Artikel 8:29

1. Partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, kunnen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken weigeren of de bestuursrechter mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken.

2. Gewichtige redenen zijn voor een bestuursorgaan in ieder geval niet aanwezig, voor zover ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur de verplichting zou bestaan een verzoek om informatie, vervat in de over te leggen stukken, in te willigen.

3. De bestuursrechter beslist of de in het eerste lid bedoelde weigering onderscheidenlijk de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.

4. Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de weigering gerechtvaardigd is, vervalt de verplichting.

5. Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, kan hij slechts met toestemming van de andere partijen mede op de grondslag van die inlichtingen onderscheidenlijk die stukken uitspraak doen. Indien de toestemming wordt geweigerd, wordt de zaak verwezen naar een andere kamer.

6. Inzake een beroep tegen een besluit op grond van de Wet open overheid neemt, in zo verre in afwijking van het eerste en derde lid, uitsluitend de bestuursrechter kennis van de stukken waarvan op grond van de Wet open overheid om openbaarmaking of verstrekking is verzocht. De toestemming, bedoeld in het vijfde lid, is van rechtswege verleend.

Dit artikel is met ingang van 1 januari 1994 ingevoerd bij wet van 16 december 1993 Stb. 650 (wetsvoorstel 22 495)

[bron: PG Awb II, p. 417-418]

[Eindtekst] Artikel 8:29 [8.1.5.9]
1. Partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, kunnen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken weigeren of de rechtbank mededelen dat uitsluitend zij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken.
2. Gewichtige redenen zijn voor een bestuursorgaan in ieder geval niet aanwezig, voor zover ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur de verplichting zou bestaan een verzoek om informatie, vervat in de over te leggen stukken, in te willigen.
3. De rechtbank beslist of de in het eerste lid bedoelde weigering onderscheidenlijk de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
4. Indien de rechtbank heeft beslist dat de weigering gerechtvaardigd is, vervalt de verplichting.
5. Indien de rechtbank heeft beslist dat de beperking van de kennis­neming gerechtvaardigd is, kan zij slechts met toestemming van de andere partijen mede op de grondslag van die inlichtingen onderschei­denlijk die stukken uitspraak doen.

Tekst RvS = VvW

VvW = Eindtekst

Memorie van toelichting

De informatieplicht van partijen kan niet onder alle omstandigheden onverkort zijn. Tegenover de plicht van partijen tot het geven van informatie dient voor hen de mogelijkheid te bestaan, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, bepaalde inlichtingen niet te verstrekken of bepaalde stukken niet over te leggen dan wel deze te verstrekken of over te leggen onder de voorwaarde dat uitsluitend de rechtbank daarvan kennis neemt.
Hierbij speelt een aantal belangen. Het gaat allereerst om bescherming van het belang dat partijen over en weer beschikken over de relevante informatie om de door hen gewenste positie in de procedure in te nemen. Het gaat eveneens om bescherming van het belang dat de rechter beschikt over alle informatie die nodig is om de hem voorgelegde zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Maar het gaat ook om bescherming van het belang dat bepaalde gegevens niet, althans slechts in beperkte mate, openbaar worden. De voorgestelde bepaling beoogt aan deze uiteenlopende belangen recht te doen.
Het eerste lid geeft aan dat het criterium is, of er in het concrete geval gewichtige redenen bestaan die tot absolute of relatieve geheimhouding nopen. Dit criterium is ontleend aan de artikelen 6.3.9, zesde lid, en 6.4.9, zesde lid, van de Awb.
In een procedure voor de administratieve rechter behoort het niet ter vrije beslissing van partijen te staan, de omvang van hun informatieplicht te bepalen. Dat is een taak voor de rechter. Hij dient na afweging van bovengenoemde belangen een beslissing hierover te nemen. De rechter zal erop toezien dat het evenwicht tussen de posities van partijen niet wordt verstoord. Wanneer een bestuursorgaan op deze bepaling een beroep doet, vindt de rechter in de criteria van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) een ondergrens. Overeenkomstig de artikelen 6.3.9, achtste lid, en 6.4.9, achtste lid, is in het tweede lid bepaald dat een gewichtige reden voor het bestuursorgaan in ieder geval niet aanwezig is, voor zover het ingevolge de Wob verplicht zou zijn tot het geven van informatie. De omstandigheid dat een bestuursorgaan een verzoek om informatie op grond van die wet zou kunnen afwijzen, kan echter niet zonder meer doorslaggevend zijn in een procedure tussen partijen.
Als de rechtbank van oordeel is dat de weigering niet gerechtvaardigd is, dient de informatie te worden gegeven. Zou een partij persisteren bij haar weigering, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen.
Als de rechtbank de weigering gerechtvaardigd acht, is de partij ontslagen van haar verplichting de desbetreffende informatie te geven of het stuk over te leggen. Nadeel zou kunnen zijn, dat de rechtbank in sommige gevallen kennis heeft gedragen van de desbetreffende gegevens – dat is niet steeds nodig voor een zorgvuldige beslissing in dezen -, en deze vervolgens buiten beschouwing zal moeten laten. Wij verwachten evenwel niet dat dit voor de rechter tot problemen zal leiden.
Het derde en vierde lid voorzien in het voorgaande.
Als de rechtbank van oordeel is dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, kan uitsluitend zij – naast de partij die om beperkte geheimhouding heeft verzocht – kennis nemen van de desbetreffende informatie. Aan deze bepaling, opgenomen in het vijfde lid, liggen de navolgende overwegingen ten grondslag. Het is enerzijds een eis van zorgvuldige rechtspleging dat de rechter en de procespartijen beschikken over dezelfde informatie. Het is anderzijds een eis dat de rechter kennis krijgt van voor de afdoening van een zaak relevante informatie. De vraag rijst, of aanvaardbaar is dat de rechter kennis draagt van voor de zaak relevante gegevens die slechts bekend zijn bij de partij die om beperkte geheimhouding heeft verzocht, en mede op die gegevens de zaak afdoet. Wij beantwoorden die vraag bevestigend, omdat de administratieve rechter een actieve rol in het geding speelt en het tot zijn taak behoort het evenwicht tussen partijen te bewaken. Omdat het voor partijen en voor derden zoveel mogelijk duidelijk moet zijn op welke wijze de rechter tot zijn oordeel is gekomen, menen wij echter wel dat het goed is, dat de partij die de gegevens niet kent, zich omtrent het gebruik van die gegevens door de rechter kan uiten. Er is daarom voor gekozen om aan te sluiten bij de regeling zoals die geldt voor de procedure bij de Afdeling rechtspraak (artikel 77 van de Wet op de Raad van State), bij de Afdeling voor de geschillen van bestuur (artikel 4 van de TwK) en bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (artikel 41, tweede lid, van de Wet Arbo). De regeling zoals de Afdeling voor de geschillen van bestuur die voor het kroonberoep kende en waarbij het aan de Afdeling werd overge­laten om te bepalen in hoeverre zij stukken die de wederpartij niet kent, bij haar oordeelsvorming betrok, is om deze reden niet gehandhaafd.

Dit artikel is met ingang van 1 april 2002 gewijzigd per 24 januari 2002 Stb. 53 (wetsvoorstel 26 523)

[Eindtekst] Aan artikel 8:29, vijfde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Indien de toestemming wordt geweigerd, wordt de zaak verwezen naar een andere kamer.

VvW =Eindtekst

Memorie van toelichting

Artikel 8:29, eerste lid, maakt het voor partijen mogelijk om in geval van gewichtige redenen stukken of inlichtingen achter te houden of alleen aan de rechtbank te verschaffen. Ingevolge het derde lid van dat artikel beslist de rechtbank of die weigering dan wel de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. De redactie van het derde lid maakt het momenteel mogelijk dat de rechter die reeds kennis heeft genomen van stukken in het kader van de beoordeling van artikel 8:29, tevens de rechter is die de inhoudelijke beslissing in de zaak neemt. Hierdoor zou de mogelijkheid van onjuiste beïnvloeding van die rechter zich kunnen voordoen. De Commissie heeft daarom aanbevolen om artikel 8:29, derde lid, Awb zo te wijzigen dat de beslissing of een weigering van inlichtingen of stukken gerechtvaardigd is, wordt genomen door een andere rechter dan de rechter die de zaak behandelt of zal behandelen. Het vorige kabinet deelde de redengeving voor deze aanbeveling, maar meende dat zij iets te ver ging en daardoor onnodige werklast voor de gerechten zou creëren. Daarom werd een minder vergaande wijziging voorgesteld (zie ook het kabinetsstandpunt: blz. 45).
In dit onderdeel stellen wij – in aansluiting op het kabinetsstandpunt – voor artikel 8:29, vijfde lid, zodanig te wijzigen, dat de zaak naar een andere kamer moet worden verwezen, indien de rechtbank heeft besloten dat het beroep op geheimhouding van stukken gerechtvaardigd is én de partij die de stukken niet kent vervolgens geen toestemming geeft om mede op die stukken recht te doen. Slechts dan doet zich het probleem voor, dat de rechter stukken buiten beschouwing zou moeten laten waarvan hij inmiddels in het kader van de beoordeling van het verzoek tot geheimhouding wel heeft kennisgenomen. Voordat de verwijzing plaatsvindt, zullen de «geheime» stukken uit het dossier moeten worden gehaald. Door voor deze variant te kiezen, wordt voorkomen dat er bij de gerechten onnodige werklast wordt gecreëerd.
Door te spreken van «verwijzing naar een andere kamer» sluiten wij aan bij de redactie van artikel 8:10 waar de bevoegdheid in het algemeen is geregeld voor de verwijzing van zaken binnen een rechtbank.

Verslag

De wijziging van artikel 8:29 vijfde lid moet er toe leiden dat wanneer een rechtbank beslist dat geheimhouding van stukken gerechtvaardigd is en de partij die geen kennis heeft van de stukken geen toestemming aan de rechtbank geeft uitspraak te doen, de zaak doorverwezen moet worden naar een andere kamer. In het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de evaluatie van de Algemene wet bestuursrecht staat te lezen dat er een aparte voorziening getroffen zal moeten worden voor zaken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Bij dit soort zaken doet zich namelijk het probleem voor dat het oordeel over het verzoek om geheimhouding vaak samenvalt met het oordeel over de gegrondheid van het beroep zelf, zodat overdracht van de zaak niet goed mogelijk is. In het voorliggende wetsvoorstel is geen aparte regeling voor dergelijke zaken opgenomen en de toelichting gaat er verder niet op in. De leden van de GPV en RPf-fracties willen graag van de regering vernemen waarom het wetsvoorstel geen regeling voor Wob-zaken bevat.
Naar aanleiding van de wijziging in artikel 8:29, vijfde lid, vragen de leden van de SGP-fractie om een toelichting op de werking van deze bepaling in die gevallen, waarin de weigering informatie te verstrekken inzet van het hoofdgeding is. Is de regering teruggekomen van het eerder ingenomen standpunt dat een aparte voorziening nodig is voor zaken op grond van bijvoorbeeld de Wet Openbaarheid van Bestuur?

Nota naar aanleiding van het verslag

De leden van de fracties van GPV, RPF en SGP willen graag vernemen waarom het wetsvoorstel – in tegenstelling tot het kabinetsstandpunt – geen regeling bevat voor Wob-zaken. De leden van de SGP-fractie vragen bovendien naar een toelichting op de werking van deze bepaling als de weigering van informatie inzet van het hoofdgeding is.
In het kabinetsstandpunt (kamerstukken II 1997/98, 25 600 VI, nr. 46, blz. 45) is aanvankelijk aangekondigd, dat naast de voorgenomen wijziging van artikel 8:29 een aparte voorziening zou worden getroffen voor zaken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Bij het opstellen van de wijziging van artikel 8:29 zijn wij echter tot de conclusie gekomen dat een dergelijke aparte regeling niet noodzakelijk is. Wij hadden dat voor alle duidelijkheid moeten vermelden in de memorie van toelichting. De toelichting die wij hieronder zullen geven, strekt daar alsnog toe. Het voornemen een aparte voorziening te treffen voor Wob-zaken hield verband met het voorstel van de Commissie Evaluatie Algemene wet bestuursrecht ten aanzien van artikel 8:29. De Commissie stelde voor om in het derde lid van artikel 8:29, derde lid, te bepalen dat de beslissing of een weigering van inlichtingen of stukken gerechtvaardigd is, (altijd) wordt genomen door een andere rechter dan de rechter die zaak behandelt. Als wij dit voorstel hadden overgenomen, dan had het voor de hand gelegen een aparte voorziening voor Wob-zaken te treffen, omdat het geschil in Wob-zaken juist gaat over de weigering inlichtingen dan wel stukken te geven.
Ons voorstel wijkt evenwel af van het voorstel van de Commissie. Ingevolge het nieuw voorgestelde vijfde lid van artikel 8:29 hoeft een zaak pas naar een andere kamer te worden verwezen als de rechtbank heeft besloten dat het beroep op geheimhouding gerechtvaardigd is én de partij die de stukken niet kent vervolgens geen toestemming geeft om mede op die stukken recht te doen. De ervaring leert dat in de meeste Wob-zaken die toestemming wel wordt gegeven en dat dus de(zelfde) rechter uitspraak kan doen. Als de toestemming wordt geweigerd zal de zaak naar een andere kamer worden verwezen. Aangezien dit slechts in een klein aantal gevallen voorkomt, hebben wij het niet noodzakelijk geacht een aparte voorziening voor Wob-zaken te treffen.

Dit artikel is met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd bij wet van 20 december 2012, Stb. 2012, 682 (Wet aanpassing bestuursprocesrecht; kamerstukken 32 450)

[Eindtekst] Artikel 8:29 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «de rechtbank mededelen dat uitsluitend zij» vervangen door: de bestuursrechter mededelen dat uitsluitend hij.
2. In het derde en vierde lid wordt «rechtbank» vervangen door: bestuursrechter.
3. In het vijfde lid wordt «Indien de rechtbank heeft beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, kan zij» vervangen door: Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, kan hij.

VO = VvW

Voorstel van wet

Artikel 8:29 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt “de rechtbank mededelen dat uitsluitend zij” vervangen door: de bestuursrechter mededelen dat uitsluitend hij.
2. In het derde en vierde lid wordt “rechtbank” vervangen door: bestuursrechter.
3. In het vijfde lid wordt “Indien de rechtbank heeft beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, kan zij” vervangen door: Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, kan hij.

Memorie van toelichting

Zie Memorie van toelichting bij artikel 8:14.

 

 

Share This