1. De deskundige die zijn benoeming heeft aanvaard, is verplicht zijn opdracht onpartijdig en naar beste weten te vervullen.
2. Artikel 165, tweede lid, onderdeel b, en derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing.
Dit artikel is met ingang van 1 januari 1994 ingevoerd bij wet van 16 december 1993 Stb. 650 (wetsvoorstel 22 495)
[bron: PG Awb II, p. 421]
[Eindtekst] Artikel 8:34 [8.1.6.2]
1. De deskundige die zijn benoeming heeft aanvaard, is verplicht zijn opdracht onpartijdig en naar beste weten te vervullen.
2. Artikel 191, tweede lid, onderdeel b, en vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing.
Tekst RvS = VvW
VvW = Eindtekst
Memorie van toelichting
Het is niet juist, zonder meer een plicht voor een deskundige te creëren. Het creëren daarvan is aanvaardbaar, indien de deskundige zijn benoeming heeft aanvaard. Alsdan is hij verplicht zijn opdracht onpartijdig en naar beste weten te vervullen. De omschrijving van deze verplichting in het eerste lid is rechtstreeks ontleend aan de bestaande procesregelingen.
Aan de wijze waarop deskundigenadvisering plaatsvindt, is in de evaluatierapporten over de TwK uitvoerig aandacht besteed. Daarbij werd allereerst geconstateerd, dat gebruikmaking van deskundige voorlichting aanzienlijke voordelen kan hebben uit een oogpunt van rechtsbescherming en proceseconomie, daar de rechter daardoor in staat is tot een meer inhoudelijk en afgewogen oordeel te komen. Daarnaast werden echter ook voor de TwK-rechtspraak enige kritische kanttekeningen geplaatst bij de praktische gang van zaken, met name waar het het vereiste van onpartijdigheid betreft. Deze hadden betrekking op het feit dat de instanties waarbij deskundige informatie werd ingewonnen, in veel gevallen nauwe banden hadden met hetzij het betrokken ministerie, hetzij het verwerend bestuursorgaan. Te denken valt aan de advisering door de Adviseur ten behoeve van de Raad van State en de Adviseur beroepen milieubeheer. Beide instanties maken deel uit van het Ministerie van VROM en hebben als belangrijkste taak de advisering in respectievelijk bestemmingsplangeschillen en milieugeschillen. In beide rapporten werd overigens ook geconstateerd, dat er geen aanwijzingen waren dat bij deze advisering bestuursbelangen zwaarder wegen dan de belangen van de appellerende burger. De conclusie was dan ook, dat er geen aanleiding is om de rechter voor te schrijven zijn deskundige informatie alleen in te winnen bij onafhankelijke instanties. In het onderdeel 3.5 is hierover al opgemerkt dat het onderhavige wetsvoorstel geen belemmeringen opwerpt voor het handhaven van de bestaande praktijk. Dit doet echter niet af aan het feit dat de rechter erop moet kunnen vertrouwen dat de door hem ingewonnen deskundige informatie deugdelijk is en geen vooringenomen karakter draagt. Het wetsvoorstel bevat verschillende bepalingen die daarvoor een waarborg bieden. Naast de onderhavige bepaling, waarin dit uitgangspunt is verwoord, kan onder meer worden gewezen op de artikelen 8.2.2.6 en 8.2.5.8, eerste lid, die beogen de deskundige voorlichting voor partijen controleerbaar te maken. Verder kunnen partijen zelf deskundigen inschakelen en heeft de rechter vanzelfsprekend altijd de mogelijkheid om, in geval van twijfel over de validiteit van een aan hem uitgebracht deskundigenrapport, elders deskundige informatie in te winnen.
Ook aan een deskundige die zijn benoeming door de rechtbank heeft aanvaard, komt een verschoningsrecht toe. Het tweede lid voorziet daarin, voor zover de deskundige zich beroept op zijn ambts- of beroepsgeheim of op zijn vrees voor een strafrechtelijke veroordeling van hemzelf of bepaalde bloed- en aanverwanten.
Artikel 8.2.5.5, tweede lid, bevat een aanvullende specifieke bepaling over de positie van de deskundige die voor het onderzoek ter zitting is opgeroepen. Daarin is onder meer bepaald, dat de deskundige die zijn benoeming heeft aanvaard, aan een oproeping van de rechtbank gevolg dient te geven, en bij niet-verschijning kan worden voorgeleid.
Voorlopig verslag II
De leden van de GPV-fractie stemden ermee in dat de rechter zal bepalen of een deskundigenrapport zal worden gevraagd. Wijst het geheel van voorschriften terzake echter niet uit, dat de bestaande praktijk niet in alle opzichten zal kunnen worden voortgezet? Brengt voorts de eigen verantwoordelijkheid van de rechter niet met zich mee, dat deskundigen niet zullen oordelen over rechtsvragen?
Memorie van antwoord II
Zie Memorie van antwoord II bij artikel 8.1.6.1.
De administratieve rechter bepaalt of hij nadere informatie wenst, welke informatie hij wenst, en welke gevolgen hij aan de verkregen informatie verbindt. Dat geldt inderdaad ook voor informatie die op verzoek van de rechter wordt verschaft door een deskundige als bedoeld in artikel 8.1.6.2. Het voorgestelde uniforme bestuursprocesrecht staat op zichzelf niet aan handhaving van bestaande praktijken van advisering in de weg.
Met de leden van de GPV-fractie zijn wij van mening dat een deskundige zich niet moet inlaten met de beantwoording van rechtsvragen. Dat is bij uitstek de taak van de rechter.
Dit artikel is met ingang van 1 januari 2002 gewijzigd bij wet van 6 december 2001 Stb. 581 (wetsvoorstel 27 824) (alleen eindtekst opgenomen)
[Eindtekst] In artikel 8:34, tweede lid, wordt «Artikel 191, tweede lid, onderdeel b, en vierde lid» vervangen door: Artikel 165, tweede lid, onderdeel b, en derde lid.