.11, waarin de term «verhoren» is gehanteerd (onderdeel C van deze nota van wijziging).

Handelingen II

De heer Van de Camp (p. 4058): Een ander punt in dit verband is de woordkeuze in artikel 8:28a van het wetsvoorstel voor het horen van een betrokkene door de rechter. De rechter ondervraagt volgens die bepaling de beboete partij. In het strafrecht klopt dat beter, maar ook daar wordt de cautie niet enkel voor de ondervraging gegeven, maar al aan het begin van de zitting. De cautie geldt dan dus voor alles wat daar gezegd en gevraagd kan worden. In het wetsvoorstel is in artikel 5.0.11 (de algemene bepaling) wel voor de term verhoor gekozen. Waarom dan niet in de bepaling over de procedure bij de rechter? De term horen omvat immers veel meer dan de term ondervragen. Los nog van het feit dat de bestuursrechter, anders dan de strafrechter, de ondervraging niet kent, doet dat ook meer recht aan de gedachte van de cautie. Die moet immers ook voorkomen dat de betrokkene, zonder die waarschuwing gehad te hebben, door argeloosheid met een spontane bekentenis voor de ondervraging of buiten de ondervraging om bij de rechter zijn eigen graf graaft. Een diepe gedachte: hij heeft niet enkel het recht om niet te antwoorden, maar ook het recht om te zwijgen.
Minister Hirsch Ballin (p. 4070): De heer Van de Camp vroeg ook naar de woordkeuze in artikel 8:28a in de context van zwijgrecht en cautie. Hij vroeg of ’’horen’’ niet beter was dan ’’ondervragen’’. Ik hoop dat verduidelijking hiervan voldoende is. Wij bedoelen met ’’ondervragen’’ niets anders dan horen. Als het goed is, wordt daar nu reeds op gewezen. In ieder geval is dit uitdrukkelijk in deze bepaling neergelegd.
Minister Hirsch Ballin (p. 4088): De heer Van de Camp wees trefzeker op de termen horen en ondervragen in artikel 8:28a en artikel 5. 0.11. In het ene artikel is sprake van ’’ondervragen’’. In de eerste termijn heb ik gezegd dat die term mag worden opgevat als ’’horen’’. In het andere artikel is sprake van ’’verhoren’’. Daarmee wordt ongetwijfeld ’’ondervragen’’ bedoeld. Om het tot een simpele realiteit terug te brengen, antwoord ik: als je vraagt en je krijgt antwoord, dan hoor je.
Er wordt inderdaad hetzelfde mee bedoeld. Het lijkt mij het beste om, nu de heer Van de Camp terecht heeft verondersteld dat hier een terminologische discrepantie is, die mogelijk tot verwarring kan leiden – althans bij degenen die niet de Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal naslaan op dit punt – dit toch nog maar even te corrigeren. Ik zal ervoor zorgen dat de Kamer voor de stemmingen van aanstaande dinsdag een nota van wijziging op dit punt krijgt.

Dit artikel is met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd bij wet van 20 december 2012, Stb. 2012, 682 (Wet aanpassing bestuursprocesrecht; kamerstukken 32 450)

[Eindtekst] Artikel 8:28a, tweede lid, komt te luiden:
2. Voor de bestuursrechter deze partij verhoort, deelt hij haar mede dat zij niet verplicht is tot antwoorden.

VO Dit artikel was niet in het consultatievoorstel opgenomen.

Voorstel van wet

Artikel 8:28a, tweede lid, komt te luiden:
2. Voor de bestuursrechter deze partij verhoort, deelt hij haar mede dat zij niet verplicht is tot antwoorden.

Memorie van toelichting

Zie Memorie van toelichting bij artikel 8:14.

 

Share This